• No results found

Meer afstroom dan opstroom

4 Resultaten kwantitatieve analyses

4.6 Meer afstroom dan opstroom

Uit de laatste drie Onderwijsverslagen (Inspectie van het Onderwijs 2013, 2014a, 2015a) blijkt dat afstroom toeneemt terwijl opstroom afneemt in de onderbouw. Sinds 2011 is er meer afstroom dan opstroom in het vo. Mogelijk plaatsen scholen leerlingen strategisch in lagere niveaus, met als redenering dat het bovenbouwrendement en het gemiddeld eindexamencijfer hierdoor zullen stijgen.

4.6.1 Samenvatting meer afstroom dan opstroom

Samengevat kan gesteld worden dat (hele) afstroom toeneemt, en dat (hele) opstroom afneemt. De gegevens uit de opbrengstenkaarten laten zien dat de afstroom het sterkst toeneemt richting vmbo-b en vmbo-gt. Het aandeel leerlingen dat op niveau van het basisschooladvies terecht komt is gestegen, vooral in het vwo. De opstroom blijkt voor alle niveaus af te nemen; de daling is het grootst richting vmbo-k en vwo. De beschikbare gegevens van DUO corresponderen met de gegevens uit de

opbrengstenkaarten in zoverre dat zij laten zien dat afstroom (tussen 2011 en 2012) over het algemeen vaker voorkomt dan opstroom binnen alle niveaus.

Duidelijk is dat de kans op op- of afstroom groter is binnen vo-scholen die een klein voedingsgebied hebben dan op scholen die een groter voedingsgebied hebben. Mogelijk worden leerlingen eerder of beter op niveau geplaatst als er voor de leerlingen veel keuze is tussen scholen in de omgeving.

Kwalitatieve interviews moeten duidelijk maken of hier schoolbeleid achter zit.

Als we kijken naar de relatie tussen de toename van afstroom/afname van opstroom en

Inspectieoordelen blijkt dat een positief onderbouwrendement negatief gecorreleerd is met een positief bovenbouwrendement (onvertraagd een diploma behalen en gemiddeld eindcijfer). Dit is een aanwijzing dat als het doel is om voldoende rendement te behalen, een voor de hand liggende strategie kan zijn om wat minder in te zetten op onderbouwrendement of zelfs bewust te kiezen voor een minder goed onderbouwrendement. Of dit daadwerkelijk gebeurt wordt in de interviews bevraagd.

Uit een analyse van opstroom en achtergrondkenmerken blijkt in het algemeen dat opstroom tussen 2013 en 2014 significant afneemt, ook na controle van relevante achtergrondkenmerken. Voor afstroom wordt geen algemene stijging gevonden.

4.6.2 Meer afstroom dan opstroom: beschrijvend

Is de afstroom (vooral) gestegen en/of is (vooral) de opstroom gedaald, en in welk(e) niveau(s) van het vo komt dit vooral voor?

Opstroom en afstroom zijn gedefinieerd als positie van de leerling in leerjaar 3 van het vo ten opzichte van het niveau van het basisschooladvies. Allereerst brengen we in kaart hoe deze ontwikkeling eruit ziet over de jaren 2009-2014 in de verschillende niveaus door gebruik te maken van informatie uit de opbrengstenkaarten van de inspectie.

We maken onderscheid naar onder het advies (leerling met een vwo advies zit drie jaar later in havo), half onder het advies (leerlingen met havo-vwo advies zit drie jaar later in havo), op advies (leerlingen met havo advies zit drie jaar later op het havo), half boven advies (leerlingen met havo-vwo advies zit drie jaar later in het vwo) en boven advies (leerlingen met een havo advies zit drie jaar later in het vwo). Er is in alle niveaus tussen 2009 en 2014 een stijging te zien van het aandeel leerlingen dat na leerjaar twee onder het basisschooladvies zit. In vmbo-b is deze toename het grootst (6%), gevolgd door vmbo-gt (4%).

