• No results found

Manuscriptologische aantekeningen; Commentaar

*

[0.1.] Mommerij. De Min met het schilt van Medusa0.1. 0.1. 0.1. [0.2.] sonder booch oft pijlen. achter hem0.2.

[0.3.] drie minnaers. Wanhopende, Hopende, genietende, [0.4.] met gouden ketens aende been als slaven.0.4.

* MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN

0.1. Vanaf het woord Min in 0.1. loopt de hand enigszins naar de rechter bovenkant van het blad. Ook de regels 0.2. - 0.4. vertonen deze ‘opgaande’ lijn.

Bovendien staan de regels 0.3. en 0.4. dichter bij elkaar dan 0.1. en 0.2. Het geheel wekt hierdoor de indruk later - althans later dan de eerste strofe, die in tegenstelling tot de andere strofen op de rechterhelft van het blad staat, direct onder de rechterhelft van onderhavige regie-aanwijzing - toegevoegd te zijn.

De plaats van de eerste strofe op de rechterkant van het blad duidt wellicht op een latere toevoeging ervan; echter nog vóór de vermelding De Min (...) als slaven in 0.1. - 0.4. 0.2. pijlen.[-met sijn toort]: De minuskel m zou er op kunnen wijzen dat de punt achter pijlen na de doorhaling toegevoegd is.

0.4. been: Het streepje onder dit woord is geen abbreviatuuraanduiding maar de bovenste horizontale haal van de hoofdletter D in Dat (vs. 001).

0.1. Mommerij: maskerade, voorstelling door gemaskerden. WNT, mommen (II, Afl.), 1050-1051, met verw. naar dit spel. 0.1. De Min: Cupido, Eros.

Opm.: symbool van de zinnelijke liefde; zoontje van Venus en Mars. Met zijn pijlen treft hij goden en mensen, die zich niet aan zijn invloed kunnen onttrekken. (Vgl. Pauly, s.v. Eros, 361-363.)

0.1. het schilt van Medusa: het schild van Medusa.

Opm.: de aanduiding in vers 035Minervaes schilt is correcter, al is ook zij nog niet precies genoeg: hetschilt waar Hooft hier op doelt, is de zgn. aegis, het magische, schildachtige wapen van Zeus dat door Hephaistos gesmeed was. Op ditschilt was afgebeeld het hoofd van de Gorgo Medusa, wiens aanblik zo afschrikwekkend was, dat het de beschouwer liet verstenen. Het werd ook welMinervaes schilt (vs. 035) genoemd, omdat ook Minerva een dergelijke afbeelding op haar schild had. (Vgl. Pauly, s.v. Gorgo, 852, en Aigis, 164.) Opm.: Hooft heeft dit schild van Minerva ook laten afbeelden in de pictura van het tweede embleem in zijnEmblemata Amatoria van 1611. (Zie de uitgave daarvan door K. Porteman, Leiden, 1983, blz. 81 en 143-145.)

0.2. [-met sijn toort]: met zijn toort[s].

Opm.: de toorts wordt in Pauly niet genoemd als een van de klassieke attributen van Cupido; in de dissertatie van J.C. de Haan (Romeinse elementen in Hooft's niet-dramatische poëzie,

*

1 Genietend- 001

001 Dat ghij de strenge Min001 001

002 Die niemant wt en sondert002/005 002 002

003 Die van verstant en sin003

004 Berooft soo menich hondert,

005 Wiens naem op Aerden dondert,005 005

006 Sonder sijn wapen siet,006

007 En sijt daer van verwondert,007 007 007/008

008 Noch van dit wapen niet.008

2

* MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN

-001 1 Genietend: De aanduiding van het personage dat de strofe uitspreekt, staat rechts boven de strofe; pas vanaf folium 255 staat zij midden boven de strofe. De aanduidingen op de folia 253 en 254 maken op grond van hun plaatsing en hun lettergrootte duidelijk dat zij niet tot de eerste redactie behoren, maar in tweede instantie zijn toegevoegd.

