• No results found

Milieuhygiënische aspecten en beoordelingssystematiek van de risico’s

In document Protocol beoordeling Meststoffenwet (pagina 33-38)

Aard en samenstelling

5.5 Milieuhygiënische aspecten en beoordelingssystematiek van de risico’s

5.5.1 Algemeen

Bij de toetsing van de milieuhygiënische aspecten wordt gelet op de mate waarin de bodem door het gebruik van covergiste mest wordt belast met contaminanten en andere ongewenste materialen. Een ontoelaatbare belasting betekent – op termijn – een verhoogd risico voor mens, dier, gewas en afwenteling naar andere milieucompartimenten (water, lucht). Bij de beoordeling van deze risico’s wordt onderscheid aangebracht tussen

· Anorganische contaminanten (zware metalen en arseen);

· Organische contaminanten (dioxines, PCB’s, PAK’s, gewasbeschermingsmiddelen, biociden, etc.);

· Verpakkings- en ander materiaal dat niet in de vergister afbreekbaar is; · Pathogenen/ziektekiemen voor mens, dier en gewas; en

· Onkruidzaden.

Bij de beoordeling van de milieuhygiënische aspecten wordt rekening gehouden met de reeds aanwezige belasting van dierlijke mest en met de maximaal toelaatbare vracht aan contaminanten. Het uitgangspunt hierbij is dat toevoeging van covergistingsmateriaal aan dierlijke mest niet mag leiden tot een hogere belasting met ongewenste stoffen. De systematiek van risico-afweging wordt in de volgende subparagrafen behandeld.

De beoordeling van pathogenen wordt niet betrokken bij het opstellen van het oordeel. Hier gelden de bepalingen van EU Verordening 1069/2009 inzake dierlijke bijproducten. In voorkomende gevallen wordt wel in het oordeel gesignaleerd dat dierlijke bijproducten (waaronder dierlijke mest) aanwezig kunnen zijn in de afval- of reststof die beoordeeld wordt waardoor verplichtingen aangaande sanitatie van toepassing kunnen zijn. Naar plantenziektekiemen wordt eventueel gekeken als de herkomst daartoe aanleiding geeft.

5.5.2 Anorganische contaminanten

De beoordeling van de anorganische contaminanten Cd, Cr, Cu, Hg, Ni, Pb, Zn en As volgt drie stappen (Figuur 5.1). De beoordeling vindt plaats op basis van

1. de vracht aan contaminanten met de maximale giften van stikstof en fosfaat via

covergistingsmaterialen (stap 1);

2. de gehalten van Cu en Zn in dierlijke mest (stap 2);

3. de gehalten van Cd, Cr, Hg, Ni, Pb en As in covergiste mest of digestaat (stap 3).

Stap 1. Beoordeling van de vracht gebaseerd op de stikstof- of fosfaatgift

Uitgangspunt voor stap 1 is de milieutoets voor meststoffen (Janssen et al., 1999). Deze milieutoets vormt de grondslag van de regulering van de contaminanten in meststoffen, zoals gereguleerd door het Uitvoeringsbesluit en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Omdat de gift aan stikstof en/of fosfaat leidend is voor de mogelijke gift aan covergiste mest, zijn de maximaal mogelijke giften met dierlijke mest gekozen en wel 250 kg stikstof (N) ha-1 en 90 kg fosfaat (P

2O5) ha-1. De N-gift van 250 kg ha-1 is gekoppeld aan de maximale gift dierlijke mest die op basis van de door de Europese Commissie verleende derogatie nog mag worden toegediend; de P2O5-gift van 90 kg ha-1 is de indicatieve eindnorm voor de maximale fosfaatgift op grasland met een neutrale fosfaattoestand. De N- en P2O5-gehalten in de stof en de limiterende giften van N of P2O5 bepalen de grondslag voor de berekening van de vracht aan contaminanten. Indien de vracht aan Cd, Cr, Cu, Hg, Ni, Pb, Zn en As lager is dan die welke op jaarbasis maximaal is toegelaten met zuiveringsslib, dan doorstaat de stof deze stap en is het potentieel geschikt als covergistingsmateriaal. Doorstaat de stof deze stap niet, dan wordt vervolgens getoetst volgens stap 2 (Cu en Zn) en stap 3 (Cd, Cr, Hg, Ni, Pb en As). De samenstelling van de dierlijke mest bepaalt in belangrijke mate de belasting met zware metalen van het te toetsen vergiste mengsel van mest en covergistingsmateriaal. De keuze van de samenstelling van de dierlijke mest is dan ook van cruciaal belang bij de uitvoering van de toets bij de stappen 2 en 3. Bij de keuze van de samenstelling van de dierlijke mest en de mestsoort hebben verschillende afwegingen plaatsgevonden, zoals bij stappen 2 en 3 is aangegeven.

