• No results found

Deze studie heeft dus tot doel om de wenselijkheid en de opportuniteiten van één of meerdere nieuwe kunstenfondsen in Vlaanderen, naast het VAF en het VFL, te onderzoeken. Om tot een visie hieromtrent te komen, zullen we een afwegingskader met alle pro’s en contra’s omtrent verfondsing opstellen. De informatie voor dit afwegingskader verzamelen we op vier manieren:

(1) verzamelen wetenschappelijk literatuur over (kunsten)fondsen en verfondsing (2) analyse bestaande Vlaamse cases

(3) analyse internationale cases

(4) heersende tendensen en opinies in het Vlaamse kunstenlandschap verzamelen.

Voor deze laatste drie gebruikten we verschillende informatiebronnen: niet enkel literatuur en beleidsdocumenten werden geanalyseerd, ook diepte–interviews met betrokkenen bij het beoordelingsproces in Vlaanderen en in het buitenland werden afgenomen.

Methodische triangulatie

Door de keuze voor meerdere onderzoekstechnieken is er in dit onderzoek sprake van methodische triangulatie. Bij methodische triangulatie gebruikt de onderzoeker bewust verschillende methoden om gegevens te verzamelen; de strategische combinatie ervan creëert een meerwaarde die zowel inhoudelijk als methodisch is. Door de veelheid van invalshoeken ontstaat er een beter beeld van het onderzoeksveld en –topic. Als de gegevens die via verschillende methodes verzameld zijn elkaar niet tegenspreken, beïnvloedt dit de validiteit of geldigheid van het onderzoek gunstig (Baarda et al. 2005, 197). Daarenboven kon in het kader van dit onderzoek niet alle informatie via één methode verkregen worden: het gebruik van meerdere infobronnen was dus noodzakelijk.

Een eerste methode tot dataverzameling was het doornemen van enerzijds wetenschappelijke literatuur, en anderzijds analyse van beleidsdocumenten en documentatie met betrekking tot de Vlaamse en de internationale casussen. Er werd ook rekening gehouden met reeds bestaande adviezen en onderzoeksnota’s omtrent een herdenking van het kunstendecreet, zoals het advies van de Sectorraad Kunsten & Erfgoed uit 2011. Tevens werden alle persartikels die verschenen zijn naar aanleiding van de laatste ronde van het kunstendecreet (juni 2012) doorgenomen. Dit leverde soms relevante info aan over bestaande percepties en opinies. Sommige waren ook inspirerend om het geheel van de kunstensector te kunnen evalueren.

Expertinterview

Een tweede spoor bestond er in via semi–gestructureerde expertinterviews bijkomende info uit het veld te krijgen.

We benaderden onze gesprekspartners als experten die een bepaalde kennis bezitten die moeilijk of niet toegankelijk is door studie alleen (Meuser en Nagel 2009, 17). Deze dieptegesprekken vonden meestal één op één plaats. In de meeste gevallen voerde Prof. dr. Schramme het woord en onderzoeker Lyne Viskens nam notitie. Zij waakte erover dat alle vragen aan bod kwamen. In sommige gevallen zijn we van de vraagvolgorde en de vraagformulering afgeweken. We vroegen steeds toestemming om het gesprek op te nemen. De selectie van experts

17 gebeurde op basis van onze opgebouwde kennis van het kunsten– en cultuurveld en in samenspraak met de stuurgroep.

Meuser en Nagel duiden de topiclijst aan als meest geschikte methode om dit soort expertinformatie te verzamelen.

Bij een half–gestructureerd interview liggen de inhoud en volgorde van de (belangrijkste) vragen op voorhand vast in een topiclijst (Baarda et. al. 2009, 235). Het is evenwel belangrijk de topiclijst niet als een rigide, bureaucratisch instrument te zien waaraan niet getornd kan worden, maar om het flexibel in te zetten en de vraagvolgorde naargelang de geïnterviewde persoon aan te passen. De semigestructureerde interviewmethode impliceert immers een iteratief proces: fases van interview(s) en analyse ervan wisselen elkaar af. Na een aantal interviews of in functie van de te interviewen persoon wordt de topiclijst aangepast, conform de resultaten van de tussentijdse analyses.

