• No results found

4. Methodologische verantwoording

4.4 Methodologische kwaliteit

De methodologische kwaliteit wordt gewaarborgd door in het empirisch onderzoek te streven naar objectiviteit. Methodologische kwaliteit opgevat door Maso & Smaling (1998), omvat ‘niet alleen de onderzoeksconclusies en de handelwijzen (specifieke methoden en technieken van onderzoek), maar ook de houding en de mentale activiteiten van de individuele

onderzoeker’ (Ibid: 67). Het streven naar objectiviteit sluit subjectiviteit niet uit, maar vraagt juist om ‘een bereflecteerde, intelligente, positieve aanwending van de eigen subjectiviteit’ (Ibid: 67). Betrouwbaarheid en validiteit zijn daarbij belangrijke eisen, die de aandacht vestigen op de onderzoeksconclusies, resultaten en handelwijzen. De eis (inter)subjectiviteit gaat dieper in op de net besproken rol van de onderzoeker.

Betrouwbaarheid

Betrouwbaarheid in de zin van feitelijke herhaalbaarheid is in kwalitatief onderzoek niet mogelijk. De geschreven en vertelde verhalen in de menselijke werkelijkheid zijn aan verandering onderhevig zijn; er is altijd sprake van een momentopname. In kwalitatief onderzoek wordt dan ook gestreefd naar virtuele herhaalbaarheid. Dit aspect houdt in dat het onderzoek en de onderdelen daarin navolgbaar en bekritiseerbaar zijn voor andere

en externe betrouwbaarheid. Bij interne betrouwbaarheid gaat het om de interne consistentie van een onderzoek (Sools, 2010: 58). In dit onderzoek is daaraan voldaan door te werken met een logboek waarin alle stappen, keuzes, memo’s zijn opgenomen.

De externe betrouwbaarheid vraagt om een duidelijke rapportage over het uitgevoerde onderzoek en het bewaren van de data, zodat virtuele herhaalbaarheid door andere

onderzoekers mogelijk wordt (Ibid: 58). Hierin is voldaan door het bijvoegen van de schrijfopdracht in de bijlage, het bewaren van de verzamelde documenten en elke stap in verschillende mappen op te slaan zodat altijd terug gekeerd kon worden naar een vorige stap. De schrijfopdracht is voorafgaand aan het daadwerkelijke onderzoek afgenomen onder zes proefpersonen, om te kijken of de gestelde vragen voldoende materiaal tot reflectie

opleverden voor het onderzoek. In de verschillende fasen van het onderzoek is er gebruik gemaakt van overleg met buitenstaanders om de eigen positie en vooronderstellingen te bevragen en daarop te reflecteren. Er wordt in de volgende hoofdstukken een duidelijke scheiding gemaakt tussen de weergave van de onderzoeksbevindingen en mijn interpretatie daarvan. Tevens dient dit hoofdstuk als transparante onderbouwing van de eis externe betrouwbaarheid.

Validiteit

Ook de norm validiteit kent een interne en een externe noemer. Interne validiteit beslaat de argumentatieve onderbouwing en de overtuigingskracht van de onderzoeksconclusies (Maso & Smaling, 1998: 71). Systematische vertekeningen moeten zoveel mogelijk ontbreken. Ten eerste is hieraan zoveel mogelijk voldaan door constante reflectie tijdens het gehele

onderzoek, genoteerd in memo’s. Wederom is er met buitenstaanders gesproken om het eigen perspectief los te kunnen laten en voldoende openheid te scheppen. Ten tweede is

vastgehouden aan de reeds uitgewerkte onderzoeksopzet. In de theoretische hoofdstukken zijn de gekozen concepten vanuit verschillende denkregisters onderzocht. Daarnaast zijn er ook ander ingangen, zoals de kunst, film, muziek en poëzie bewandeld in de verkenning van de concepten.