Stap 2. Beoordeling van de belasting met Cu en Zn

De covergiste mest mag niet zwaarder met koper en zink belast zijn dan reguliere dierlijke mest. Van de verschillende soorten dierlijke mest bevat dunne varkensmest5 het meeste koper en zink. Daarom worden in stap 2 de verhoudingen Cu/P2O5 en Zn/P2O5 van het covergistingsmateriaal getoetst aan die van dunne varkensmest. De verhoudingen Cu/P2O5 en Zn/P2O5 van het covergistingsmateriaal dienen lager of gelijk te zijn aan die van de gekozen dunne varkensmest, om potentieel geschikt te zijn voor plaatsing op de lijst van covergistingsmaterialen.

De Cu- en Zn-gehalten in dunne varkensmest betreffen gerapporteerde mediaanwaarden van Römkens en Rietra (2008).

Het gekozen fosfaatgehalte van de dunne varkensmest wordt gegeven in Tabel 5.1. De verant- woording van die keuze wordt gegeven bij de beschrijving van stap 3.

Stap 3. Beoordeling van de belasting met Cd, Cr, Hg, Ni, Pb en As .

De keuze voor de dierlijke mest is gebaseerd op de mestsoort die doorgaans bij covergisting wordt gebruikt. Dit is dunne mest van vleesvarkens. Als samenstelling werd gekozen voor de mediaanwaarde van dunne mest van vleesvarkens uit recente analyses (Römkens en Rietra, 2008). Deze samenstelling is vermeld in Tabel 5.1.

Figuur 5.1. Beslisboom voor de beoordeling van anorganische contaminanten. Per contaminant dient de beslisboom doorlopen te worden.

Tabel 5.1. Samenstelling van varkensdrijfmest als referentie voor dierlijke mest bij de toetsing van covergistingsmaterialen volgens Römkens & Rietra (2008).

Parameter Eenheid Dunne varkensmest (mediaan van de gehalten)

Droge stof (DS) g per kg 73,0

Organische stof g per kg 51,1

N-totaal g N per kg 6,3 P2O5-totaal g P2O5 per kg 3,7 Cd mg per kg DS 0,35 Cr mg per kg DS 8,1 Cu mg per kg DS 404,0 Hg mg per kg DS 0,14 Ni mg per kg DS 9,2 Pb mg per kg DS 5,6 Zn mg per kg DS 952,0 As mg per kg DS 1,9

Als een stof niet voldoet aan het criterium van stap 1, als gevolg van een te hoge belasting met Cd, Cr, Hg, Ni, Pb of As, dan wordt de samenstelling van covergiste mest berekend bij een mengverhouding van 1:1 van dunne varkensmest en stof (potentieel covergistingsmateriaal). De vracht aan deze contaminanten bij de limiterende N-gift (250 kg N ha-1) en fosfaatgift (90 kg P

2O5 ha- 1) wordt bepaald en beoordeeld. Een te hoge vracht aan één of meer contaminanten is aanleiding om de stof af te wijzen.

5.5.3 Organische contaminanten

Bij de beoordeling van de organische contaminanten worden twee stappen gevolgd. Deze twee stappen staan weergegeven in de beslisboom in Figuur 5.2.

1. De stof is als covergistingsmateriaal toelaatbaar als bij een gift van 250 kg N ha-1 of 90 kg P2O5 ha-1 de vracht aan organische contaminanten lager is dan toegestaan wordt bij de toepassing van de milieutoets voor meststoffen. Deze milieutoets is vergelijkbaar met die van de beoordeling van verzoeken voor aanwijzing van stoffen als meststof (paragraaf 3.5). Bij vergisting wordt rekening gehouden met de afbraak van organische contaminanten gedurende vergisting (bijlage 5). Indien er sprake is van overschrijding, dan wordt beoordeeld of het product voldoet aan GMP+-bepalingen6. Het GMP+ - bepalingen impliceert dat de afval- of reststof vrijkomt onder bepalingen waar het internationaal geldend schema voor borging van de kwaliteit van levensmiddelen of diervoerder wordt geborgd voor alle schakels in de keten. Voor voorwaarden voor borging wordt verwezen naar http://www.gmpplus.org/nl/index.php.

2. Indien voldaan wordt aan GMP+-bepalingen, wordt de nog toelaatbare bijdrage van de stof (het

potentiële covergistingsmateriaal) aan dierlijke mest berekend bij een mengverhouding van 1:1. De berekening bij stap 2 is gebaseerd op het vaststellen hoeveel stof nog aan dierlijke mest kan worden toegevoegd zonder dat de vrachten aan organische microverontreinigingen te hoog worden. Deze bijdrage aan de maximaal toelaatbare vracht wordt via het gehalte in de stof herleid tot een maximaal toelaatbare gift (kg product ha-1). Vervolgens wordt beoordeeld of die gift praktische betekenis heeft. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat giften aan digestaat lager dan 20 ton ha-1 niet reëel zijn. Bij een mengverhouding van 1:1 betekent dit dat berekende maximale giften aan stof lager dan 10 ton ha-1 geen praktische betekenis hebben. Deze berekeningssystematiek gaat voorbij aan het feit dat covergistingsmaterialen ook in lagere mengverhoudingen worden toegepast of dat de covergiste mest (digestaat) ook in vaste vorm voor kan komen.