Figuur 4.9: Aandeel leerlingen dat na leerjaar 2 in het vo onder het basisschooladvies zit

Om na te gaan hoe de verdeling van de stijging van afstroom in vmbo-b en vmbo-gt verdeeld is over scholen, is een verschilscore (afstroom = aandeel afstroom 2009 – aandeel afstroom 2014) berekend, wat betekent dat een negatieve score wijst op een stijging van aandeel afstromers. We hebben in kaart gebracht hoe deze afstroom verdeeld is over scholen. Duidelijk is dat de meeste scholen deze stijging in afstromers laten zien.

Ook hebben we in beeld gebracht wat het aandeel leerlingen is dat na leerjaar twee half onder het advies zit. Dit aandeel neemt in alle niveaus in de loop van de jaren iets af. Het lastige is dat ook het aandeel dubbele adviezen afneemt, waardoor deze gegevens moeilijk te interpreteren zijn.

Figuur 4.10: Aandeel leerlingen dat na leerjaar 2 half onder het basisschooladvies zit

Voor alle niveaus, behalve vmbo-b, geldt dat het aandeel leerlingen dat na leerjaar twee op het niveau van het basisschooladvies zit, toeneemt. Deze stijging is het grootst in het vwo (14%).

Figuur 4.11: Aandeel leerlingen dat na leerjaar 2 op het niveau van het basisschooladvies zit

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

2009 2010 2011 2012 2013 2014

bl kl gltl havo

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

2009 2010 2011 2012 2013 2014

bl kl gltl havo

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

2009 2010 2011 2012 2013 2014

bl kl gltl havo vwo

Het aandeel leerlingen dat na twee jaar half boven het niveau zit, neemt in alle niveaus af. Deze daling is het grootst in het vwo (8%). Omdat ook het aantal dubbele adviezen afneemt is dit gegeven lastig te interpreteren.

Figuur 4.12: Aandeel leerlingen dat na leerjaar 2 half boven het niveau van het basisschooladvies zit

Verder is ook duidelijk dat in alle niveaus het aandeel leerlingen dat na leerjaar twee boven het niveau zit afneemt. Deze daling is het grootst in vmbo-k en vwo.

Figuur 4.13: Aandeel leerlingen dat na twee jaar boven het basisschooladvies zit

Op- en afstroom is ook op leerlingniveau onderzocht met behulp van DUO-gegevens. Bij de selectie van leerlingen kunnen echter alleen de leerlingen worden meegenomen waarvoor zowel een po-advies bekend is als de plaatsing in leerjaar 3. Deze gegevens zijn alleen bekend voor leerlingen die in de brugklas instroomden in 2011 en 2012. Voor deze leerlingen (N: 2011=144.963; 2012=149.925) kunnen we ter verduidelijking van de informatie uit de opbrengstenkaarten ontwikkelingen in afstroom en opstroom per niveau van het vo laten zien. Omdat het in deze gegevens maar om twee jaar gaat, is het op basis van deze gegevens lastiger om uitspraken te doen over trends. Zoals eerder vermeldt, zorgt de algehele afname in het aandeel dubbele adviezen ervoor dat deze resultaten moeilijk te interpreteren zijn.

Uit onderstaande figuur blijkt dat de afstroom voor leerlingen met een vmbo-t/havo advies toeneemt.

Voor leerlingen met havo, havo/vwo of vwo-advies blijkt er tussen 2011 en 2012 weinig te veranderen.

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

35%

2009 2010 2011 2012 2013 2014

kl gltl havo vwo

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

2009 2010 2011 2012 2013 2014

kl gltl havo vwo

Figuur 4.14: Ontwikkeling in op- en afstroom tussen 2011 en 2012 voor vmbo-t/havo- t/m vwo-adviezen

Leerlingen met een vmbo-kg-advies zijn minder vaak afgestroomd en stromen relatief vaker door naar de gemengde leerweg. Het aandeel dat opstroomt naar vmbo-t (of hoger) is afgenomen. Leerlingen met een vmbo-g-advies zijn vaker op niveau gebleven; zowel op- als afstroom zijn afgenomen. In vergelijking met 2011 stromen leerlingen met een vmbo-gt-advies vaker door naar de gemengde leerweg dan naar de theoretische leerweg. Tenslotte valt op dat leerlingen met een vmbo-t-advies vaker afstromen en iets minder vaak opstromen.

