Claire aan. Hij was het dan die met haar de verdere rendez-vous bepaalde; hij
begeleidde ze in de variété-theaters, waar ook de kameraden weliswaar aan dezelfde
tafel zaten; hij echter was van nu af aan de erkende vrijer van Claire. Hij mocht ze
verder naar huis begeleiden. Of hij ze werkelik naar huis bracht of ergens anders,
vertelde de rasta niet. Hij zegde dat zoiets een zeer diskreet onderwerp was.
Ondervraagd, vergenoegde hij er zich mee te lachen bij de meest verregaande
insinuaties. Een lach is ten slotte neutraal; de mensen echter zien er een zeer
welwillende neutraliteit in. De rasta weet dat; daarom kent hij al de finesses en de
betekenissen van de lach. Na een kort tijdsverloop hield men hem voor de minnaar.
Daarbij sprak men dat woord slechts heel zelden uit. Doch wel was onderverstaan
en algemeen aangenomen dat hij de minnaar was.
Na een zekere tijd was Claire weer buiten de begeleiding van de rasta, - algemeen
aangenomen minnaar - te zien. Een ieder wist bepaald aan wat deze verandering toe
te schrijven was. Het heette dat het tussen Claire en haar minnaar uit was. ‘Uit zijn’
had slechts éen, daartegenover voor wat de vroegere verhouding betreft de meest
konkreet-vérstrekkende betekenis. Onder de interlope stadssamenleving waren er
wel die het voor niet interessant hielden te weten wie feitelik de rupture gewenst had.
De meeste mannen en al de vrouwen echter waren overtuigd dat de rasta eenvoudig
de vrucht geplukt had, waarna hij zonder verdere gewetenswroeging zijn levensrit
had voortgezet. De vrouwen zagen aldus in Claire insgelijks een gevallen en verstoten
vrouw. Door de man genomen en verstoten worden was wereldorde. De wereldorde
maakte voor Claire geen uitzondering. Men kan het zelfs niet meer logies heten. Het
was eenvoudig natureel. Een ogenblik dachten de mannen: wat zij meenden was toch
slechts een hypothese. Daarna namen zij deze echter voor waarheid aan. Het was
aangenaam het te geloven. Kollektiefmannelike hoogmoed. Het sterke geslacht. En
dan, het opende hun perspektieven. Waartoe een hunner gekomen was, konden zij
ook geraken. Zij hadden niet altijd een sterk vertrouwen in zich-zelf. Zij hadden
feiten nodig die hun vertrouwen sterkten. Daarom waren zij blij die te kunnen
ontdekken. Ontdekten die dan ook gemakkelik. Iemand heeft geschreven: ‘Geluk is
waan’. Zó op zichzelf geheel vals. Geluk is toestand. Waan is een methode. Bij elk
konkreet feit opnieuw toe te passen. Omschept verhoudingen, omschept oppervlakkig
(dit wil zeggen in de meeste gevallen meer dan voldoende) de realiteit. Waan is dus
ook een prisma. Geluk gaat over een louteringsberg. Hij die het geluk wil zonder
inspanning, grijpt naar het prisma van de waan. Elk konkreet geval legt hij onder dit
prisma. Noodzakelike methode. Zo deden de rasta's. Waan: konkreet geval: anderen
hadden
Claire gehad; zij konden wat de anderen. De anderen moesten Claire gehad hebben.
Dat veranderde hun toestand. Zij hoopten in de toekomst. Van het heden viel een
plank naar de toekomst. Zo dichtten zij hun leven inhoud toe: van het heden naar de
toekomst. Zo was de toestand, zoals zij hem wensten. De plank echter was slechts
een noodplank. Zij kon evengoed een wrak worden als een redplank. Doch de rasta
zag enkel de redplank. De rasta is een gelukkig mens.
De waarheid was echter zó: de breuk tussen Claire en de ‘tijdelike’ geschiedde
gewoon door mutuele overeenkomst. Een overeenkomst zonder woorden. O, chanson
sans paroles
*. De rasta bemerkt dat de liefde van Claire rein dekoratief is. Dat haar
liefde zich niet in een persoon uit dit dekor zal synthetiseren. Dat was hem duidelik.