We benaderden de topiclijst dan ook als een thematisch en richtinggevend kader, waarbij de volgorde van de vragen kan worden aangepast tijdens ieder gesprek. (Meuser en Nagel 2009, 33 en Mortelmans 2009, 213). Door de topiclijst te laten evolueren, kan de opgedane kennis in vroegere interviews er toe leiden dat via concretere vragen meer specifieke informatie uit latere interviews wordt gehaald.

Omwille van het beperkte tijdsbestek van de studie, hebben we er voor gekozen om de expertinterviews niet volledig te transcriberen. We voegen dan ook geen uitgeschreven transcripties bij het onderzoeksrapport: in het kader van dit onderzoek doet het er niet zozeer toe wie welke uitspraken deed, maar wel welke argumenten worden aangehaald.

Kritieke succesfactor

Ter afronding van de analyse van de werking van de verschillende ‘kunstenfondsen’ die we in dt rapport analyseren, sommen we enkele kritieke succesfactoren op. De term ‘kritieke succesfactor’ is afkomstig uit de bedrijfsanalyse;

Het begrip "succesfactoren" werd in 1961 ontwikkeld door consultant D. Ronald Daniel en verfijnd tot ‘kritieke succesfactor’ in de jaren ’80 (Rockart 1979, 81). Boynton en Zmud definieerden ‘kritieke succesfactoren’ in die jaren bijvoorbeeld als

" those few things that must go well to ensure success for a manager or an organization, (…) that must be given special and continual attention to bring about high performance. Critical success factors include issues vital to an organization's current operating activities and to its future success (Boynlon and Zmud 1984, 21).

In 1995 zetten Johnson en Friesen de stap naar de not–for–profit door kritieke succesfactoren ook toe te passen op sectoren zoals de gezondheidszorg, onderwijs en de overheid in het algemeen (Johnson and Friesen 1995, 13). In dit onderzoek vatten we de term ‘kritieke succesfactor’ op als een beslissende factor of element dat noodzakelijk is om een succesvolle werking, zoals gestipuleerd in de betreffende decreten, wetgeving en beheersovereenkomst, van het betreffend fonds mogelijk te maken (Nederlandse Taalunie 2012). Deze kritieke succesfactoren werden steeds verzameld op basis van literatuurstudie, onze gesprekken met een aantal binnenlandse en buitenlandse respondenten en de groeiende inzichten van de onderzoekers.

18 Afwegingskader

Het opzet van deze studie is dus tot een werkbaar afwegingskader te komen, waarmee beleidsmakers aan de slag kunnen om een kwalitatief goed voorstel voor beleid of regelgeving te maken. In het afwegingskader worden moeilijke thema’s in verband met verfondsing niet geschuwd: op basis van de informatie uit de interviews die we afnamen, proberen we zoveel mogelijk vragen op te werpen die van belang kunnen zijn bij een denkproces rond verfondsing. De argumentatie die we in het afwegingskader gebruiken, dient als basis voor een aantal scenario’s die we aan het eind van de studie zullen uitwerken.

19 Bibliografie

Baarda D. et al. (2005), Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Wolters-Noordhoff, Groningen/Houten, 370 p.

Boynton A.C. and Zmud R.W (1984), "An Assessment of Critical Success Factors." In: Sloan Management Review, Vol.

25, No. 4, pp. 17–27.

Johnson, J. A. and Friesen M. (1995), The Success Paradigm: Creating Organizational Effectiveness Through Quality and Strategy. New York, Quorum Books, 210 p.

Mortelmans D. (2009), Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Acco, Leuven, 536 p.

Meuser M. and Nagel U. (2009), “Experts and Changes in Knowledge Production.” In: Bogner A., Littig B. and Menz W., Interviewing Experts. Palgrave Macmillan, New York, 296 p.

Rockart J. F. (1979), "Chief executives define their own data needs.” In: Harvard Business Review, No. 2., pp. 81 – 93.

20