Figuur 4.15: Ontwikkeling in op- en afstroom tussen 2011 en 2012 voor vmbo-kg- t/m vmbo-t-adviezen

Er zijn weinig opvallende ontwikkelingen waargenomen voor leerlingen met een vmbo-b-, vmbo-bk- of vmbo-k-advies. Leerlingen met een vmbo-b-advies stromen iets minder vaak op. Belangrijk punt is echter dat leerlingen die afstromen naar praktijkonderwijs niet meegenomen zijn in deze analyse; dit resultaat is dan ook moeilijk te interpreteren. Leerlingen met een vmbo-bk-advies stromen iets vaker op (naar vmbo-gt of hoger).

0% 20% 40% 60% 80% 100%

2012 2011 2012 2011 2012 2011 2012 2011

vwohavovwohavotlhavo

afstroom half onder op niveau half op opstroom

0% 20% 40% 60% 80% 100%

2012 2011 2012 2011 2012 2011 2012 2011

tlgltlglklgl

afstroom half onder op niveau half op opstroom

Figuur 4.16: Ontwikkeling in op- en afstroom tussen 2011 en 2012 voor vmbo-b- t/m vmbo-k-adviezen

Is er verschil hierin tussen regio’s, naar relevante kenmerken? Wat is de relatie met het voedingsgebied van de school?

Omdat we voor het beantwoorden van deze vragen gebruik maken van DUO-gegevens, is alleen informatie voor de cohorten 2011 en 2012 bekend. Er kunnen dan ook geen uitspraken worden gedaan over eventuele trends.

In onderstaande figuur zijn scholen ingedeeld naar voedingsgebied (klein, midden, groot). Voor alle scholen blijkt de afstroom te zijn toegenomen en de opstroom te zijn afgenomen.

Figuur 4.17: Ontwikkeling in op- en afstroom tussen 2011 en 2012 naar voedingsgebied

Wanneer we naar de verschillen tussen provincies kijken, valt op dat er geen eenduidige ontwikkeling tussen 2011 en 2012 waarneembaar is (zie figuur 5.1 t/m figuur 5.4). De meeste provincies laten een stijgende afstroom en een dalende opstroom zien, maar er zijn enkele uitzonderingen. Zo neemt de afstroom in een aantal provincies af, het sterkst in Groningen (2,9%). Opvallend in deze context is dat Groningen tevens de provincie is met de laagste gemiddelde (basisschool)advieshoogte. In deze provincie is het aandeel leerlingen dat op niveau blijft in vergelijking met andere provincies sterk toegenomen (5,8%). De afstroom is het sterkst toegenomen in Zeeland (4,4%) en Drenthe (4,2%). Er zijn nauwelijks provincies waar de opstroom is gestegen; Friesland laat een geringe stijging zien (0,9%).

Om de verschillen tussen jaren en tussen provincies te toetsen zijn drie logistische regressieanalyses uitgevoerd (zie tabel 5.2, Bijlage C)14. We hebben bekeken welke achtergrondkenmerken (provincie, grootte voedingsgebied) van invloed zijn op de kans op afstroom, de kans op opstroom en de kans om op

