• No results found

Milieu en duurzaamheid

In document plantoelichting en planregels (pagina 16-21)

In dit hoofdstuk komen de onderwerpen met betrekking tot de kwaliteit van de leefomgeving aan de orde die van belang zijn voor het bestemmingsplan'Stationsstraat 23-d'n Overkant'.

4.1 Archeologie

Archeologie

In Europees verband is het zogenaamde Verdrag van Malta tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit te laten plaatsvinden wordt naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken,

bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald. Archeologie wordt een vast onderdeel van de planvoorbereiding van ingrepen in en om de bodem. Plannen worden getoetst aan het belang van het behoud van het archeologisch erfgoed en de consequenties voor het archeologisch

bodemarchief worden nagegaan. Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De eigen rol van de overheden is daarmee officieel. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen.

Op 11 oktober 2010 heeft de gemeenteraad een actualisatie van het archeologiebeleid, de archeologische beleidskaart en de erfgoedverordening vastgesteld. De beleidskaart is gebaseerd op de laatste archeologische stand van zaken en de actuele inzichten over dit onderwerp. De beleidskaart is leidend voor lokale projecten.

De verschillende archeologische beleidsgebieden zijn op basis van het geldend beleid ten aanzien van

bodemingrepen in het bestemmingsplan 'Stationsstraat 23-d'n Overkant' vertaald naar de dubbelbestemming

‘Waarde-Archeologie’ met het bijbehorende beschermingsregime.

Cultuurhistorie

De Stationsstraat is een historisch lint en onderdeel van de oude dorpskern van Etten. Beeldbepalend zijn de parochiekerk met de zijtuin, pastorie, kosterswoning, de school, bovenmeesterwoning, het kerkhof met de tuinmuur, witgele kruisgebouw, de kapel en een aantal dorpswoningen. Bij elkaar vormen deze gebouwen een waardevol ensemble met een grote mate van authenticiteit. Bij veranderingen moet het behoud hiervan uitgangspunt zijn.

Het pand Stationsstraat 23 (school) heeft geen monumentenstatus. Dit pand heeft wel cultuurhistorische (karakteristieke) waarden. Deze waarden betreffen met name de hoofdopzet van het voormalige

schoolgebouw, de geplaveide ruimte voor en naast het gebouw en de binnencour. Het is van belang om deze waarden te behouden. Hiervoor is een regeling opgenomen in het bestemmingsplan 'Stationsstraat 23- d'n Overkant'.

4.2 Bodem

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij nieuwbouwplannen. Wettelijk is bepaald dat een vergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op zodanig verontreinigd terrein dat er schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers. Indien een bodemonderzoek uitwijst dat er in de bodem wezenlijke verontreinigingen aanwezig zijn, dienen deze gesaneerd te worden voordat het gebied daadwerkelijk in ontwikkeling kan worden genomen. Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het dus van belang om inzicht te hebben in de bodemkwaliteit van het plangebied.

Daarom is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door het onderzoeksbureau Moerdijk

bodemsanering BV (12 juni 2014; 262.29.141.r1). Uit dit onderzoek blijkt dat er nog een ondergrondse tank aanwezig is. Deze moet gesaneerd worden. De bebouwing boven de tank wordt gesloopt. Vervolgens wordt de tank gereinigd en verwijderd. Nabij de tank is geen bodemverontreiniging aangetroffen.

17

Het verkennend bodemonderzoek geeft geen aanleiding voor een nader onderzoek. De gronden zijn geschikt voor woningbouw. De bodemkwaliteit levert dus geen beperkingen op voor de realisering van woningbouw.

Wel dient er zoals gebruikelijk, na sloop van de bebouwing, nog een bodemonderzoek van de bovengrond ter plaatse van de gesloopte bebouwing uitgevoerd te worden.

4.3 Flora en fauna

Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 is gericht op gebiedsbescherming. De wet is op 1 oktober 2005 gewijzigd en sindsdien zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van deze wet:

 Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);

 Beschermde natuurmonumenten en

 Wetlands.

Het plangebied 'Stationsstraat 23-d'n Overkant' is niet aangewezen als of in de directe nabijheid gelegen van een aangewezen beschermd gebied.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In deze wet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). De doelstelling van de wet is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is ‘nee, tenzij’.

Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing in principe verboden zijn.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoals de herontwikkeling van de locatie Stationsstraat 23 dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermings- status is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten.

In het voorjaar 2014 heeft het ecologisch adviesbureau Ecodat een quickscan Flora en faunawet uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Flora en Faunacheck basisschool d'n Overkant, Stationsstraat 23 Etten-Leur'. Samengevat is het volgende geconcludeerd. De aanwezigheid van vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen kan niet met zekerheid worden uitgesloten. Vaste verblijfplaatsen van deze soorten zijn beschermd door de Flora- en faunawet. Indien verblijfplaatsen van deze soorten in het plangebied aanwezig zijn, moeten er aanvullende maatregelen genomen worden ter bescherming van de desbetreffende soort. Er is vervolgonderzoek nodig om zekerheid te krijgen over de aanwezigheid van vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen.

Het vervolgonderzoek bestaande uit veldbezoeken en zolderinspectie, heeft plaatsgevonden in de periode mei tot en met september 2014. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'soortgericht onderzoek D'n

Overkant, Stationsstraat 23, Etten-Leur'. Samengevat is het volgende geconcludeerd.

Er zijn geen sporen gevonden die duiden op de aanwezigheid van de huismus of gierzwaluw.

Het voormalige schoolgebouw is geen essentieel onderdeel van het leefgebied van vleermuizen in de vorm van vaste verblijfplaatsen. Het plangebied maakt wel onderdeel uit van een vliegroute en/of foerageergebied van vleermuizen. Gezien het karakter van de directe omgeving zijn er voldoende alternatieven aanwezig.

Bij de herontwikkeling van de locatie Stationsstraat 23 die gepaard gaat met een gedeeltelijk sloop van het voormalige schoolgebouw, is er dus geen sprake van negatieve effecten voor vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. Door de werkzaamheden in het plangebied uit te voeren met in achtname van de algemene zorgplicht is voldoende gegarandeerd dat er geen sprake zal zijn van overtredingen van de verbodsbepalingen

van de Flora- en faunawet. Het doorlopen van een ontheffingsprocedure is niet nodig.

4.4 Waterhuishoudkundige aspecten

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die effect hebben op het watersysteem dient rekening gehouden te worden met de belangen van het waterbeheer. Het waterschap 'Brabantse Delta' voert hiertoe de zogenaamde watertoets uit. De watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit verplicht om

18

in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Het waterschap 'Brabantse Delta' hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse Waterschappen, 2015’.

Het bestemmingsplan 'Stationsstraat 23-d'n Overkant' voorziet in de realisering van maximaal 15 woningen.

Het voormalige schoolgebouw wordt hiervoor verbouwd. Daarnaast wordt een aantal woningen gesitueerd op de voormalige speelplaats. In de bestaande situatie is het perceel nagenoeg volledig verhard (bebouwing/ver- harding). In de nieuwe situatie worden er woningen gebouwd met tuinen. Het verhard oppervlak neemt daarom niet toe. Op grond van het beleid van het waterschap is het niet nodig om extra retentievoorzieningen aan te leggen. In de directe omgeving van de bouwlocatie ligt een gemengd rioleringsstelsel. Met het oog op een eventuele wijziging in het hoofdrioleringsstelsel moet de riolering van de woningen in de vorm van een gescheiden stelsel worden aangeleverd. Daarnaast wordt nagegaan of er reële mogelijkheden zijn om het afstromend hemelwater (gedeeltelijk) te infiltreren of te bergen op locatie.

Conform het beleid van het waterschap wordt bij de ontwikkelende partij aandacht gevraagd voor het gebruik van milieuvriendelijke materialen en het achterwege laten van uitlogende materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Dit kan echter niet afgedwongen worden. De toe te passen bouwmaterialen moeten namelijk getoetst worden aan het Bouwbesluit. Dit is een landelijke regeling. De wetgever biedt geen mogelijkheden om vanwege de mogelijke uitloging van materialen, aanvullende eisen te stellen ter bescherming van bv. het milieu.

Het waterschap ‘Brabantse Delta’ heeft op 16 juni 2015 een positief wateradvies uitgebracht.

4.5 Milieuzonering

Vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient er een goede ruimtelijke scheiding te zijn tussen milieugevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningbouw) en milieubelastende activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van bestaande en nieuwe functies dient te gebeuren door voldoende afstand in acht te houden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave: Bedrijven en milieuzonering 2009. Hierin wordt een handreiking gegeven voor een goede ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende bestemmingen. Er worden richtafstanden gegeven voor de aan te houden afstanden tussen dergelijke bestemmingen.