001-008 Deze strofe staat in haar geheel op de rechterhelft van het blad i.t.t. de andere strofen, die midden op het blad staan. Stoett laat in zijn uitgave de verzen 1, 3, 6 en 8 van elke strofe inspringen. Het handschrift biedt hiervoor geen aanwijzing.

006 [d+<S>onder 007 [e+]<E>n 009 f/Faem

010 [-verwinnend] gesegent

012 Stoett leest aan het einde van dit vers een punt. In het handschrift is deze punt niet -meer - te zien.

- 001 Genietend: Hij, die [de liefde] geniet; hij, wiens [liefde] beantwoord wordt. 001 ghij: u, jullie.

Opm.: het publiek wordt toegesproken. 001 strenge: strenge.

Opm.: deMin zal wel ‘streng’ genoemd worden omdat niemand aan zijn regiem kan ontsnappen (zie 002).

002/005 Deze regels bevatten een drietal uitbreidende betrekkelijke bijvoeglijke bijzinnen bijMin, die aangeven hoe groot de macht van Eros is.

002 Die niemant: die niemand.

Opm.:die is subject en niemant is object. 002 wt (...) sondert: ongemoeid laat. 003 sin: denkvermogen.

Opm.: het woordsin kan ook betrekking hebben op het gemoed en op alles wat dat kan bewegen: op de meer emotionele aspecten van de mens. Van deze kwaliteit zal deMin echter de mens nietberooven (004); veeleer zal hij juist deze kant benutten, ten koste van de oppositionele zijde: de ratio.

005 op Aerden: op [de] aarde.

Opm.:Aerden: 3de naamval vrouwelijk enkelvoud. 005 dondert: luid weerklinkt.

Vgl. WNT, donderen, 2814, sub 4. 006 sijn wapen: zijn wapen.

Opm.: nl. zijn boog en zijn pijlen. (Zie 0.2.)

011 Joffrouwen, is v naem011

012 Ten hemel hooch geresen012 012

013 Cupido creech door desen013

*

011 Joffrouwen, is v naem 012 Ten hemel hooch geresen012

013 Cupido creech door desen013

014 Lust, v te comen bij,014

015 Maer, ghij mocht hem belesen015 015 015

016 met schoonheits toverij.016

Hopende. 3

017 In desen dut, de guit,017 017 017/018

018 Sijn moeder raet ginck vragen 019 Die hielep hem daer wt,019 019

020 En seij, wat duisent plagen?020

021 Soudt ghij de eere wagen021

022 van t' geen ghij hebt gewracht,

* MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN 012 Stoett leest aan het einde van dit vers een punt. In het handschrift is deze punt niet - meer - te zien. 014 te[-n]

016 [-Door] met : De toevoeging boven de regel verklaart wellicht ook de minuskel m. - 017 Hopende: Staat op dezelfde hoogte, zij het in de linker marge, als 3. Mogelijk later toegevoegd.

017 D/de guit

018 [-moertgen] moeder

012 Beide zeventiende-eeuwse drukken hebben aan het einde van dit vers een punt. 013 door desen: hierdoor.

Opm.: zie ook III, 193.

014 v te comen bij: bij u te komen. Vgl. WNT, bijkomen, 2616, sub 2.

015 Maer, ghij mocht hem belesen: Maar, u zou hem kunnen verleiden.

Opm.: Hier is - zoals ook Stoett annoteert - sprake van een ellips:Maar [hij vreesde dat] gij hem ...

015 mocht: zou kunnen.

015 belesen: bekoren, verleiden, inpakken. Vgl. WNT, belezen, 1719 sub β en γ. Opm.: zie ook IV, 167.

016 met schoonheits toverij: met [de] betovering van [uw] schoonheid. WNT, tooverij, 1379, sub 4, met dit citaat.

017 dut: twijfel, onzekerheid, weifeling. WNT, dut (I), 3677, met dit citaat 017 guit: ondeugd, guit.

