• No results found

Meldpunten bij vrijwilligersorganisaties, tuchtrecht en de landelijke registratielijst

In document In veilige handen met gratis VOG (pagina 22-26)

Diverse vrijwilligersorganisaties hebben landelijk een telefonische meldpunt voor incidenten (meestal breder dan seksueel overschrijdend gedrag). Het aantal incidenten dat daar gemeld wordt is vrij klein.

Sommige vrijwilligersorganisaties (enkele sportbonden bijvoorbeeld) werken met tuchtrecht. Via de Nederlandse Organisatie van Vrijwilligers-organisaties (NOV) is de Stichting Tuchtrecht Vrijwilligerswerk opgericht (2013). Daarnaast wordt er dit jaar gewerkt aan een gezamenlijke landelijke registratielijst van vrijwilligersorganisaties die met tuchtrecht werken. Zij willen voorkomen dat personen die bij de tuchtrechter als pleger zijn aange-merkt voor schending van de seksuele integriteit, opnieuw als vrijwilliger aan de slag kunnen bij een andere organisatie. NOV zal deze gezamenlijke lande-lijke lijst beheren.

Curatief beleid kan overigens ook een preventieve werking hebben, omdat het duidelijk maakt dat seksueel grensoverschrijdend gedrag niet getolereerd wordt (De Haas et al., p.2)

In de praktijk blijkt dat lang niet alle organisaties die met vrijwilligers werken een preventief beleid voeren op het gebied van seksueel grensover-schrijdend gedrag. In kerkelijke, recreatieve of educatieve organisaties en jeugdwelzijnswerk waar veel vrijwilligers werken, schat bijvoorbeeld slechts 10% van de medewerkers in dat seksueel onwenselijk gedrag bij hen voorkomt (Van den Berg & De Hart, 2008, in De Haas et al., 2009). In de sport wordt seksuele grensoverschrijding vaak niet herkend: sport wordt gezien als moreel goed en fair play staat hoog in het vaandel (Brackenridge, 1997). Redenen om geen beleid te voeren zijn dat men denkt dat het niet voorkomt in hun organisatie en dat er geen signalen over bekend zijn (Van Kalmthout &

Lucassen, 2003 in De Haas et al., 2009). De Haas et al. (2009) laten zien dat het al dan niet hebben van preventief beleid sterk samenhangt met risicoper-ceptie: als men denkt ‘bij ons komt het niet voor’ ziet men geen aanleiding om preventief beleid te formuleren. In veel gevallen is het pas bij incidenten dat er alsnog beleid wordt geformuleerd. Wel signaleren de auteurs dat de risicoperceptie in organisaties die met vrijwilligers werken lijkt toe te nemen.

3.6 Wat werkt? De effectiviteit van de instrumenten

In dit onderzoek staat het preventief beleid centraal: screening door het aanvragen van een VOG, in combinatie met het bredere beleid ter preventie van (herhaling van) seksueel grensoverschrijdend gedrag. Een gecombineerd preventief beleid tegen seksuele intimidatie (smaller dan seksueel grensover-schrijdend gedrag) lijkt volgens de literatuur het effectiefst: het dient ideali-ter te bestaan uit geschreven beleid, preventief beleid gericht op het verbete-ren van de organisatiecultuur, een klachtenprocedure, informatie en training en vertrouwenspersonen (Timmerman & Bajema, 2000).

Het slagen van een preventief beleid valt of staat met heldere communica-tie. Als betrokkenen zich niet bewust zijn van het bestaan of de ernst van een probleem, is het erg moeilijk om draagvlak te creëren en preventief beleid op te zetten (zie bijvoorbeeld Bell, Campbell Quick, & Cycyota, 2002). Verder kan een goede communicatie de betrokkenheid van ouders vergroten, wat als beschermende factor lijkt te werken.

RCT-designs of quasi-experimenten worden zelden gehanteerd om de effectiviteit van bepaalde instrumenten ter preventie van seksueel overschrij-dend gedrag te bepalen. Onder andere daarom weten we ook weinig over wetenschappelijk aangetoonde werkzame bestanddelen van diverse preven-tieve methoden en integriteitinstrumenten4. De meeste ‘What Works’-principes om interventies op effectiviteit te beoordelen gaan ervan uit dat interventies alleen effectief zijn als deze zich richten op zogenaamde dynami-sche (dus: te veranderen) risicofactoren (zie bijv. Andrews & Bonta, 1990).