Het perceel Stationsstraat 23 is gelegen in een gemengd gebied in de directe nabijheid van het centrum . Een dergelijk gebied kenmerkt zich door een mix van wonen en overige functies. Daarbij kan gedacht worden aan maatschappelijke functies, detailhandel en een park waarin ook evenementen worden gehouden. Dit betekent concreet dat er meer levendigheid is dan in een rustige woonwijk met een strikte functiescheiding. In de directe omgeving van de herontwikkelingslocatie Stationsstraat 23 zijn een scouting/verenigingsgebouw, een bakkerij met winkel, een gymzaal en een basisschool aanwezig. Op grond van de hiervoor genoemde VNG-uit- gave wordt voor deze functies een richtafstand van 10 meter gehanteerd. Deze afstand wordt gemeten vanaf de gevel van de woning tot de grens van de genoemde functies. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

4.6 Geluidhinder

Wegverkeerslawaai

Op grond van artikel 74 Wet geluidhinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 kilometer per uur geldt en woonerven. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmings- plan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige objecten waaronder woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Er kan ontheffing verleend worden tot 63 dB.

19

Het bestemmingsplan 'Stationsstraat 23-d'n Overkant' heeft betrekking op de realisering van nieuwe

woningen. In de omgeving ligt de 50-km weg Anna van Berchemlaan. Deze heeft een wettelijke geluidzone van 200 meter. Deze zone valt in het plangebied 'Stationsstraat 23 - d'n Overkant'. Daarom is met betrekking tot het wegverkeerslawaai een akoestisch onderzoek verplicht.

Daarnaast liggen in de directe omgeving van het plan gebied de 30 km-wegen Stationsstraat en

Lambertusstraat. Op grond van de Wet geluidhinder is er voor deze wegen geen onderzoeksplicht naar de akoestische gevolgen vanwege het wegverkeerslawaai. Desondanks is het vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening gewenst om een onderzoek in te stellen naar de gevolgen van het wegverkeerslawaai .

Spoorweglawaai

Op grond van artikel 106 Wet geluidhinder is langs het spoor een zone aanwezig. De geluidzone bedraagt in Etten-Leur 600 meter. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige objecten waaronder woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB. Er kan ontheffing verleend worden tot 68 dB.

Het bestemmingsplan 'Stationsstraat 23-d'n Overkant' heeft betrekking op de realisering van nieuwe woningen. In de omgeving ligt de spoorlijn Breda-Roosendaal. Deze spoorlijn heeft een wettelijke geluidzone van 600 meter. Deze zone valt in het plangebied 'Stationsstraat 23 - d'n Overkant'. Daarom is met betrekking tot het spoorweglawaai een akoestisch onderzoek verplicht.

Akoestisch onderzoek

Conform de wettelijke bepalingen is er een akoestisch onderzoek verricht vanwege wegverkeerslawaai Anna van Berchemlaan en spoorweglawaai spoorlijn Breda - Roosendaal. Daarbij is tevens aandacht besteed aan de akoestische gevolgen op de nieuwe woningen vanwege de 30 km wegen Stationsstraat en Lambertusstraat. De resultaten zijn verwoord in het rapport 'akoestisch onderzoek Stationsstraat 23 Etten-Leur' d.d. 19 november 2014 (nr. 14021289).

Uit dit onderzoek blijkt dat vanwege wegverkeerslawaai Anna van Berchemlaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Ook de voorkeursgrenswaarde spoorweglawaai van 55 dB wordt niet

overschreden. Daarom behoeven er geen hogere grenswaarden te worden vastgesteld.