Opm.: mogelijk echter ook: onruststoker (Vgl.Sang, Stoett I, blz. 171, vers 003-004. Ook in dezeSang is de toorts één van Cupido's attributen.).

017/018 De woordvolgorde wijkt sterk af van die welke gebruikelijk is in het algemeen modern Nederlands: de pv staat in deze hoofdzin op de vijfde zinsplaats; bovendien is er, ondanks een vooropgeplaatste bepaling geen sprake van geïnverteerde woordorde, en zijn onderwerp en pv van elkaar gescheiden door twee andere zinsdelen.

019 hielep: hielp.

Opm.: twee syllaben vanwege het metrum. 019 daer wt: daaruit.

*

021 Soudt ghij de eere wagen021

022 van t' geen ghij hebt gewracht,022 022

023 In ontallijcke dagen,023

024 Soo licht op eenen nacht?024 024

4

025 Als ghij betovert waert025

026 Men moght uw toorts uijtdooven026

027 uw boogh soo welgesnaert027 027

* MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN

022 Door het hele vers 022 loopt één van de drie horizontale vouwen in het blad, evenals door 014 en onder 030.

023 ontallijcke: Tussen de ij en de ck staat een tekentje dat naderhand toegevoegd lijkt -door het ontbreken van een spatie tussen de ij en ck - en dat gelezen kan worden als een ‘e’ of ‘i’. Het is echter ook mogelijk dat er in eerste instantie ontalliicke stond en later de eerste i veranderd is in ij.

025-032 Behalve in 025 en 031 zijn in alle andere verzen van deze strofe correcties aangebracht; in 026-029 met een duidelijk andere - bredere - pen dan waarmee de

oorspronkelijke verzen geschreven zijn. Dit geldt ook voor de diacritische ‘^’ in 030. De andere doorhalingen en veranderingen, in 030 en 032, zijn met dezelfde pen geschreven als waarmee de strofe in haar oorspronkelijke versie geschreven is.

Opmerkelijk is dat de drukken van 1611 en 1618 nog ten dele de oorspronkelijke versie hebben. Dit laat veronderstellen dat de veranderingen aan de drukker in 1611 en 1618 niet bekend waren, of dat de wijzigingen van later datum zijn. Hij heeft daarentegen wél de correctie-met-dikkere-pen in 029 overgenomen: voor een i.p.v. eenen; niet echter de ‘^’ in 030.

026 [-U koker mocht┆men cloven] Men moght uw toorts uijtdooven Boven uijtdooven is een inktvlek.

027 [-Groot [-Hooch] is haer schoonheits aert] uw boogh[-*en*] s/zoo welgesnaert

028 [-V booch en] En goude

029 preeckt[en+]<e> voor een [-en]

021 wagen: op het spel zetten, in de waagschaal stellen. Vgl. WNT, wagen (III), 598.

022 t' geen: hetgeen.

Opm.: de apostrof achter de ‘t’ fungeert als verbindingsteken, als ligatuur. 022 gewracht: tot stand gebracht, bewerkstelligd.

Opm.: metathesis met klinkerverandering t.o.v.gewerkt. Zie o.a. ook de annotatie bij IV, 135. 023 ontallijcke: ontelbare, talloze.

Vgl. WNT, ontallijk, 1806. 024 licht: lichtvaardig, gemakkelijk.

WNT, licht (III), B,5,1950, met dit citaat.

024 op eenen nacht: tijdens één [enkele] avond (nacht).

Opm.: uit het feit datMin als een van de personages aanwezig is en tijdens het spel ruimschoots de gelegenheid heeft - hij komt immers pas in vers 121 aan het woord! - de aanwezige dames tebegapen (034) - bovendien staat hij ook nog vooraan (zie 0.2.: achter hem) - zou men kunnen concluderen dat Mommerij inderdaad voor een opvoering tijdens een

*

029 Sij preeckte voor een doven, 030 Hoe seijd' hij, cant geschiên030

031 Hij wildet niet geloven

032 Maer moest het gaen besien032 032

Wanhopend. 5

033 Soo ghij haer enckel wilt033 033 033

034 Seij Venus gaen begapen034

035 Soo neempt Minervaes schilt035 035

036 Gaet haer daer mee betrapen036 036

037 Dat ellick een voort slapen037/038 037 037 037/038 * MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN

029 preeckt[en+]<e> voor een [-en] 030 Hoe [-conde dat] seijd' hij, cant De komma achter hij komt niet voor in Stoett.

