• No results found

Mevrouw Van Elten schudde het hoofd

‘Ik beschuldig haar niet.... maar zij kan, daar zij een intellectueele mésalliance

deed, niet zóó hemelhoog staan als je denkt. De man die zelf als een heilige leeft,

ziet in elke vrouw die hem sympathiek is een madonna; die overtuiging strekt hem

tot eer, maar is even ongegrond als de meening van een vroegtijdig

dorven sujet, dat vrouwelijke reinheid een fictie is. En nu genoeg hierover. Er niet

meer aan huis komen.... wie denkt daaraan? Dat zou zelfs heel verkeerd zijn. Het is

mij genoeg dat ik je gewaarschuwd heb. Wat die jonge vrouw vooral behoeft, is de

omgang met leden van haar eigen geslacht. Ik heb plan haar vaak uit te noodigen,

om haar met eenige flinke degelijke vrouwen in aanraking te brengen. Dat zal een

weldaad voor haar wezen.’

‘Daar komt nu toch een heel klein restantje van een o, zoo oudbakken begrip bij

u om den hoek gluren, mijn jong moedertje!’ zeide Maurits met een glimlach.

‘Waarom moet zij juist met vrouwen omgaan? Waarom toch altijd die ongelukkige

vrees voor een gezond geestwekkend verkeer tusschen de beide geslachten?’

‘Daar heb ik hoegenaamd niets tegen, beste jongen, integendeel. Hoe meer m.i.

de vrije ongedwongen omgang tusschen jongelieden wordt bevorderd hoe beter.

Maar heeft men dan ook eenmaal na rijp beraad een keuze voor het leven gedaan,

dan moet de beste en trouwste vriend van de vrouw wezen de echtgenoot, anders is

het geheele huwelijk een leugen die

niet mag worden bestendigd. Maar nu nog iets,’ ging Mevrouw Van Elten haastig

voort, als wenschte zij de discussie over dit onderwerp thans liever af te breken, ‘het

is mij tot mijn groote verwondering gebleken, dat Mevrouw Meerdonk totaal onkundig

is van hetgeen in de laatste weken op de fabriek voorvalt.’

‘Totaal. Dit heeft Meerdonk mij uitdrukkelijk verzocht. Van de gisting onder de

werklieden, van de vraag om loonsverhooging en hun gefluisterde bedreigingen het

werk te zullen staken, weet zij niets. Allemaal malligheid! houdt hij vol. Zij hebben

wel eens van werkstakingen gehoord, en nu praten zij als groote kinderen dat in het

honderd na. Rira bien qui rira le dernier. Onder het laatst aangeworven volk voor de

nieuwe ateliers zijn sociaal-democraten, dat weet ik zeker, en juist niet van de goede

soort. Ik geloof zelfs, dat het belhamels zijn, die, wegens herhaalde dronkenschap,

uit den bond zijn geworpen en nu, waar zij kunnen, het volk opruien. Ik observeer

hen zooveel mogelijk. Een der meesterknechts in dat atelier is een verstandig

ontwikkeld man, dien ik geheel kan vertrouwen en die mij tamelijk goed op de hoogte

houdt.

Maar Meerdonk werkt mij in alles tegen. Zelfs van kleine hervormingen in het belang

van het werkvolk wil hij niets weten. Hij is van meening, dat de geringste concessie

onzerzijds vrees zou verraden. Lafhartig is hij niet, maar hij is kinderachtig en veel

koppiger dan ik ooit heb gedacht. Ik, die meende hem met zijn goedigen jovialen

aard later te kunnen kneden als was! Dat valt mij leelijk tegen!’

‘Je hebt toch als compagnon dezelfde rechten!’ merkte Mevrouw van Elten aan.

‘In een zeker opzicht wel. Maar waar zou het heen, als wij ieder op onze beurt

onzen wil tot elken prijs doordreven? Ik moet met tact en geduld te werk gaan, te

meer daar ik nog maar zoo kort in de zaak ben en hij mij natuurlijk mijn gebrek aan

ervaring voor de voeten zou kunnen werpen.’

‘Maar als die ontevredenheid onder het werkvolk nu eens een ernstig karakter

kreeg?’ vroeg Mevrouw Van Elten bekommerd.

‘Ik geloof niet dat het vooreerst nog zoo'n vaart zal loopen. Een paar onruststokers

kunnen niet zooveel kwaad uitrichten. Maar ik zou zoo gaarne nu reeds hun lot

eenigszins willen

verbeteren en zooveel zaken anders willen hebben dan zij zijn. Ook had ik gehoopt,

door aan hun moreele en intellectueele verheffing te arbeiden, meer een vriend dan

een meester voor hen te worden; maar zelfs dit zal in den eersten tijd moeielijk zijn.

Ik mag niet trachten mij populair te maken ten koste van mijn mededirecteur, door

vlak tegen zijn tactiek in te handelen, te meer daar hij tot dusverre bij de arbeiders

zeer bemind was. Zoolang zij niet beter weten, worden zij door zijn gullen, hartelijken

toon ingepakt, terwijl hij bovendien in fooien en aalmoezen zijn kracht zoekt. Voor

hem zouden thans nog de meesten hunner door het vuur vliegen, terwijl zij mij

wantrouwend aanzien, en, daar ik hen niet door aalmoezen wil vernederen, mij zeker

voor een gierigaard houden! Ja, mijn schoone verwachtingen liggen helaas in duigen,

althans in den eersten tijd.’

‘En een man met een zoo alledaagschen, burgerlijken, bekrompen geest kon zij

liefhebben, genoeg liefhebben om zijn vrouw te worden!’ merkte Mevrouw Van

Elten met een zekere scherpte aan, ‘een man dien je zelf kinderachtig noemt en later

hoopte te kunnen

kneden als was! Werkelijk, ik denk niet aan beschuldigen en veroordeelen, Maurits,

maar.... ik zou haar toch hooger stellen, als Meerdonk harer meer waardig was.’

Hij staarde weder naar buiten zonder te antwoorden, en de stilte tusschen moeder