• No results found

5. RANDVOORWAARDEN / RESULTATEN ONDERZOEKEN

5.1 Milieu

5.1.1 Geluid

Een ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidsgevoelig object dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze wet wordt aangegeven hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

Bij de functiewijziging tot burgerwoning is geen sprake van het realiseren van nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden voor een geluidgevoelige functie. In de bestaande en nieuwe situatie is sprake van de activiteit wonen. Het maakt niet uit of de woning een bedrijfswoning of een burgerwoning is. Een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege (spoor)wegverkeer of industrie is derhalve niet noodzakelijk.

Effecten van geluid vanwege in de nabijheid gelegen agrarische bedrijven hoeft om diezelfde reden evenmin beschouwd te worden bij de functiewijziging naar burgerwoning.

5.1.2 Lucht

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm).

Heersende luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is.

Rondom het plangebied bevinden zich diverse wegen als emissiebronnen van luchtverontreinigende stoffen (uitlaatgassen van verkeer). Deze bronnen zijn opgenomen in de achtergrondconcentraties, zoals die door het RIVM jaarlijks in kaart worden gebracht. Normaal gesproken zijn er in het oosten en zuiden van Nederland geen knelpunten op het gebied van de luchtkwaliteit met betrekking tot fijn stof en stikstofdioxide te verwachten. De grootschalige concentratiekaart Nederland (GCN) geeft per km-vak de huidige achtergrondconcentraties weer.

Volgens de kaarten van het RIVM is de concentratie fijn stof (PM10) ter plaatse 23,5 µg/m³, en is de concentratie stikstofdioxide (NO2) ter plaatse 15,9 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³.

Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende.

Effect omliggende agrarische bedrijven

Indien een inrichting PM10 en/of NO2 emitteert, is het noodzakelijk dat de bijdrage van deze inrichting aan de achtergrondniveaus inzichtelijk wordt gemaakt om aan te tonen of ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In de directe omgeving van het plangebied liggen diverse agrarische bedrijven die van invloed zijn op de luchtkwaliteit:

1. Timmermannsweg 76 (pluimveehouderij) 2. Timmermannsweg 82 (pluimveehouderij) 3. Timmermannsweg 86 (melkveehouderij)

4. Timmermannsweg 90 (pluim- en melkveehouderij) 5. Timmermannsweg 94 (pluimveehouderij)

Het programma ISL3a (bijlage 2) berekend de gemiddelde jaarconcentratie aan fijnstof (PM10) van de omliggende agrarische bedrijven op de betreffende woningen. Deze waarden zijn exclusief een zeezoutcorrectie, welke voor deze omgeving is gesteld op 1 µg/m³, en 2 overschrijdingsdagen. De concentratie zoals deze uit de ISL3a berekening komen moet zodoende aangepast worden middels het aftrekken van deze zeezoutcorrectie (1 µg/m³ en 2 dagen). De fijnstof norm is maximaal 40 µg/m³ exclusief zeezout, en het aantal overschrijdingsdagen op jaarbasis betreft maximaal 35 dagen.

De belasting op de te wijzigen woningen komt uit op maximaal 28,53 µg/m³, exclusief zeezoutcorrectie, 27,53 µg/m³ inclusief zeezoutcorrectie. Er wordt derhalve voldaan aan de norm.

Het aantal overschrijdingsdagen komt op de woningen uit op maximaal 24,3 dagen exclusief zeezoutcorrectie, 22,3 dagen inclusief zeezoutcorrectie. Ook aan deze norm wordt voldaan.

In de woningen is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat in het kader van fijn stof.

Effect op luchtkwaliteit

De AMvB ‘NIBM’ legt vast, wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel ‘niet in betekende mate’ is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.

Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een ontwikkeling NIBM, als aannemelijk is dat de ontwikkeling een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

Er is in dit geval geen sprake van een toename van PM10 of NO2, aangezien sprake is van bestaande woningen waarvan alleen het soort bewoning wijzigt. Deze bestemmingswijziging valt daarom onder de 3% grens voor PM10 of NO2. Het initiatief draagt dan ook ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.

5.1.3 Bodem en grondwaterkwaliteit

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient aangegeven te worden of de plaatselijke bodemkwaliteit geschikt is voor de bestemmingswijziging.