14 De verschillen binnen provincies tussen jaren zijn niet statistisch getoetst

0% 20% 40% 60% 80% 100%

2012 2011 2012 2011 2012 2011

klblklbl

afstroom half onder op niveau half op opstroom

0% 20% 40% 60% 80% 100%

2012 2011 2012 2011 2012 2011

hoogmiddenlaag

afstroom op niveau opstroom

niveau te blijven. De modellen bevestigen de eerder gevonden trends: de kans op afstroom stijgt en de kans op opstroom daalt (ook de kans om op niveau te blijven stijgt), in dit geval tussen 2011 en 2012. De kans op afstroom verschilt, gemiddeld over de jaren 2009 en 2010, significant naar voedingsgebied en provincie. Binnen vo-scholen met een klein voedingsgebied blijkt de kans op afstroom groter te zijn dan binnen scholen met een middenpositie; de kans op afstroom blijkt juist kleiner te zijn binnen vo-scholen met een groot voedingsgebied. Ook is te zien dat binnen vo-scholen met een klein voedingsgebied de kans op opstroom groter is. De kans om op niveau te blijven is binnen deze scholen kleiner. De meest in het oog springende bevinding op basis van de analyses is dan ook dat de kans op op- of afstroom groter is binnen vo-scholen die een klein voedingsgebied hebben.

4.6.3 Meer afstroom, minder opstroom: aanvullende analyses

Is er een verband met inspectieoordelen en een verhoogde afstroom en/of verlaagde opstroom?

De vraag is of er vanuit scholen bewust beleid gevoerd wordt op het verminderen van opstroom en/of het verhogen van opstroom. Een redenering zou kunnen zijn dat als er in de onderbouw strenger (niet te hoog) geplaatst wordt, dit ten goede komt aan het bovenbouwrendement. Bij een nadere analyse zien we inderdaad in vwo, havo en vmbo-t afdelingen dat een goede score op onderbouwrendement een negatief verband heeft met een goede score op bovenbouwrendement, hoewel deze verbanden niet sterk zijn. In het vwo zien we namelijk dat onderbouwrendement negatief gecorreleerd is met

onvertraagd een diploma behalen (r=-.22, p<0,00, N=476) en het gemiddeld eindcijfer voor de examens (r= -.29, p<0,00, N=470). Ook in het havo zien we een negatief verband tussen onderbouwrendement en onvertraagd het diploma behalen (r= -,18, p<0,00, N=476) en gemiddeld eindcijfer voor de examens (r=-,18, p<0,00, N=482). In vmbo-t is alleen het verband tussen onderbouwrendement en het onvertraagd een diploma behalen noemenswaardig (r=-,21, p<0,00, N=685). Deze verbanden zijn een aanwijzing dat bewust laag scoren op onderbouwrendement (minder opstroom, meer afstroom) om hoog te scoren op bovenbouwrendement een strategie is die in principe zou kunnen werken. Of dit gewenst of ongewenst strategisch gedrag is, hangt af van de manier waarop scholen hier keuzes in maken; als scholen inzetten op betere determinatie om leerlingen op het juiste niveau te plaatsen, is dit een bedoeld effect van het model, maar als scholen overgaan op het onterecht laag plaatsen van leerlingen is dit een ongewenste reactie op het balansmodel.

Is er een verband tussen achtergrondkenmerken van leerlingen (geslacht, leeftijd, etniciteit, apc-gebied) en de kans op opstroom en afstroom en is dat verband veranderd de laatste jaren?

Voor deze analyse is gebruik gemaakt van DUO-gegevens, waarbij alleen voor cohort 2011 en 2012 voldoende gegevens beschikbaar zijn om deze analyse uit te kunnen voeren (zie tabel 5.3, Bijlage C). De kans op opstroom is tussen 2011 en 2012 afgenomen, waarin geen verschil is gevonden naar

achtergrondkenmerken. Voor de cohorten 2011 en 2012 is de kans op opstroom hoger voor meisjes, voor leerlingen die in groep 8 elf of twaalf jaar zijn (t.o.v. 13 jaar), voor leerlingen die niet uit een apc-gebied komen, en voor leerlingen met een niet westers allochtone achtergrond. De kans op afstroom is, na controle voor achtergrondkenmerken, niet gestegen tussen 2011 en 2012. De kans op afstroom is in beide jaren lager voor meisjes, leerlingen die 10, 11 of 12 jaar zijn in groep 8 (t.o.v. 13 jaar) en hoger voor leerlingen uit een apc-gebied.