• No results found

7.1 Inleiding

Een deel van de in de stal geproduceerde mest wordt buiten de stal opgeslagen. Dit aandeel is afhankelijk van het mesttype en de aanwezige opslagcapaciteit. Om de hoeveelheid N te kunnen berekenen die aan de bodem wordt toegediend moet de emissie uit mestopslagen buiten de stal worden vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe het aandeel van de mest in opslag buiten de stal is bepaald en welke emissiefactoren voor de berekening van de NH3-emissie uit mestopslagen zijn

toegepast.

7.2 Aandeel van de mest in opslag

Voor de herberekening van de ammoniakemissie vanaf 1990 met NEMA is het aandeel van de mest dat buiten de stal wordt opgeslagen opnieuw vastgesteld met behulp van gegevens uit de landbouwtelling. Het aandeel van de mest dat buiten de stal wordt opgeslagen is berekend volgens de methode in Velthof et al. (2009, bijlage 5). Op basis van deze methode en gegevens uit de landbouwtelling van 1993 blijkt dat 25% van de dunne rundveemest in 1993 buiten de stal werd opgeslagen. Hiervan was 67% afgedekt. De mate van afdekking is flink toegenomen ten opzichte van 1990-1992 die gebaseerd was op gegevens over bouwvergunningen (Van der Hoek, 1994). De toename kan worden verklaard uit regelgeving over afdekking van mestopslagen. Van der Hoek (2002) gaat er van uit dat 55% van de geproduceerde stalmest van rundvee buiten de stal wordt opgeslagen. Hierbij is echter geen onderscheid gemaakt tussen drijfmest en vaste mest.

In 1993 bedroeg het aandeel varkensdrijfmest dat buiten de stal werd opgeslagen 10% en de buitenopslag van pluimveedrijfmest 15%. In de oorspronkelijke reeks was dit 16,7% en 11,7%.

Informatie over mestopslagcapaciteit buiten de stal is voor het laatst verzameld in de landbouwtelling van 2007 (tabel 7.1). Naar analogie met Hoogeveen et al. (2010, par. 4.6) zijn de hieruit berekende aandelen dunne mest die buiten de stal worden opgeslagen gebruikt vanaf 2005.

Tabel 7.1 Mestproductie en mestopslagcapaciteit buiten de stal

Mestproductie Opslagcapaciteit

buiten de stal Aandeel opslag buiten de stal

1000 kg 1000 m3 %

Dunne rundveemest 52.001

w.v.

weidemest 13.102

in de stal geproduceerde mest 38.899 10346 27

Dunne varkensmest 12.009 1852 15

Dunne pluimveemest 52 46 88

Bron: Landbouwtelling 2007 en WUM 2007.

Bij de berekening van de hoeveelheid mest die buiten de stal wordt opgeslagen is een aantal uitgangspunten gehanteerd (zie ook Velthof et al. 2009, bijlage 5). Het soortelijk gewicht van dunne mest is 1 en van vaste mest 0,65 g/l. Daarnaast wordt ervan uitgegaan dat alle vaste mest in principe buiten de stal wordt opgeslagen (Hoogeveen et

al., 2010, par. 4.6). Ook voor een opslagduur van maximaal twee weken wordt emissie

berekend (Oenema et al., 2000 p.96). Bij de opslag van vaste mest buiten de stal vindt de emissie volledig plaats in de eerste weken (Aeger, 2007 en Amon, 2001). Er wordt daarom niet gecorrigeerd voor de tijd dat de mest in de opslag aanwezig is.

Voor de opslag van nagedroogde mest wordt geen emissie berekend (Oenema et al 2000, p.130).

Ook voor de opslag van strooiselmest wordt opslagemissie berekend, ook al vindt de opslag niet plaats op het productiebedrijf maar elders. Wel wordt het aandeel van de mest die wordt opgeslagen vanaf 2005 gecorrigeerd met het gedeelte dat wordt geëxporteerd of verbrand. Deze correctie kan aanzienlijke schommelingen veroorzaken in de opslag van bijvoorbeeld kalkoenenmest (tabel 7.2). Geëxporteerde mest wordt zonder tussenopslag naar de eindbestemming afgevoerd. Voor verbranding bestemde mest wordt wel kortdurend opgeslagen maar door de toepassing van luchtzuivering treedt daarbij nauwelijks emissie op.

Oenema et al. (2000, p106-107, p134) gaan er bij nertsenmest van uit dat in 2003 dagontmesting met afvoer naar een gesloten opslag algemeen zal worden toegepast en dat 50% van de dunne mest op het bedrijf wordt opgeslagen. Uit milieuvergunningen van Noord-Brabant blijkt dat bij een klein deel (<10%) open opslag onder de kooi voorkomt. Met dit aandeel is geen rekening gehouden. Ook voor de mest van vossen is 50% opslag buiten de stal aangehouden. Ten slotte wordt er van uitgegaan dat de opslagcapaciteit volledig wordt benut.

Tabel 7.2 Aandeel mest (%) naar opslag buiten de stal

1990-2004 2005 2006 2007 2008

Dunne rundveemest 25 27 27 27 27

Vaste mest van rundvee, paarden,

schapen en geiten 100 100 100 100 100 Dunne varkensmest 10 15 15 15 15 Vaste varkensmest 100 100 100 100 100 Dunne pluimveemest 15 88 88 88 88 Vaste pluimveemest deeppit1) 100 100 100 100 n.v.t.

voorgedroogde bandmest (batterij-

huisvesting en volière) 100 100 100 100 100 nagedroogde mest 100 100 100 100 100 legpluimvee-strooiselmest 100 90 60 40 0 vleeskuikenmest 100 85 65 70 40 eendenmest 100 100 100 100 85 kalkoenenenmest 100 75 5 95 0 Konijnen 100 100 100 100 100 Pelsdieren 50 50 50 50 50

1) Het aandeel van dit stalsysteem is vanaf 2007 verwaarloosbaar.