In eerste instantie worden de organische contaminanten van de milieutoets voor stoffen die kunnen dienen als meststof in de beoordeling betrokken (zie Bijlage 4, tabellen C en D). Indien de stof daartoe aanleiding geeft, worden ook residuen van gewasbeschermingsmiddelen en/of biociden en overige organische microverontreinigingen bij de beoordeling betrokken. De CDM kan in voorkomende gevallen gericht naar de analyse van één of meerdere stoffen in het covergistingsmateriaal vragen.

6GMP+ = kwaliteitsborgingssysteem gebaseerd op gebruikscodes volgens ‘Good Manufacturing Practices’ in

Figuur 5.2. Beslisboom voor de beoordeling van de belasting met organische contaminanten.

5.5.4 Nevenbestanddelen die in de vergister niet afbreekbaar zijn

Slecht of niet vergistbare nevenbestanddelen van stoffen komen na het vergistingsproces in het digestaat terecht. Voorbeelden daarvan zijn verpakkingsmaterialen van geshredderde levensmiddelen, zwerfvuil (bijvoorbeeld in bermgrasmaaisel of slootmaaisel). Het is ongewenst dat deze nevenbestanddelen, via het gebruik van digestaat als meststof, op landbouwgronden terecht komen. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat digestaat niet zwaarder belast dient te zijn dan toelaatbaar geacht wordt bij compost. Dat betekent: geen visuele waarneming van deeltjes groter dan 50 mm en niet meer dan 0,5 gewichtsprocenten aan bodemvreemde, niet-biologisch afbreekbare delen (komt overeen met de norm voor compost genoemd in artikel 17 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet).

5.5.5 Pathogenen, onkruidzaden en sanitatie

Pathogenen die voor mens en dier schadelijk zijn en in de stof kunnen voorkomen, worden niet in de beoordeling betrokken. De reden hiervoor is dat pathogenen van nature ook in dierlijke mest kunnen voorkomen.

Een aantal plantenziekten kan bij (anaërobe) vergisting overleven, althans hierover bestaat onzekerheid (Brinkman et al., 1997). Het betreffen de plantenziekten Olpidium brassicae,

Plasmodiophora brassicae, Archimycetes spp., Fusarium spp., sclerotia vormende schimmels,

virussen (Tabaksmozaikvirus). In de beoordeling wordt op basis van herkomst en productieproces getoetst of genoemde organismen aanwezig kunnen zijn. Eventueel wordt hiernaar expliciet gevraagd.

Diervoeders kunnen niet meer voldoen aan GMP+-criteria door besmetting met microbiologische verontreinigingen (bacteriën en schimmels (gisten)), en daardoor mogelijk als covergistingsmateriaal worden aangeboden. De meeste microbiologische verontreinigingen zijn niet schadelijk voor de gezondheid. De bekendste microbiologische verontreinigingen zijn de bacteriën die voedselinfecties veroorzaken. Schimmelinfecties zijn veel zeldzamer, meestal gaat het hier om chemische stoffen geproduceerd door schimmels (mycotoxinen) die voor problemen zorgen. Aan dergelijke toxinen wordt geen aandacht besteed in het onderhavige protocol.

Vergisting reduceert de vitaliteit van onkruidzaden, rhizomen en dergelijke. Een vergistingsduur van minimaal 10 dagen wordt als afdoende beschouwd (Ten Brummeler, 1993). De duur van de vergisting is een onderdeel van de beoordeling. Het criterium van 10 dagen fungeert daarbij als referentie.

De verplichting om een sanitatiestap uit te voeren wordt opgelegd aan producten die besmet kunnen zijn met schadelijke organismen voor mens, dier en gewas. De verplichting wordt opgelegd door de EU en door nationale regelgeving. Bij zuiveringsslib en compost zijn toetsingskaders ontwikkeld inzake sanitatie. Ook bij diervoeders zijn in het kader van GMP+ regels gesteld inzake verplichte sanitatie (EG-verordening 1069/2009). Bij covergisting ontbreekt een dergelijk toetsingskader. Daarom wordt in onderhavig protocol getoetst of de EU-regels en nationale regels betreffende sanitatie van stoffen worden nageleefd, gelet op de aard en de herkomst van het te toetsen

In document Protocol beoordeling Meststoffenwet (pagina 33-38)