Voor zichzelf formuleert hij het ongeveer: Claire is een meisje, dat van walzer, bars
en licht houdt; dat echter de wellust van het leven nog niet kent. Hij troost zich met
dit: wanneer Claire het leven zal hebben leren kennen, zal het haar pijnigen dat zij
niet vroeger van het leven te genieten beproefd heeft. Dat zal dan de weerwraak van
het door Claire genegeerde leven zijn. Na deze toestand gekonstateerd te hebben,
houdt de rasta het voor nutteloos verder te insisteren. Het duurt betrekkelik lang
alvorens hij zich overtuigd heeft dat er uit de verhouding met Claire geen liaison,
hoe kort ook, kan ontstaan. De rasta heeft een groot betrouwen in zich-zelf. Hij heeft
een groot betrouwen in zijn chances. Slechts zeer langzaam komt hij er toe aan te
nemen dat hij weinig kans heeft. En hij heeft dan nog allerlei excuses zich ten beste.
Claire van haar zijde hield veel van het gezelschap van de rasta. De rasta als genus.
Zij hechtte volstrekt geen belang aan éen onder de rastaquouères. Zij meende deze
sympathie voor het dekor te realiseren door een korte afwisseling van het dekor.
Want zij begreep dat de kwintessens van het dekor dat zij lief had juist de afwisseling
was. Zij had haast te bewijzen dat haar sympathie van volledig synthetiese aard was.
Zonder dat het tot haar bewustzijn doordrong, was het haar klaar dat zij weldra
gekompromitteerd ging heten. Bij voobaat verdedigde zij zich. Daarom: een snelle
opeenvolging van het typiese om de synthese. Van het typiese van de rasta an sich
hield zij natuurlik niet. Zij was kernrein idealisties. Over de stad legde zij haar
idealisme. Over alle details van de stad. Details die op zich zelf geen betekenis
hadden; echter stenen waren in een gebouw: synthese, stadsleven. Claire was zó
zuiver idealisties dat een beschouwing op afstand voor haar niet in aanspraak kwam.
Zij kon in een vijf-uur-tee ook het interlope leven beschouwen. Zij dacht er niet aan.
Geen contemplatie, geen dilettantisme: gelukkig leven van de tolerante mens. Claire
wist dat zij zich niet kompromitteerde zolang zij haar liefde voor de grote liefdedrang
bewaarde. Claire was een goddelik eenvoudig kind. Bijna op hetzelfde
ogenblik als de rasta zijn chances begon op te geven, had Claire het typiese in hem
in haar syntheties stadsdekor verwerkt. Bijgevolg werd hij waardeloos. Zulke
simultaneïteit is zeer natuurlik: gaf de rasta zijn chances op, dan verminderde ook
zijn levendigheid. Hij was levendig, vrolik geweest omdat hij meende daardoor Claire
te kunnen winnen. Verloor hij dit perspektief, zo had dit dan ook zijn terugslag op
zijn aktie om dit perspektief te bereiken. Na een korte frequentering werd de relatie
opgelost door mutuele toestemming. De rasta liet de mensen veronderstellen. Lachte
bij gewaagde veronderstellingen. Vulgariseerde minstens door zijn stilzwijgen het
algemene vermoeden. Claire meende: het was onbeduidend. Daarop reageren was
overbodig.
Ik sprak reeds over de overtuiging der rastaquouères: wat een hunner gekund,
konden de anderen ook. Na de rupture dachten zij: nu was hun tijd gekomen. En van
veschillende zijden werd Claire bestookt. Ogenspel, voeten, drieste verklaringen.
Heel de gamma. De rasta's waren poppen. Massacre des innocents... Zij had slechts
te kiezen op wie zij haar bal werpen zou. Zo was het. Zo zag Claire het ook. Het
amuseerde haar soms een paar dagen haar keus uit te stellen. Dan verdubbelden de
rasta's hun inspanning. Zij waren zich de konkurrentie bewust. Wel niet op leven of
dood, maar een strijd was het niettemin. Koos zij eindelik de pop waar zij op dat
ogenblik het meeste lust toe voelde, zo was er in die rasta wel niet een
overwinnaarsfierheid, dan toch zelfbewustzijn. Dat de verhouding een andere
oplossing vinden kon, dan diegene die hij vooropgezet had, kon hij zich niet
voorstellen. Voor de rasta bestaat er nu eenmaal ten slotte geen andere uitkomst dan
liaison. De rasta is er ook van overtuigd dat de vrouw geen andere oplossing kent.