Externe validiteit verwijst naar de generaliseerbaarheid van het onderzoek. Zoals eerder besproken is de generaliseerbaarheid in de vorm van het doortrekken van de

onderzoeksconclusies naar andere personen niet toepasbaar in kwalitatief onderzoek (Ibid: 73). De onderzoekspopulatie waarover in dit onderzoek uitspraken gedaan wordt, betreft een groep studenten die door training en studiekeuze over een bepaalde mate van reflectie beschikken. De uniekheid van hun verhalen hoeft niet voor anderen te gelden.

(Inter)subjectiviteit

Zoals benoemd blijkt de eigen subjectiviteit onvermijdelijk, maar niet tegenwerkend in het streven naar objectiviteit. ‘Om het object van studie te laten spreken moet de kwalitatieve onderzoeker zich ook persoonlijk betrokken voelen en zich ook inlaten met de te bestuderen werkelijkheid’ (Ibid: 79). Bewustwording van de eigen (veelal onbewuste)

vooronderstellingen, zelfinzicht, het vermogen tot rolneming en een open houding zijn dan wel een vereiste (Ibid: 80). In het streven naar de inzet van een positieve subjectiviteit zijn de eigen vooronderstellingen rondom zelfontwikkeling, de verhouding ik en de ander en de liefdesrelatie zoveel mogelijk bevraagd en blootgelegd. Een lang gekoesterde

vooronderstelling was bijvoorbeeld de in de probleemstelling aangekaarte aanname, dat het voor de eigen zelfontwikkeling niet goed zou zijn om al jong in een vaste relatie te stappen. Evenals mijn idee dat je eerst zelf gelukkig moet zijn, voordat je een liefdesrelatie aangaat.

Het thema liefde is een geliefd onderwerp, en dit afstudeeronderzoek leidde dan ook tot veel gespreksstof met bekenden en nieuwe mensen die ik onderweg ontmoette. Dit maakte het lastig om afstand te nemen en even helemaal niet met dit onderzoek bezig te zijn.

Zelfinzicht rondom deze thema’s is voor een groot deel bereikt in een voortraject met een professionele ander, waarin het thema van de liefde en de persoonlijke ontwikkeling zijn aangeraakt. Door de brede verkenning en het werken met mindmaps is het te onderzoeken gebied, vooral in de beginfase, steeds opnieuw bekeken en uitgeput. De eigen ervaring rondom de thema’s is uitgeschreven, en er is gestreefd naar een zo open mogelijke houding waarbij verwondering de leidraad vormde. Dit is iets wat mij goed afgaat, omdat ik van nature zeer nieuwsgierig ben en actief luister. Ik verlies niet snel mijn interesse. Het nadeel aan deze kwaliteit is mijn zwakkere kant: het onderscheiden van hoofd- en bijzaken en het hanteren van een heldere structuur.

Evers (1998) heeft laten zien dat er verschillende rollen zijn in te nemen als

interviewer, zoals bijvoorbeeld de rol van gastvrouw, regisseur, tijdwaarnemer, samenvatter, onderzoeker, sfeermaker, grensrechter, zoeker, automonitor en grensrechter en dergelijke (Ibid: 107-111). Als interviewer was ik me hiervan bewust tijdens de voorbereiding van de interviews. Tijdens het interview liepen de verschillende rollen zoals die van gastvrouw, samenvatter, tijdwaarnemer en zoeker in elkaar over, waarin de algemene rol van interviewer als overkoepelend geheel fungeerde. Maso en Smaling verstaan onder de rolneming de mentale activiteit van de onderzoeker om zich in de belevingswereld van de respondent te verplaatsen (Maso & Smaling: 1998, 80). Hier komt ook de intersubjectiviteit in zicht, beoogd in de zin van dialogische intersubjectiviteit. Deze wordt gekenmerkt ‘door interactieve

relaties, openheid (zowel openheid van geest als openhartigheid), wederzijds vertrouwen en respect, en een zekere symmetrie’ (Ibid: 81). De intersubjectiviteit was mijn inziens in hoge mate aanwezig, gezien de diepgang en openheid van de respondenten in de door hen vertelde verhalen.