Cense heeft bijvoorbeeld voor de sport geconstateerd dat voorlichting aan volwassenen en jongeren belangrijk is: ouders en kinderen moeten op de hoogte zijn van het beleid tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag. In een open cultuur wordt het praten over seksueel grensoverschrijdend gedrag minder moeilijk. Daarnaast was haar voorstel om gewenste omgangsvormen in trainingsopleidingen aan de orde te stellen en ten slotte is het wenselijk dat er in organisaties ongeveer evenveel mannen als vrouwen actief zijn (Cense, 1998).

Onder preventief beleid verstaan wij maatregelen in brede zin die de organisatie neemt tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag. Zoals ook in het stappenplan In veilige handen is verwoord gaat het enerzijds om het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag door preventiemaatrege-len (zoals het bespreekbaar maken van het onderwerp, creëren van een open communicatie, omgangregels, vertrouwenspersonen en aannamebeleid).

Anderzijds gaat het om het adequaat reageren op signalen en incidenten.

Onder het screenen van vrijwilligers valt overigens het aanvragen van een

4 What Works in tackling childabuse and neglect? A manual for policymakers, managers &

profesionals, Daphne.

VOG, maar een sollicitatieprocedure met aandacht voor het risico van grens-overschrijdend gedrag behoort daar ook toe (Lünnemann et al., 2012:

Commissie Gunning, 2011).

Er is in de literatuur weinig bekend over de (mate van) implementatie van de verschillende stappen uit In veilige handen. Ook over de implementatie en/

of effectiviteit van andere integriteitinstrumenten in Nederland is weinig geschreven. Naast In veilige handen, zijn de Toolkit Beleid Seksuele

Intimidatie bekend, het Vlaggensysteem, en diverse projecten ter vergroting van de (seksuele) weerbaarheid van kinderen. Maar een nadere duiding van de (mogelijke) effecten van deze integriteitinstrumenten is niet gegeven. Het Vlaggensysteem is een erkende interventie van het Nederlands Jeugdinstituut.

Dit houdt in dat de interventie als theoretisch goed onderbouwd is verklaard.

Echter, in Nederland is nog geen onderzoek beschikbaar naar de praktijkerva-ringen met deze methodiek. Wel is een training over het Vlaggensysteem in België zeer positief geëvalueerd door professionals.

Verwey-Jonker Instituut

4 De pilot bij Scouting

4.1 Inleiding

Scouting Nederland is een van de grootste jeugd- en jongerenorganisaties van Nederland. De organisatie bestaat uit bijna 1.100 aangesloten Scoutinggroepen in 46 regio’s. Deze 1.100 groepen vormen samen de Vereniging Scouting Nederland. Sinds haar start, meer dan honderd jaar geleden, organiseren de aangesloten Scoutinggroepen vrijetijdsbesteding voor de jeugd van 5 tot en met 21 jaar en leveren hiermee een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen en jongeren. De Scoutinggroepen bestaan uit Bevers (5 tot 7 jaar), Welpen (7 tot 11 jaar), Scouts (11 tot 15 jaar), Explorers (15 tot 18 jaar) en Roverscouts (18 tot 21 jaar). Meer dan 4.000 kinderen met een beperking nemen deel aan ‘het Scoutingspel’, zoals Scouting het noemt; sommigen in een groep speciaal voor scouts met een beperking, anderen in de reguliere Scoutinggroepen. Bij Scouting zijn ruim 25.000 vrijwilligers actief als direct leidinggevende of in andere ondersteunende functies.

Bij Scouting ondernemen kinderen en jongeren uitdagende activiteiten in de natuur. Naarmate de leden ouder worden, zijn ze verantwoordelijker voor het zelf vorm geven van de activiteiten. Scouts zijn niet alleen actief op het land, maar ook op het water. Een belangrijk onderdeel van het

Scoutingprogramma zijn de zomer- en weekendkampen, waarbij met name de oudere leden regelmatig naar het buitenland gaan. Veel scouts blijven ook na het jeugdlidmaatschap als vrijwilliger verbonden aan de groep of Scouting Nederland in de rol van leiding, bestuurder of in een ondersteunende functie.

In document In veilige handen met gratis VOG (pagina 22-26)