032 [-Hij wilde'het niet geloven] Maer moest het gaen besien 033-040 Twee zaken in deze strofe zouden op haast kunnen duiden: - het doorgehaalde seij in het eerste vers;

- de interlineaire toevoeging van het vierde vers.

Zowel de grootte van de lettertekens als de interlineaire spatie duiden op een toevoeging van vers 036 ná vers 037.

033 Soo ghij haer enckel wilt [-seij] 036 De hele regel is interlineair toegevoegd. 037 Dat [-ij] ellick een [-int] voort slapen [-ij]: inzet van ijeder?

040 Door het hele vers loopt een van de drie vouwen in het blad, evenals tussen 047 en 048, en door 056.

030 In beide zeventiende-eeuwse drukken staatseyd' hy tussen ronde haakjes. Bovendien eindigt daar het vers telkens met een vraagteken.

032 het: het.

Opm.: een sylleptische verwijzing; geldt ook voor -t in 030 en -et in 031. Wellicht bedoelt de auteur: of het waar was wat zijn moeder hem verteld had.

032 gaen besien: gaan waarnemen, gewaarworden. WNT, bezien, 2468, sub 8, met dit citaat. 033 Soo: indien, als.

033 haer: hen.

Opm.: nl. deJoffrouwen van vers 011. 033 enckel: in alle geval, met alle geweld, beslist.

Vgl. WNT, enkel (II), 4135, sub 3.

034 begapen: [met open mond] bekijken, bewonderen. 035 Soo neempt: neem dan.

Opm.:neempt: imperatiefvorm met epenthesis van labiale ploffer tussen m en t. (Vgl. Weijnen, a.w., § 39, blz. 34.)

035 Minervaes schilt: [het] schild van Minerva.

Opm.: zie de annotatie bij 0.1.: hetschilt van Medusa. 036 haer: hen.

Opm.: nl. deJoffrouwen van vers 011. 036 betrapen: overvallen, verrassen.

040 Soo raeckt ghij dat niet quijt.040

6.

041 Dat Backhuis seij de Min041

*

(Wanhopend.)

041 Dat Backhuis seij de Min041/042

042 Heeft wonderlijcke crachten042

043 T' verkeert de menschen in043

044 Steenrootsen die t betrachten044 044 044 044 044

045 Set dat wt v gedachten 046 Seij sij, van daer ist vert,046 046

* MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN

041-048 Drie correcties lijken mij - op grond van een andere dikte van de pen - niet uit dezelfde fase als die waarin de oorspronkelijke versie geschreven werd:

- De wijziging van jongmans in menschen (vs. 043); - de wijziging van dat in dit (vs. 048);

- de wijziging van verhart in verhert (vs. 048).

De drukken van 1611 en 1618 hebben de oudste versie. 043 T' verkeert de [-jongmans] menschen in [-st]

T': Stoett leest hier: ‘T’. Het handschrift geeft echter duidelijk een wat lang uitgevallen -apostrof áchter de ‘T’ te zien.

043 [-st]: Niet erg duidelijk omdat de doorhaling gedeeltelijk samenvalt met doorgedrukte inktvlekken van het later bovengeschreven Betaelt in 082 op het volgende folium. Blijkbaar zijn de bladen op elkaar gelegd voordat de inkt droog was. Zo ook heeft de correctie [-jongmans] menschen in 043 voor enkele vlekjes gezorgd tussen 081 en 082. 043 Waarschijnlijk wilde de auteur steenrootsen, het eerste woord van het volgende vers, schrijven.

