• No results found

De oudste ingrijpende overheidsmaatregel is de MEP-subsidie (Milieukwaliteit

elektriciteitsproductie). Voor de MEP konden van halverwege 2003 tot half augustus 2006 aanvragen worden ingediend. Na start van een project is er tien jaar recht op subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit. Het bedrag verschilt per technologie. In augustus 2006 is de MEP gesloten voor nieuwe projecten, omdat de kosten uit de hand dreigden te lopen en omdat het beoogde doel (9 procent hernieuwbare elektriciteit in 2010) binnen bereik kwam (Minister van Economische Zaken, 2006). Die doelstelling is inderdaad gehaald.

Na 2010 streeft de overheid naar verdere groei van productie en verbruik van hernieuwbare energie. Daarom is de MEP in 2008 opgevolgd door een nieuwe

subsidieregeling: de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE ). Belangrijke verschillen met de MEP zijn:

— De SDE richt zich niet alleen op hernieuwbare elektriciteit, maar ook op groen gas en hernieuwbare warmte.

— De subsidie is afhankelijk van de marktprijs van gewone stroom of aardgas: hoe hoger de prijs voor gewone stroom of aardgas, hoe kleiner het prijsverschil tussen conventionele en hernieuwbare energie en hoe lager de subsidie.

— Elk jaar wordt een subsidieplafond vastgesteld. Het is dus geen open-einde-regeling.

— De regeling wordt elk jaar aangepast. Daarmee speelt de overheid in op nieuwe markt- en beleidsontwikkelingen. Voor ondernemers kunnen deze aanpassingen lastig zijn, omdat het plannen van een project vaak meerdere jaren duurt.

Vanaf 2011 heet de regeling SDE+. Belangrijke verschillen ten opzichte van de oorspronkelijke SDE zijn:

— In de SDE was er voor iedere techniek een apart tarief (subsidie per eenheid

geproduceerde energie) en maximumbedrag beschikbaar. In de SDE+ zijn er geen vaste tarieven meer per techniek en ook geen apart subsidiebudget per techniek. De regeling wordt in een aantal ronden opengesteld, met een stapsgewijs oplopend tarief. Na elke ronde wordt gekeken of het beschikbare budget al is uitgeput. Alleen indien er nog geld is, gaat de regeling open met het hogere tarief. Zo stimuleert de overheid projecten die de minste subsidie nodig hebben per eenheid geproduceerde energie. Achterliggend doel is het halen van de Europese doelstelling met zo min mogelijk subsidie.

— In de SDE was er alleen een stimulans voor hernieuwbare-warmteproductie, indien deze werd gecombineerd met elektriciteitsproductie. In de SDE+ is vanaf 2012 ook plek voor projecten die alleen hernieuwbare warmte produceren.

Tussen het bedenken van de aanvraag en de realisatie van een project zit vaak een paar jaar. Deze tijd is onder andere nodig voor vergunningen, ontwerp, financiering en bouw.

Dat verklaart waarom de effecten van veranderingen in de subsidieregelingen pas na enige jaren zichtbaar worden in de meting van nieuwe productie van hernieuwbare energie. Zo is het stopzetten van de MEP in 2006 pas zichtbaar in 2009 door het opdrogen van nieuwe gerealiseerde projecten. En 2013 is pas het eerste jaar dat het bijgeplaatst vermogen voor windenergie weer op hetzelfde niveau was als de periode dat er veel molens met MEP-subsidie in gebruik werden genomen (2003–2009).

Ontwikkelingen

In 2013 is zo’n 650 miljoen euro MEP en SDE subsidie uitgekeerd, vooral voor biomassa en windprojecten. Het leeuwendeel van deze uitgaven had nog steeds betrekking op de MEP.

Wel neemt de MEP af en de SDE toe.

De subsidiebedragen kunnen op kas- en op transactiebasis berekend worden.

Berekeningen op kasbasis geven aan hoeveel geld er in een jaar daadwerkelijk is uitgekeerd. Berekeningen op transactiebasis laten zien hoeveel recht op subsidie is opgebouwd in het betreffende jaar. Dit is het moment van productie van de hernieuwbare energie. Het moment van produceren en het moment van uitbetalen is niet hetzelfde. De MEP wordt achteraf betaald, de SDE werkt met voorschotten.

Een groot deel, maar niet alle productie van hernieuwbare elektriciteit geeft recht op MEP- of SDE-subsidie. Het aandeel zonder subsidie neemt toe. Elektriciteitsproductie zonder subsidie betreft onder andere windmolens waarvan de subsidieduur (maximaal tien jaar voor de MEP) verstreken is of die meer produceren dan de maximaal te subsidiëren hoeveelheid. Ook al lang bestaande (delen van) afvalverbrandingsinstallaties hebben geen recht (meer) op MEP- of SDE-subsidie. Zonnepanelen voor kleinverbruikers krijgen via vrijstelling van de hoge energiebelasting op een andere manier steun.

2.8.1 MEP en SDE(+) subsidie

Gesubsidieerde

productie Totale bruto

productie 2) Subsidie op

transactiebasis Subsidie op kasbasis

2011 2012 2013 1) 2011 2012 2013** 2011 2012 2013 *1) 2011 2012 2013

mln kWh mln euro

Bron: CBS op basis gegevens van RVO.

1) Gegevens voor 2013 zijn gebaseerd op basis van de beschikbaarheid van gegegevens bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op 1 maart 2014. Vooral bij biomassa en zonnestroom komt een gedeelte van de productiegegevens later beschikbaar. Ontbrekende gegevens zijn door RVO geschat op basis van de productieramingen voor de bevoorschotting.

2) In deze tabel is gekozen voor de productie zonder normalisatie, omdat de subsidie ook wordt uitgekeerd op basis van de productie zonder normalisatie.

Miljoen euro

2.8.2 Uitbetaalde MEP en SDE(+) subsidies

2013

Methode

Gegevens uit tabel 2.8.1 zijn afgeleid uit een bestand met subsidiegegevens per project dat het CBS heeft ontvangen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De bedragen op kasbasis komen overeen met gegevens uit de Rapportage Hernieuwbare Energie Deel 1 RVO (2014a). In deze rapportage staan nog veel meer gegevens over de MEP en de SDE, inclusief cijfers over subsidies voor nieuwe projecten die wel een subsidie hebben toegekend, maar nog niet gerealiseerd zijn.

In document Hernieuwbare energie in Nederland 2013 (pagina 34-37)