Ter plaatse is een verkennend bodemonderzoek1 uitgevoerd voor het vastleggen van de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (zie de separate bijlage).

In het onderzoek is zink in het grondwater aangetoond waarvan de concentratie de interventiewaarde overschrijdt. Formeel gezien dient een nader onderzoek uitgevoerd te worden om vast te stellen of er mogelijk sprake is van een geval ernstige bodemverontreiniging. Aangezien sterk verhoogde zinkconcentraties in het grondwater in de gehele Peelregio als verhoogde achtergrondconcentratie beschouwd worden, is een nader onderzoek echter niet noodzakelijk. Wel dient rekening gehouden te worden met de verhoogde concentraties zink in het grondwater bij eventueel gebruik daarvan.

Zodra in grond toetsingswaarden worden overschreden is eventueel vrijkomende grond niet meer onbeperkt voor hergebruik geschikt. Bij afvoer van grond van de locatie kan het daarom noodzakelijk zijn een partijkeuring volgens de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit uit te voeren.

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de wijziging van de bestemming. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om nader bodemonderzoek te adviseren.

5.1.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen.

De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

De huidige bedrijfswoningen betreffen beperkt kwetsbare objecten, burgerwoningen betreffen echter kwetsbare objecten.

Op basis van de risicokaart van de provincie Limburg kan geconcludeerd worden dat er geen relevante risico’s binnen een straal van 500 m rond het plangebied aanwezig zijn. Algemene conclusie luidt dat het aspect externe veiligheid daarom niet van toepassing is voor de functiewijziging van de bestaande woningen.

5.1.5 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld.

Om een milieuzonering in een concrete situatie te kunnen uitwerken bevat de VNG publicatie bouwstenen. De drie belangrijkste bouwstenen zijn:

1. de richtafstandenlijst;

2. twee omgevingstypen;

3. een lijst van toelaatbare activiteiten in gemengd gebied met het oog op functiemenging.

1 Tauw, Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van Timmermannsweg 85 en 87 te Ysselsteyn, 18 maart 2011, dossiernummer:

105007148/105007149/1020105237

De belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten die zijn opgenomen in bijlage 1 van de VNG publicatie. Dit zijn afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). In de bijlagen wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Om tot een optimale invulling van de ruimte te komen worden diverse omgevingstypen onderscheiden.

Het achterliggende idee is dat de gevoeligheid van een gebied mede afhankelijk is van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om af te wijken van de standaardafstanden in de bedrijvenlijst die uitgaan van de ligging in een rustige woonwijk. Afhankelijk van het type gebied kan een correctie worden toegepast op de afstanden die zijn genoemd in de standaardlijst en wel per hinderaspect (geluid, stof, stank en dergelijke) dat in de lijst is genoemd.

Het plangebied is te typeren met het omgevingstype gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Gebieden die direct langs een grote verkeersader liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

In geval van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de afstanden uit bijlage 1 van de VNG publicatie - zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat - met één afstandsstap worden verkleind.

In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich bedrijvigheid in allerlei vormen. Allereerst ligt rondom de woningen het voormalige MOB-complex wat thans in gebruik is als opslagdepot voor particulieren en bedrijven. Naast het voormalige MOB-complex ligt de militaire begraafplaats. Aan de overzijde van de Timmermannsweg bevinden zich diverse agrarische bedrijven. Het meest dichtbij gelegen is een melkrundveehouderij, gelegen pal tegenover de woningen.

Voormalig MOB-complex

Het voormalige MOB-complex wordt thans benut als opslagdepot. Voor opslaggebouwen geldt dat op basis van de indicatieve bedrijvenlijst de volgende richtafstanden moeten worden aangehouden:

 geur: 0 m

 stof: 0 m

 geluid: 30 m

 gevaar: 0 m

Vanwege de ligging in een gemengd gebied kunnen deze afstanden met een afstandsstap worden verkleind tot 10 m (geluid). Aan deze afstand wordt voldaan. De afstand tussen het plangebied en de opslaggebouwen bedraagt namelijk minimaal 40 meter.