045 Het puntje boven de w is het laatste elementje van de eindhaal van de bovengeschreven n van Steenrootsen in vers 044.

045 Seij sij, van daer [-van] ist vert,: Vergissing. Dit van stond immers al in het vers. 047 schoonheit: De oplossing van de abbreviatuur is gebaseerd op de orthografie van dit zelfst. nw. in vers 016.

048 d[a+]<i>t 048 verh[a+]<e>rt

041/042 Door het ontbreken van interpunctietekens is er in deze verzen sprake van een syntactische homonymie. Blijkens de context en de beide zeventiende-eeuwse drukken, waarin wel rusttekens staan, isde Min hier onderwerp van seij.

042 wonderlijcke: wonderbaarlijke, vreemde. 043 verkeert: verandert.

044 steenrootsen: steenrotsen.

Opm.: de rekking van de ‘o’ tot ‘oo’ komt bij o.a. Hooft veelvuldig voor (ook in de tafelspelen). Zie o.a.: II, 056, 148, 144, 012, 195 en III, 072.

044 t: het.

Opm.: verwijst naarT' in 043, en daardoor naar Backhuis in 041. 044 betrachten: aanschouwen, bekijken.

Vgl. WNT, betrachten, 2238, sub 2. 044 die 't betrachten: die 't bekijken.

Opm.: deze werkwoordelijke groep fungeert als bijvoeglijke bepaling bijmenschen (043). 044 Beide 17de-eeuwse drukken hebben aan het einde van dit vers een punt.

046 sij: zij. (Venus)

*

048 Soo seer als dit verhert. 7

Genietend.

049 Soo haest dit had verstaen,049/052

* MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN 048 d[a+]<i>t

048 verh[a+]<e>rt

- 049 [-Genietend] [-Hopende] Genietend

De persoonsaanduiding Genietend. staat in de linkermarge, half onder het doorgehaalde Genietend.

De pen waarmee de laatste aanduiding Genietend. geschreven is, lijkt breder dan die van de twee doorgehaalde persoonsaanduidingen.

De drukken van 1611 en 1618 hebben hier Ghenietende.

Natuurlijk kan deze aanduiding ook gebaseerd zijn op de allereerste versie: het doorgehaalde Genietend.

049-052 De eerste helft van deze strofe is - waarschijnlijk vrijwel direct: de pen waarmee de wijzigingen zijn aangebracht lijkt dezelfde als die van de oorspronkelijke versie - gewijzigd, al verandert er uiteindelijk alleen één woord in 051, en vers 052. De interlineaire spaties - op dit blad: ca. 9-10mm. - doen een oorspronkelijke redactie vermoeden, die als volgt luidt:

049 Soo haest dit had verstaen, 050 Den lecker onbedwongen 051 Hij volchden het vermaen 052 Van sijne moeders tongen,

Aangezien Hooft inMommerij nergens rime riche hanteert, zullen 053-056 wel ná bovengenoemde wijzigingen opgeschreven zijn. Beide drukken hebben in 052 de laatste versie: Is vrolijck opghespronghen:.

049 [-H] Soo haest [-dit] [-het] dit had verstaen, [-Cup] 050 [-Den lecker onbedw*o*ongen,] [-Is vrolijck opgesprongen]

051 [-Hij] Hij volchden [het+]<haer> vermaen Den lecker onbedwongen 052 [-Van sijne moeders tongen,] Is vrolijck opgesprongen,

049/052 De woordorde in deze vier verzen kan om een aantal redenen - zeker vanuit hedendaags standpunt - nogal ongebruikelijk genoemd worden:

- het onderwerp van de zinSoo haest ... onbedwongen staat op de laatste zinsplaats (vgl. Hermkens, a.w., § 3.4., blz. 151);

- ondanks de vooropplaatsing vanSoo haest ... onbedwongen is er, in de rest van de zin sprake van rechte woordschikking, en niet, zoals enigszins te verwachten viel, van geïnverteerde woordschikking;

- de samentrekking vanHij (vóór Is, volgens hedendaagse normen, althans) in vers 052, benadrukt alleen maar het ongebruikelijke van de rechte woordorde in 051.