Geen zegeroes, maar iets wat hij levenservaring heet. Het is slechts wanneer een
verhouding zo eindigt dat zij hem kompromitterend schijnt, dat de rasta bedenkt: dat
de zaak zó eindigde is zijn eigen schuld. Bij de aanvang staat de rasta volledig zelfs
boven de kloof van optimisme-pessimisme verheven. Hij kan zich geen andere
oplossing dan de zijne denken. Zo is hij au-fond. Wel denkt hij oppervlakkig: wij
moeten afwachten en weerspiegelt dit oppervlakkig denken, dat dan de spiegel van
zijn ziel niet is, in zijn gesprekken. Zelf weet hij al te goed dat dit slechts coquetteren
is. De rasta weet dat hij niet aan eigenwaan lijden mag. Alles wat hij echter tegen
zich zelf vermag is het uiterlik zó te doen schijnen of hij lijdt niet aan eigenwaan.
Daarom mag de door Claire uitverkoren rasta nog oppervlakkig denken: ‘Wij zullen
afwachten’ en er op de vragen die hem door zijn omgeving gesteld worden, ook zó
antwoorden, hij is gans overtuigd. Overtuiging schenkt rust. Is rust niet de hoogste
vorm van geluk? De rasta vindt een gemakkelike vorm van rust. Geluk heeft rust
nodig. Geluk is rust. Overtuiging schenkt rust. Daarom is de rasta overtuigd. Langs
alle zijden: de rasta is een gelukkig mens.
De kudde van Claire breidde zich uit. Een kudde is het feitelik niet, wel een reeks.
Doch daar hier toch vaak spraak is van erotiek, bizonder in man-vrouwelike
cen-trum: Claire en verder een massa, een kudde, die gedwee, - zij het dan ook
individueel-periodiek, wat nevenzaak is, - volgt. Claire was tegenover de rasta's
precies in dezelfde toestand als de eigenaar van een Jan-Klaasspel tegenover zijn
acteurs. De stukken zelf improviseerde zij naar goeddunken, hield zich niet aan
bepaalde tekst. De poppekast stond voor haar open, zij had slechts te kiezen. Tussen
haar en een elfjarig kind was weinig verschil. Zij betrachtte haar marionetten net zó
als een kind haar porceleinen pop. Heeft het kind zo dikwels de stereotiep-gebaren,
- en bij een sprekende pop de geluiden (oui, non, aha; - oui, non, aha!) - nagekeken
tot het haar verveelt, zo werpt zij de pop weg, grijpt naar een andere die toch ietwat
afwisseling brengen zal. Zolang zij iets levendigs, iets als vrije wil in de pop bespeurt,
interesseert haar de pop. Heeft zij echter de pop doorschouwd en als raderwerk
begrepen, - uitsluiting van vrije-wil-hypothese; elk gebaar en elk geluid zijn moetend
na de beweging van een veer, - zo is het ook uit. Niet anders deed Claire. De gebaren
en het gesprek, - toon zowel als onderwerp - zijn beperkt en quasi stereotiep. Het
verschil tussen de individuen van dit genus is geringer dan gelijk waar. Hun wezen
is zo dat zij mekaar moeten navolgen; naäpen kan men niet zeggen, het is een sterkere
refleksbeweging. Het typies onderscheid is gelijk aan dat van poppen. Slechts een
tijd kan men werkelik aan dat typies onderscheid geloven: men wordt van de ene
rasta na de andere vermoeid, zoals een kind van de ene pop na de andere. Zo speelde
Claire met de rasta's. Greep de ene na de andere. Ontdekte plots dat de ene precies
dezelfde was als de andere. Wierp hem dan weg en liet zich verleiden door de gebaren
van een derde, die haar aanvankelik weer nieuw voorkwam.