Er bestaan plannen tot herontwikkeling van het MOB-complex tot recreatiewoningen, opslag van landverwante activiteiten in de opslaggebouwen en natuurontwikkeling. Deze ontwikkelingen blijven mogelijk nadat de woningen zijn omgezet naar burgerwoningen. De aan te houden onderlinge afstand voor deze functies (agrarische bedrijfsgebouwen en kampeerterreinen) bedraagt maximaal 30 meter. De afstand tussen het plangebied en de gebouwen bedraagt minimaal 40 meter.

Militaire begraafplaats

Voor de militaire begraafplaats geldt dat op basis van de indicatieve bedrijvenlijst de volgende richtafstanden moeten worden aangehouden:

 geur: 0 m

 stof: 0 m

 geluid: 10 m

 gevaar: 0 m

Vanwege de ligging in een gemengd gebied kunnen deze afstanden met een afstandsstap worden verkleind tot allemaal 0 meter. Aan deze afstand wordt voldaan. De afstand tussen het plangebied en de militaire begraafplaats bedraagt namelijk 190 meter.

Agrarische bedrijven

Aan de overzijde van de Timmermannsweg bevindt zich een melkrundveehouderij, welke wordt omringd door pluimveehouderijen.

Voor de melkrundveehouderij (Fokken en houden van rundvee) geldt dat op basis van de indicatieve bedrijvenlijst de volgende richtafstanden moeten worden aangehouden:

 geur: 100 m

 stof: 30 m

 geluid: 30 m

 gevaar: 0 m

Vanwege de ligging in een gemengd gebied kunnen deze afstanden met een afstandsstap worden verkleind tot 50 m (geur) en 10 m (stof en geluid). De afstand van de grens van het plangebied tot aan het bouwvlak van de betreffende melkrundveebedrijf bedraagt circa 20 m. Er wordt wel voldaan aan de richtafstanden voor stof en geluid van 10 m. Er wordt niet voldaan aan de richtafstand van geur. Voor een melkrundveehouderij geldt voor het aspect geur in het kader van de Wet geurhinder veehouderij een minimale afstand van 50 m vanaf het dierverblijf tot aan een geurgevoelig object. De afstand van de bestaande woningen tot de aan als dierverblijf gebruikte gebouwen bedraagt 60 meter. Aan de geureisen uit de Wgv wordt voldaan. Het aspect geur als gevolg van de melkrundveehouderij heeft daarom geen negatieve effecten op het woon- en leefklimaat van de woningen.

Voor de pluimveehouderij (Fokken en houden van pluimvee – mestkuikens) geldt dat op basis van de indicatieve bedrijvenlijst de volgende richtafstanden moeten worden aangehouden:

 geur: 200 m

 stof: 30 m

 geluid: 50 m

 gevaar: 0 m

Vanwege de ligging in een gemengd gebied kunnen deze afstanden met een afstandsstap worden verkleind tot 100 m (geur), 30 m (geluid) en 10 m (stof). De afstand van de grens van het plangebied tot aan het bouwvlak van de omliggende pluimveehouderijen bedraagt circa 20 m. Er wordt wel voldaan aan de richtafstand voor stof van 10 m. Er wordt niet voldaan aan de richtafstanden van geur en geluid.

Zoals in paragraaf 5.1.1 wordt gemotiveerd is bij de functiewijziging tot burgerwoning geen sprake van het realiseren van nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden voor een geluidgevoelige functie. Met de huidige vergunde situatie bij de pluimveehouderijen moet reeds rekening worden gehouden met de functie als bedrijfswoningen om ter plaatse een goed woon- en leefklimaat te garanderen. De functiewijziging tot burgerwoningen wijzigt hier niets aan.

In paragraaf 5.3 is het aspect geur gemotiveerd. Het blijkt dat ter plaatse van beide woningen wordt voldaan aan de gemeentelijke eisen voor wat betreft de Wet geurhinder en veehouderij. Daarnaast zijn de bedrijfswoningen bij een niet-agrarisch bedrijf even zwaar beschermd tegen geurhinder als een burgerwoning.

De bestemmingswijziging heeft daarnaast geen consequenties voor wat betreft geluid en geur voor de pluimveehouderijen. De bestemmingswijziging voorziet niet tot een ander toetsingskader bij eventuele uitbreiding van deze agrarische bedrijven.