• No results found

5.2 M EERDAALWOUD

5.2.3 Middeleeuwen – ca. 1600

Meerdaal - in tegenstelling tot Heverleebos - is één van de vier Brabantse bosgebieden die reeds in 1367 worden aangeduid als Vrijwoud (Franches Forêts)11. In tegenstelling tot in de rest van Brabant is de jacht in de erkende vrijwouden uitsluitend voorbehouden aan de vorst of aan de eigenaar(s)12. In niet-domaniale vrijwouden, zoals Meerdaalwoud, werd bovendien de rechtspraak voorbehouden aan het eigen woudgerecht van de adellijke eigenaars13. In de praktijk betekent dit statuut van Vrijwoud een bescherming tegen veeteelt, akkerbouw en bewoning.

Als voormalig familiebezit van de Hertog van Croÿ (zie 5.2.6) en onderdeel van de Baronie van Bierbeek, is het Meerdaalwoud terug te vinden in zogenaamde pre-kadastrale atlassen uit de periode 1596-1598. De vier niet-ingebonden atlassen die het hertogdom Aarschot bestrijken en waarvan één de Baronie van Bierbeek behandelt, worden bewaard in de archieven van het Arenbergfonds in de

11 de drie andere zijn het Zoniënwoud (domaniaal), het ‘bos van Grooten-Heyst bij Nijvel’ en het Grotenhout te Turnhout (Lust s.d.)

12 buiten de vrijwouden mocht iedere Brabander - binnen zekere perken – in principe overal gaan jagen, wat niet het geval was in de omringende regio’s

Katholieke Universiteit van Leuven14. Op basis van deze atlassen liet Hertog Karel III van Croÿ figuratieve plattegronden en tekeningen van al zijn heerlijkheden samenstellen, die hij bundelde in ‘albums’. Het zijn deze Albums de Croy die in 1985 worden heruitgegeven voor het grote publiek (Berger et al. 1985). Op één titelloze kaart staat volgens Anonymus (o.c.: 106) het Meerdaalwoud en het Mollendaalbos afgebeeld. De identificatie steunt op de titel van het originele kaartboek waarin een kaart van het Meerdaalwoud vermeld wordt. De interpretatie van de onderste waterloop als de Paddenpoel en de rechtse als een zijbeek van de Nethen die ontspringt nabij de Cayberg, lijkt onzeker. Het is mogelijk dat hier slechts een deel van het Meerdaalwoud wordt afgebeeld. Midden in het bos is een onbekend gebouw zichtbaar. Tussen het overige groen vallen enkele grote bomen op. Het is niet duidelijk of dit opvallend grote eiken (cf. l.c.), dan wel overstaanders tussen het hakhout betreft. De benaming Meerdael-bosch verschijnt voor het eerst op de kaart van Langren uit 1635 (Lust s.d.).

De Cartularia van de Abdij van Park (ca. 1665) geven slechts vage aanduidingen omtrent de noordrand van het Meerdaalwoud (Sterckx 1973).

Figuur 5-4 Een deel van het Meerdaalwoud op een figuratieve kaart uit omstreeks 1600 (Berger et al. 1985)

14 hier wordt ook het grootste deel van de domeinarchieven van het hertogdom Aarschot bewaard (Van Ermen 1998)

A part of the Meerdaal forest on a figurative map from about 1600 AD (Berger et al. 1985)

5.2.3.2 Gebruiksrechten

Gebruiksrechten spelen van de vroege Middeleeuwen tot op het einde van het Ancien Régime in vele bossen een belangrijke rol. De eerste tekenen van een bewust ingrijpen van de overheid tegen het toenemend aantal gebruikers dateren uit de zestiende eeuw. Alhoewel ons geen specifieke gegevens aangaande het Meerdaalwoud bekend zijn, werd de toepassing gebruiksrechten in het Vrijwoud (i.c. vanaf 1367) – inzonderheid beweiding - vermoedelijk sterk aan banden gelegd in vergelijking met andere bossen in de regio.

Ten gevolge van diverse gebruiksrechten en houtroof wordt - zeker tot op het einde van de achttiende eeuw -vrijwel alle hout, ook het kleine dode hout, systematisch uit het bos gehaald (cf. Baeté et al. 2002). Deze praktijk wordt ook nog tot diep in de 20ste eeuw toegepast : Geebelen (1963) vermeldt in de bedrijfsregeling voor het Meerdaalwoud onder de rubriek ‘gebruiksrechten’ dat het nog steeds is toegelaten, ‘overeenkomstig de traditie’ om droog hout te sprokkelen tussen 1 november en 1 maart. Een middeleeuws gebruiksrecht met een vermoedelijk dramatische impact op de bossamenstelling, is het zogenaamde ‘recht op week hout’: het recht op het wegkappen van 'alle boomsoorten van ondergeschikt belang'. Alhoewel men dit recht naargelang de betrokken regio op uiteenlopende wijze interpreteert, worden vruchtdragende, harde houtsoorten als Eik en Beuk steeds gespaard, terwijl 'secundaire boomsoorten' als Es, Els, Wilg, Esdoorn, Linde, Zoete kers en Trilpopulier sterk achteruitgaan of zelfs helemaal uit het bos verdwijnen (Lust s.d.). Aangezien Eik en Beuk zich op verzuringsgevoelige 'verarmend gedragen' in vergelijking met de genoemde secundaire soorten (Hommel et al. 2002), heeft dit gebruik vermoedelijk een negatieve invloed op de bodemvruchtbaarheid (cf. ook Muys 1993).

De varkensweide betreft een ander gebruiksrecht dat sterk op de aanwezigheid van Eik en Beuk is afgestemd. De aanwezigheid in de herfst van grote varkenskudden in bossen voor de mast (voornamelijk eikels en beukennootjes), duurt voort tot het einde van het Ancien Régime (Lindemans 1952) en zelfs nog wat langer in Zoniën (Pierron s.d., Baeté et al. 2002). Het vrij beweiden met vee vindt zijn oorsprong in het weiderecht. De uitvoering van dit gebruiksrecht in bossen wordt in het middeleeuwse Vlaanderen echter zelden door de landheer geregeld of vercijnsd (zoals dit wel gebeurt voor de gemene weiden) en is in bossen dus illegaal. De voor beweiding betaalde cijns weegt immers niet op tegen het verlies aan houtopbrengst dat door begrazing wordt veroorzaakt. Toch proberen omliggende boeren tot op het einde van de achttiende eeuw hun vee zoveel mogelijk - en vooral in de zomer - in het bos te drijven (cf. Lust s.d.). De bosbeheerders proberen een dergelijke drift zoveel mogelijk te vercijnzen en in goede banen te leiden door het aantal stuks vee te beperken en niet zomaar om het even waar te laten grazen (cf. Baeté et al. 2002). Ondanks deze maatregelen resulteert beweiding veelal in het verhinderen van bosverjonging.

5.2.3.3 Grondwinningen

Alhoewel veel van onze bossen tijdens de middeleeuwen vaak eerder het aspect van een mijnsite dan van een bos moeten hebben vertoond ten gevolge van talrijke grondwinningen (bouwmaterialen, ersten), zijn ons geen concrete gegevens aangaande het Meerdaalwoud bekend.

5.2.4 Ca. 1600 - nu