• No results found

Hoe het ook zij, ik zit in de metro naar Piraeus, eet mijn vis, kijk naar de schepen, zuig aan de mediterrane rust, keer terug naar de bakermat van de westelijke

geschiedenis en barst om chemische en politieke redenen in tranen uit. Daar loop ik

dan, jankend, met aan mijn zijde een dierbaar iemand en tracht mijn hotel te vinden,

maar dat gaat zomaar niet. Er rijden nog wel taxi's, maar die weigeren ons mee te

nemen zodra ik de naam van de straat noem, want daar is het het ergst. Ik besluit een

lange omtrekkende beweging te maken, een term die ik uit strategische verhalen

onthouden heb, maar word telkens opnieuw uit mijn plan gegooid door een horde

agenten die de menigte als een zandloper omkeren en voor zich uitjagen - en daar

horen wij nu ook bij, opgeschrikte burgers. Af en toe kom je dan halverwege de straat

een groep andersgezinden tegen met het plaveisel in de hand en platgedrukt tegen

een muur wachten we dan het handgemeen af waaraan meestal een einde wordt

gemaakt

door een knal en de schuifelende, sissende traangasbom die daar op volgt, ons allen

gelijkelijk in een nieuwe tranenvloed wegjagend. Het is nu bijna mooi geworden.

Hier en daar ligt een brandende auto, verkeerspalen rusten geknakt over het trottoir,

ruiten zijn gebroken, een dikke walm hangt door de straten, het is één uur in de nacht

en ik heb geen flauw idee meer waar mijn hotel zou kunnen zijn, twee heren achter

de glazen poort van een flatgebouw wenken ons naar binnen en vanachter die ruit

zien we een nieuw treffen, twee mannen worden gepakt en met volledig omgedraaide

armen een politiewagen ingesmeten. Een agent gebaart dat wij niet toe mogen kijken,

zijn gezicht is vertrokken van de spanningen van het gevecht, zeg maar van hysterie,

of God weet van angst, hij bloedt een beetje en wij gaan naar binnen en zoeken op

de kaart waar wij zijn.

Het hotel is vlakbij en als het even later wat rustiger is gaan we er heen. In de hal

zitten wat huilende gasten, ik neem een ogenbad, pak mijn zonnebril en ga de straat

op. Nog steeds hoor ik schieten, maar het wordt minder en verder. Bij het

Rode-Kruisgebouw spuiten de ambulancewagens naar binnen en naar buiten, politie

houdt er de wacht, want er liggen ook arrestanten. Op het plein is het nu rustig, of

liever, er wordt niet meer gevochten. Een Amerikaanse persfotograaf maakt trouw

de klassieke foto's, het walmende vuurtje, de omgegooide auto, een arrestant, de rij

sombere politiewagens, de dikke touwen agenten, een paar staan er in de rij bij een

telefooncel, misschien om hun vrouw op te bellen dat het wat later wordt vanavond.

De krantenkiosken zijn gewoon open en dat is als de bloem van vanmiddag: zonder

enige twijfel was de bloedige affaire wel degelijk goed georganiseerd en niet zomaar

een rel - maar het normale leven stroomt er gewoon doorheen, zelfs het verkeer kan

bijna overal door, als het dat durft.

Een grote agent neemt mij wantrouwend op en komt op me af. Hij gaat recht voor

me staan, wijst op me en zegt: parti. Een groot bruin gezicht, met twee verwilderde

Griekse olijvenogen. Ik doe of ik het niet begrijp, maar hij duwt me een beetje weg

en zegt: parti. Ik laat mijn perskaart zien, hij kijkt er minachtend naar en duwt me

weg. Bij de man in de kiosk koop ik een nieuwe ballpoint. De oude moet ik bij het

hollen verloren hebben. Huilend en lachend kijkt hij mij aan en zegt: democratia,

we lachen samen, als

zweerders, en dan dwaal ik het plein af. Het ziet er uit als een huiskamer waarin een

dronken man heeft huisgehouden - alles wat los zat is er af. Wandelend naar een café

waar ik wat op kan schrijven kom ik nog steeds agenten met arrestanten tegen, meestal

jonge jongens. Ik vraag me af wat voor nacht ze nu tegemoet gaan en bedenk dat het

dezelfde jongens zijn die ik nog geen paar uur geleden, aangevoerd door een paar

hete balletmeesters, een lied over Tsirimokos heb horen zingen, en ook dezelfden

die ik nog geen uur geleden met stukken steen in de hand door de straten zag rennen.

Over het algemeen hebben ze dezelfde leeftijd als hun koning. Papandreoe daarentegen

is doorgaans vier keer zo oud. Wat de tijd, die daar dus iets mee te maken heeft, zal

leren is nog niet duidelijk.

De volgende ochtend komt de kater. Krantenverkopers gaan schreeuwend rond en

verkopen de bewaarde onrust van de vorige nacht, het staat er allemaal op, foto voor

foto, zal vind ik de misselijkste in de New York Herald Tribune, een dag later: een

agent die een gewonde, liggende man in elkaar trapt. De mensen bekijken de foto's

met onvrolijke gezichten. Op de straten is nog duidelijk te zien waar het gebrand

heeft.