Alle besef dat zij een superieur standpunt innam was haar ver. Gelukkig. Dit besef
had haar slechts kunnen schaden. Zij zou met opzet de superieure lijn willen
volhouden en haar zo prachtige natuurlike superioriteit zou voor bel-esprit hebben
plaats gemaakt. Nu lag goddank elke bel-esprit haar ver. Haar superioriteit was een
vroom gewas van haar wezen. Ze handelde gans onbewust. Zó verdedigde zij haar
liefde tegen elk kompromis. Zij verlangde: haar eerste ook haar grote liefde. En dat
was geen haar door usuele braafheid ingegeven idee-fixe. Zij stond superieur tegen
alles wat niet aan haar liefdedrang beantwoordde. Tegen dat wat haar een
surrogaat-genot aanbood. Helemaal was het niet haar deugdzaamheid tegen een
buitenwereld vol verleidingen verdedigen. Haar omgeving was geen verleiding. Het
was een precies afgemeten genot. Zij was rationeel idealisties: zij verwierp het genot
niet uit princiep, maar maakte van dit genot evenmin een ideaal. Wanneer het geluk
komen zou, zou zij zonder bezwaar afscheid kunnen nemen van dat genot. Verder
luisterde zij niet naar een steriel princiep. Liefde is ratio. Claire kende geen dogma.
Zij was vrouw in de ideaalste zin. Haar moederworden zou zijn: zonder dat zulks
het einde van haar eigen leven, noch de aanvang van het werkelike leven, de plicht,
betekende.
In een dol begeren van de buitenwereld als dusdanig, zonder daarin haar ganse
wezen om te zetten, strekte zich de deugd van Claire uit. Met de rasta's drong zij
in het genot van de grootstad. Zij was overal. Alles was haar vol frisheid en nieuw.
Mathematies in haar verlangen, liet zij niets tot gewoonte verdorren.
Haar grootstadsleven was met de winter begonnen. Dan is de straat een baan die
van het ene punt naar het andere voert, slechts utilitaries. Het ganse leven wordt
opgelost in het rumoer van koffiehuizen, tee's, music-hall's; in de burgerlike intimiteit
van het theater, waar het toch zó gezellig toneel = kemedie is; in de tziganen-muziek
van bars, waar de dansen doffe stappen zijn op de tapijten. Winter: kontrast van wit
en zwart. Sneeuw: glinsterend wit; vorst: grijs. Op de sneeuw mensen in donkere
klederen, bijna het hoofd weggedoken: silhouetten. Op het zwart der overjassen
werken spierwitte halsboorden of helle slobkousen kontrastvolmakend. Zeldzame
bewegingen: een witte handschoen nabij een donkere hoed. Dan is de handschoen
weer weg. Een oude heer wandelt kompromis tussen zwart en wit: een helgrijze
bolhoed. Haastige stappen. Zeer helder gerinkel van koetsbelletjes. Een heer: een
hand naar de portière: een dame. Hop! Theater, weg. Winter: ontzaggelike
weeldeparade, maar gereserveerd. Veel bont en daaronder schitterende avondklederen
en enorme briljanten. Een toneelstuk heeft geen belang; de première des te meer.
Dan kontrast van warmte en kou. De koffiehuizen, de tee's, de tingeltangels liggen
warme monden. En de geruchten. Schril op de straat, scherp afsteken, silhouetten op
de homogene achtergrond van het ballon gespannen winterdekor. In de café's,
gedwarrel van stemmen tot een geraas vergroeid. Cliquetis van glazen, - likeur- en
bier-, - en koffieapparaten. Cliquetis, cliquetis: 2 hulstkamp, zoveel koffies; de
socialisten gaan vooruit. De ster van de opera is een pracht van een cocotte. ‘Les
mains de femmes, je le proclame.’ - ‘Tu sens la peau d'Espagne.’ - ‘Mais toi tu pues
l'Hulskamp.’ - ‘Aannemen.’ - ‘S'il vous plaît.’ - ‘De Rotterdammer, avondblad,
avondblad.’ Iemand komt binnen, hoeft slechts zijn overjas af te leggen: beheerst de
gemoedelikheid, alsof hij en zij steeds éen geweest waren. Handen worden gedrukt;
precies of er kwam een broer van overzee. O vriendschap. De warmte van het
koffiehuis werkt kommunikatief op het geweten van de mensen. Fysiek en metafysiek
zijn onscheidbaar. De vrienden zijn goed, de minnares ook, - de koffie insgelijks.
Alles is goed. Symphonia felix. Dat was de ruimte rond haar eerste optreden.