Waarschijnlijk is er in deze verzen sprake van een constructie die in hedendaags Nederlands met een zgn. balansschikkingszin weergegeven dient te worden (vgl. Weijnen, a.w., § 102; Hermkens, a.w., § 3.5.4. en V.d. Toorn,Ned. Grammatica, § 3.6.), al zijn er enkele verschillen waar te nemen tussen de beschreven typen en de constructie in deze verzen:

- meestal heeft de eerste helft van de constructie de woordschikking van de hoofdzin. In de verzen 049-050 lijkt de woordvolgorde echter meer op die van de bijzin, immers: de pv is derde zinsdeel; het onderwerp laatste zinsdeel (al sluiten ook deze beide zinsplaatsen in het zeventiende-eeuws de hoofdorde niet uit), en pv en onderwerp zijn gescheiden door een

* 7

Genietend.

049 Soo haest dit had verstaen,049 049

050 Den lecker onbedwongen050

051 Hij volchden haer vermaen051 051 051

052 Is vrolijck opgesprongen,052

053 Want nae sijn moeders tonge,053 053

* MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN

049-052 De eerste helft van deze strofe is - waarschijnlijk vrijwel direct: de pen waarmee de wijzigingen zijn aangebracht lijkt dezelfde als die van de oorspronkelijke versie - gewijzigd, al verandert er uiteindelijk alleen één woord in 051, en vers 052. De interlineaire spaties - op dit blad: ca. 9-10mm. - doen een oorspronkelijke redactie vermoeden, die als volgt luidt:

049 Soo haest dit had verstaen, 050 Den lecker onbedwongen 051 Hij volchden het vermaen 052 Van sijne moeders tongen,

Aangezien Hooft inMommerij nergens rime riche hanteert, zullen 053-056 wel ná bovengenoemde wijzigingen opgeschreven zijn. Beide drukken hebben in 052 de laatste versie: Is vrolijck opghespronghen:.

049 [-H] Soo haest [-dit] [-het] dit had verstaen, [-Cup] 050 [-Den lecker onbedw*o*ongen,] [-Is vrolijck opgesprongen] 051 [-Hij] Hij volchden[het+]<haer>vermaen

Den lecker onbedwongen

052 [-Van sijne moeders tongen,] Is vrolijck opgesprongen,

053 tonge*n*: ik ben er niet helemaal zeker van of het hierboven weergegeven

interpunctieteken achter tonge inderdaad een komma is: het zou ook gelezen kunnen worden als een - onderbroken - haaltje van een finale -en combinatie. In dat geval is het rijm met opgesprongen ook correcter.

049 Soo haest (...) // Hij volchden: Nauwelijks [...] of hij volgde op. Opm.: in mijn vertaling een zgn. balansschikkingszin.

049 dit: dit.

Opm.: verwijst vooral naar de inhoud van de verzen 047 en 048. 050 Den lecker onbedwongen: de niet in toom te houden kwajongen.

Vgl. WNT, lekker, 1526, sub 4.

Vgl. WNT, onbedwongen, 945, sub 1 en 2b.

Opm.:Den: Den lecker onbedwongen is hier subject.

De genus-n komt hier voor buiten de gebruikelijke, fonetisch-gunstige situatie, d.w.z. niet in combinatie met een erop volgende klinker, of h, d, t, b, r.

(Zie voor voorbeelden: Hermkens, a.w., § 2.7.1, blz. 104.) 051 volchden: volgde op.

Opm.: de slot-n in volchden is een zogenaamde hiaatvullende n (voor ‘h’). 051 haer: haar.

Opm.: verwijst naar Venus. 051 vermaen: raadgeving, aanwijzing.