7.3 Emissiefactoren voor ammoniak uit mestopslagen

De emissiefactoren voor mest in opslag in de periode 1990-2004 zijn gebaseerd op minisilo-onderzoek van het IMAG eind jaren tachtig (Van der Hoek, 2002).

De emissiefactor voor mest van schapen, geiten en paarden is gelijk verondersteld aan de factor voor weidend vleesvee en stalvleesvee. Verondersteld is dat opslagen van vaste mest niet zijn afgedekt. De emissiefactor voor volièrehuisvesting (9,5%) is afkomstig uit Hoogeveen et al. (2006 p. 72).

Oenema et al. (2000) hanteren iets andere emissiefactoren dan tot dusver in de milieubalansberekeningen zijn toegepast. De emissiefactoren in Oenema et al. zijn gebaseerd op de situatie dat de meeste mestopslagen afgedekt zijn. Met ingang van 2005 worden deze emissiefactoren toegepast omdat vanaf dat jaar alle drijfmest- opslagen zijn afgedekt (Hoogeveen et al., 2010).

In tabel 7.3 zijn de vervluchtigingspercentages voor NH3 uit mestopslagen weer-

gegeven. In de berekeningsmethodiek worden deze percentages omgerekend tot vervluchtigingsfactoren ten opzichte van TAN in opslag.

Tabel 7.3 Vervluchtigingspercentages voor ammoniak bij open en afgedekte mestopslagen (% van de opgeslagen N)

1990-2004 vanaf 2005

afgedekt open

Dunne rundveemest 0,96 4,80 1,00

Vaste mest van rundvee, paarden,

schapen en geiten 0,49 2,45 2,00

Dunne vleesvarkensmest 1,66 8,30 2,00

Dunne fokvarkensmest 2,36 11,80 2,00

Vaste varkensmest 2,00

Dunne pluimveemest open opslag 2,80 14,00 1,00

Dunne pluimveemest met mestbandafvoer 0,90 4,50 1,00

Vaste pluimveemest

deeppit 4,20 4,20

voorgedroogde bandmest batterij-

huisvesting* 5,30

volièrehuisvesting* 9,50

nagedroogde mest 0,00 0,00

legpluimvee-strooiselmest 3,00 [1]

vleespluimvee-strooiselmest 2,70 2,50 [2]

*voorgedroogde bandmest en volière: NH3/dierplaats in kg

opfokhen 0,025

leghen 0,050

vleeskuikenouderdier 0,075

Konijnen en pelsdieren 2,00 2,00

[1] De emissiefactoren ten opzichte van TAN in opslag zijn voor alle soorten strooiselmest gelijk gesteld aan de emissiefactor voor NH3 uit strooiselmest van vleeskuikens.

[2] Vervluchtigingspercentage voor NH3 bij strooiselmest van vleeskuikens.

Oenema et al. (2000) berekenen alleen voor de opslag van voorgedroogde bandmest uit batterij- en volièrehuisvesting NH3-emissie. Met emissie uit strooiselmest wordt geen

rekening gehouden omdat opslag van strooiselmest op het kippenbedrijf niet of nauwelijks plaatsvindt. In het kader van de studie van Oenema et al. (2000) is dit terecht, maar voor de berekening van de totale NH3-emissie uit mestopslagen is de

plaats waar de mest wordt opgeslagen niet relevant. Er is daarom voor gekozen om de emissie van NH3 uit strooiselmest te baseren op de waarde voor strooiselmest van

per dierplaats. Bij een excretie van 530 gram N/dier.jaar en een emissie in de stal van ca. 90 gram N (NH3-N + overige N), een stalbezetting van 0,81 (Velthof et al., 2009

p.95) komt dit neer op een NH3-emissie van ca. 2,5% van de opgeslagen N. In de

berekeningen wordt dit vervluchtigingspercentage omgerekend tot een percentage ten opzichte van de opgeslagen TAN bij vleeskuikens. Dit percentage is vervolgens bij alle soorten strooiselmest toegepast.

De ammoniakemissie tijdens opslag van stapelbare pluimveemest is gemiddeld ongeveer 50 gram NH3 per dierplaats. Voor opfokhennen is deze emissie

vermenigvuldigd met 0,5 en voor vleeskuikenouderdieren met 1,5 (Oenema et al., 2000). In de berekening zijn deze emissiefactoren omgerekend tot percentages ten opzichte van TAN in opslag en toegepast bij de opslag van voorgedroogde bandmest uit batterij- en volièrehuisvesting.

In overeenstemming met Oenema et al. (2000) wordt voor nagedroogde mest geen opslagemissie meer berekend met als argument dat de ammoniakemissie tijdens opslag van doorgedroogde mest verwaarloosbaar klein is (Oenema et al., 2000, p98).

De aandelen afgedekte mestopslagen in 1990 en 1991 zijn afkomstig uit Van der Hoek (1994 p. 22). In de periode 1992-1996 zijn de aandelen gebaseerd op resultaten van de landbouwtellling 1993. Van 1997-2004 is de afdekking van mestopslagen gebaseerd op Van der Hoek (2002, p.24). Vanaf 2005 wordt er van uitgegaan dat alle drijfmestopslagen buiten de stal zijn afgedekt (Hoogeveen et al., 2010, par. 4.6). Het aandeel afgedekte mestopslagen is weergegeven in tabel 7.4.

Tabel 7.4 Aandeel afgedekte mestopslagen (%)

1990 1991 1992-1996 1997-2004 2005-2008