Zij komt binnen in het koffiehuis, klappen de deuren achter haar. De rasta's lachen
haar toe: hoopvol. In het gezelschap is zij centrum. Haar levendigheid is
natureel-vitaal, een blij gewas van haar liefde voor dit dekor. Zij is een bloem en het
cliquetis van het café is haar dauw. Zij is een plant; haar wortels halen voedsel uit
de arme bodem van het café. Doch des te schoner: zó is schoon de ene bloem op de
arme heideheuvel, want zij is synthese van het ganse heidewezen. Zij is de volledige
schoonheidsrealisatie van iets dat arm is en toch vol verlangen naar rijkdom. Zij is
éen met de bodem. Wordt een heidebloem in een kamer binnengebracht, zo is de
ganse heide in de kamer. Daarom is Claire zo machtig: geen gebaar of geen woord
is verkeerd; kan ook niet verkeerd zijn. Organies staat zij zo tegenover het koffiehuis
als de heidebloem tegenover de heide. Zo als elk blad van
de bloem eenvoudige en hoogste vervulling van de organiese noodzaak is, zo is elk
gebaar, elk woord van Claire. De rasta's doen hun best: willen op gelijk niveau met
haar staan. Débâcle van het begrip: levenservaring. De rasta's zijn kleine kinderen
tegenover Claire's scheppende daad. Hun wil is artificieel; zij hebben geen geloof.
Schepping is Claire vanzelfsprekende, onderbewuste noodzaak. De rasta's hebben
niet haar primitiviteit. Zij hebben, - de armen, - slechts levenservaring. Alleen
levenservaring. Hun daden zijn konsekwenties. Mechaniese. Slechts wanneer men
het woord een om het kunstmatige spottende betekenis bijlegt kan men van hen
zeggen: het zijn koffiehuisbloemen. Maar zeer reëel daartegen: Claire was een
koffiehuisbloem.
Zij veranderde vaak van groep, doordat zelfs vaak van café: elke rastagroep had
zijn lokaal. Dat was dan het gevolg van de reeds gekende ruptures. Doch in welke
groep, in welk lokaal ook: zij was steeds de ster. Mochten de rasta's die haar vroeger
gekend hadden ook uiterlik geblaseerde tronies maken, wezenlik was zij hun
hallucinatie. En hun gesprek kwam steeds terug op Claire, hoe zij zich ook
verweerden. Daarom was er wanneer Claire binnentrad, in het koffiehuis een gêne.
Au fond kon geen der rasta's Claire's superioriteit betwijfelen. Anderzijds waren zij
tegenover hun auditoire verplicht te liegen. Noblesse oblige. Doch slechts weinigen
hadden de tegenwoordigheid van geest te begrijpen dat het beter was driest, dan wel
schuchter te liegen. Eerst was er daarom een gêne; toen begonnen de rasta's schuchter
te liegen.
Het nieuwe getijde groeit en bot eindelik open wanneer de wereld vol is van de
behoefte daarnaar. De winter heeft zijn toppunt van schoonheid gerealiseerd. Dan
komt een februariedag vol hoop op herschepping. De februariedag zinkt weg, hij is
de materie. Maar de hoop blijft: de ziel. De maartse buien zijn de uitdrukking van
het vermoeid zijn van winter. Het toppunt van de winterschoonheid is anders in de
stad dan buiten. Hier: o eindeloze sneeuw, een arme boom, gebroken takken, weent
een vernietigd vogelnest. Buiten is het gebeuren de primitiefste eenvoud. Kerstnacht,
de blijde boodschap, pasen, pinksteren: gang van het land. Nazareth, Beth-El en het
meer van Galileja liggen buiten. De winter in de stad is een kapitalistiese
weeldeprestatie. In de winter is de stad schoon door haar artificiële weeldesieraden.
Een lange, sneeuwlichte laan wordt dekor voor een auto, waarrond veel licht plast.
De winterschoonheid van de stad is voor kapitaalkrachtige beurzen omgewerkt. De
winterschoonheid op het land is deïsties; zij is het geloof in de noodzakelikheid van
de versterving vóor de geboorte; zij is het geloof in de éenheid van destructie en
leven; van verlaten-zijn en godszegen. In de stad is de winterschoonheid atheïsties:
negeren van deze primitieve geloofsbehoefte en het substitueren ener formalistiese
esthetiek aan een reële. Doch spijts niet primitief, is deze formalistiese esthetiek
In document
Paul van Ostaijen, Verzameld werk. Deel 3: proza · dbnl
(pagina 162-168)