052 Deze zin is nevengeschikt aan de constructie in vers 051; vormt dus samen met vers 051 het tweede deel van wat in het algemeen modern Nederlands vertaald kan worden door middel

*

053 Want nae sijn moeders tonge, 054 Het soontgen gaeren doet,054

055 Al ist een dertel jongen055

056 Brootdroncken opgevoet.056

8

Wanhopend.

057 Wijlieden met ons drien

058 Sijn dus een Heer sijn knechten058

059 Wat hij ons wil gebien059

060 Dat staet ons wt te rechten060 060

061 Ten baet geen tegenvechten061 061

062 dees ketens schoon van gout,062

063 Heeft hij ons aen gaen hechten063

* MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN 055 Al*l*.

057-064 De strofe staat wat meer naar links op het blad dan de drie vorige strofen, die op hetzelfde blad staan. Ook de negende strofe vertoont een afwijkende plaatsing. In beide strofen is de interlineaire spatie bovendien kleiner dan in de vorige drie: ca. 6 - 9/10 mm. De plaatsing op de bladspiegel en de interlineaire spatie doen vermoeden dat strofe 8 en 9 later toegevoegd zijn. Beide strofen vormen ook inhoudelijk enigszins een afzonderlijke eenheid. 061 baet: De pen heeft gevlekt bij de ‘t’ van baet.

062 [-Aen] dees ketens: De interlineaire toevoeging verklaart de minuskel d. ketens: De s lijkt toegevoegd te zijn.

063 [-vast] aen : Deze verandering zal wel samenhangen met die in vers 062. 064 En [-soo gevangen] voor sijn slaven hout

054 doet: handelt, doet. 055 dertel: overmoedige.

Vgl. WNT, dartel, 2299-2300, sub 1 en 3. 056 Brootdroncken: ongebonden.

Opm.:Brootdroncken is vrijwel synoniem met dertel (055). 058 een Heer sijn knechten: de dienaren van één heer. 059 gebien: gebieden, bevelen.

Opm.: -bien evenals drien in 057 monosyllabisch. 060 Dat: dat.

Opm.: verwijst naar de inhoud van vers 059.

060 staet ons wt te rechten: moeten wij [binnenkort] uitvoeren, verrichten. Vgl. WNT, staan, 67 en 109.

061 Ten baet geen tegenvechten: tegenstribbelen helpt niet.

9

Hopende

065 Den aert is driederleij.065 065

066 Van al ons meesters slaven,

064 In deze aan de verzen 062 en 063 nevengeschikte zin moet als samengetrokken verondersteld wordenhij en ons uit vers 063.

*

065 Den aert is driederleij.065

066 Van al ons meesters slaven,066 066 066

W

067 Want sommich met geschreij067/071 067/072

068 In wanhoop leijt begraven H

069 En sommich gaet hem laven069

070 Met hoop die strijdend' leeft070 070

G

071 En som geniet de gaven 072 Die wederminne geeft.072

* MANUSCRIPTOLOGISCHE AANTEKENINGEN

065-072 De strofe staat onderaan het blad, in de rechtermarge. Zoals bij de vorige strofe, is hier de interlineaire spatie kleiner dan bij strofe 5, 6 en 7.

- 073 De dubbelpunt achter Wanhopend Minnaer is ongewoon.

066 Van al ons meester de M/ min sijn slaven, ons meesters is ónderstreept: open variant.

De drukken van 1611 en 1618 hebben hier ‘de Min sijn’ 067 [-int] met

067 geschr*eij*. Staat helemaal tegen de rand van het blad. 068 [-Moet hem met tranen laven] In wanhoop leijt begraven 070 Met hoop [-die moeijten heeft,] die strijdend' leeft

073-0.7. De laatste twee bladen van het handschrift vertonen ten opzichte van de eerste twee enkele afwijkingen: - De strofenummering ontbreekt vanaf 10. De nummering op de eerste twee folia is waarschijnlijk aangebracht ná de invoegingen op deze bladen, om fouten in de volgorde te voorkomen; - achter de persoonsaanduiding is het woord Minnaer toegevoegd;