De gevelbelasting vanwege de 30 km wegen bedraagt maximaal 55 dB zonder aftrek. Het betreft de woningen aan de Lambertusstraat (voorzijde). Deze woningen hebben een geluidluwe gevel met daaraan gelegen de buitenruimte (achterzijde). Een binnenwaarde van 33 dB is zondermeer realiseerbaar. De woningen zijn gelegen in de directe nabijheid van het centrum. Een gevelbelasting van maximaal 55 dB zonder aftrek is daar niet ongebruikelijk. Alles overwegende is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

4.7 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen) bepalingen opgenomen over luchtkwaliteit. Artikel 5.16 eerste lid van de Wm bepaalt in hoofdlijnen dat het bevoegd gezag er op toeziet dat een voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van luchtkwaliteitgrenswaarden zoals die zijn aangegeven in bijlage 2 van de Wm. Bijlage 2 van de Wm bevat voor diverse luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht grenswaarden. Bestemmingsplannen worden in beginsel aan deze normen getoetst. Bronnen van luchtverontreiniging zijn enerzijds de achtergrondwaarden en anderzijds industriële bronnen en verkeer.

Artikel 5.15 eerste lid onder c van de Wet milieubeheer geeft aan dat projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht niet getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden. Om het de overheden gemakkelijker te maken heeft de minister in de Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen; NIBM), categorieën van gevallen aangewezen waarvoor vaststaat dat deze niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Zo worden woningbouwlocaties met niet meer dan 500 woningen en één ontsluitingsweg nog als NIBM aangemerkt.

20

De herontwikkeling waarin het bestemmingsplan 'Stationsstraat 23- d'n Overkant' voorziet (maximaal 15 woningen), voldoet aan deze criteria. Daarom valt dit bestemmingsplan binnen deze NIBM-regeling en behoeft er niet afzonderlijk getoetst te worden aan de luchtkwaliteitsnormen (grenswaarden).

4.8 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de produktie als op het transport van gevaarlijke stoffen. Centraal staat de vraag hoe groot het risico is dat een individu of een groep individuen hierbij loopt. Bij het bepalen van het risico worden twee soorten risico’s onderscheiden, te weten het Plaatsgebonden Risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen.

Volgens de risicokaart van de provincie Noord-Brabant zijn er in de omgeving van het plangebied

'Stationsstraat 23-d'n Overkant' geen Bevi-inrichtingen gevestigd. Het plangebied ligt niet binnen de contour van het plaatsgebonden risico noch binnen een invloedsgebied van een dergelijk bedrijf.

In de omgeving van het plangebied is de spoorlijn Breda-Roosendaal gelegen. Dit is een transportroute van gevaarlijke stoffen. Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes gelden er geen beperkingen aan het ruimtegebruik in het gebied dat op meer dan 200 meter van de route ligt. Het plangebied ligt ook niet binnen de invloedssfeer van een transportroute van gevaarlijke stoffen over de weg.

Samengevat kan geconcludeerd worden dat er in het kader van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de bouw van 15 woningen op het perceel Stationsstraat 23 zoals is opgenomen in het bestemmingsplan 'Stationsstraat 23-d'n Overkant'.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) dient bij de bepaling of er voor een bepaalde activiteit een milieueffectbeoordeling en/of rapportage moet worden gemaakt de omvang van de activiteit, de ruimtelijke context en de cumulatie met de omgeving beoordeeld te worden.

Het bestemmingsplan 'Stationsstraat 23-d'n Overkant' maakt het mogelijk om 15 woningen te bouwen. Er is hier sprake van een activiteit die genoemd is op de D-lijst van het Besluit mer. Op deze lijst is namelijk de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject genoemd. De omvang van de nieuwe stedelijke ontwikkeling (woningbouw) blijft ruimschoots onder de drempelwaarden van 2000 woningen.

Hoewel de drempelwaarden niet worden overschreden, dient er nagegaan te worden of de activiteiten desondanks geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Het gaat dan met name om de kenmerken en de plaats van het project en de potentiële effecten. In deze situatie ligt het aantal te realiseren woningen ruimschoots onder de drempelwaarden van 2000 woningen. Er is geen sprake van een bijzonder gevoelig of kwetsbaar gebied. Ook uit de milieuonderzoeken is hiervan niet gebleken. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake zal zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarom is een mer-beoordeling niet noodzakelijk. Er zal dan ook geen milieueffectenrapportage worden opgesteld. Er kan volstaan worden met de reeds uitgevoerde onderzoeken.

4.10 Conclusie

Het bestemmingsplan 'Stationsstraat 23-d'n Overkant' past binnen de geldende regelgeving en beleid met betrekking tot milieu en duurzaamheid. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat er in het plangebied situaties voorkomen die vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar zijn.

21

In document plantoelichting en planregels (pagina 16-21)