gemaakt.
Wat b. v. haar al te gemeenzamen toon betreft, wel, dat was immers des dokters
eigen schuld, daar hij wel eens lachte over Dina's familiariteit, maar haar nooit
bestrafte, of tot meerdere onderdanigheid vermaande. Daar kwam bij dat Hessels
moederziel alleen woonde, en, gezellig van aard, nu en dan behoefte gevoelde te huis
eens een praatje te maken.
‘Dokter,’ zei Dina, terwijl zij het ontbijt wegborg, ‘dokter, hoe moeten we nou
met dat gedierte aan?’
‘Met wat gedierte?’
‘Och, je weet wel, met dat beest, met dien haas, dien we gisteren van de
Borstelsmans jongens gekregen hebben.’
‘Ha zoo.... juist, dat beest moesten we vandaag of morgen maar opeten. Je hebt
het vel er toch af, nietwaar?’
‘Het vel? Wel neen ik.’
‘Nu, dan moet je in alle gevalle er direct het vel afhalen, hoor!’
‘Het vel afhalen?’
‘Ja zeker.... meende jij misschien, dat ik het monster met huid en haar zou
verslinden?’
‘Neen, dat zal wel zoo wezen, maar wie moet daar dan mee aan den gang?’
‘Hoe meen je?’
‘Wel, ik vraag, wie dat beest zou moeten villen.’
‘Jij zelf natuurlijk!’
‘Ja, dat kan je net zoo begrijpen! Meende de dokter, dat ik zoo'n gedierte zou gaan
villen?’
‘Natuurlijk.... wie zou 't anders doen?’
‘Weet ik het? maar ik doe 't voor geen geld ter wereld!.... ik zou nog liever!....’
‘Ben je nu heelemaal gek meid? Kom, berg dien boel hier nu maar weg, dan zal
ik dadelijk bij je in 't schuurtje komen, en je wijzen hoe je doen moet. 't Is geen
heksenwerk, zoo'n haas af te trekken, maar je moet vooral zorgen, dat je het bloed
opvangt!’
‘Het bloed opvangen? Praat er niet van! Al kon ik er ik weet niet wat mee
verdienen, dan zette ik nog het mes niet in zoo'n creatuur.... brrr.... ik kan koud
worden, als ik er aan denk.’
‘Word dan maar koud.... maar haal den haas nu vast uit den kelder, en hang hem
aan een spijker in het schuurtje, dan kom ik dadelijk bij je, en zal je beduiden, hoe
men zoo'n vriend moet ontdoen van zijn pelsrok.’
‘Wou je 't zelf doen, dokter?... o, dat is wat anders.’
‘Wel neen meid, ik zal je 't wijzen, zeg ik.’
‘Nu ja,’ zei Dina, ‘maar ik heb immers al gezegd, dat ik er niet op aan durf. Maar
weet je wat, dokter? Jan Stakkers is op dit oogenblik bij zijne moeder thuis, en die
heeft toch niets te doen. Dus nu zal ik Jan even roepen, dat is een handige jongen,
dan kan hij mooi dat karweitje met dien haas doen.’
‘Schaam je wat, Dina! Zou je zoo koppig wezen en vreemde hulp inroepen voor
een werkje, dat je heel goed alleen af kunt, als je maar niet toegeeft aan die malle
kuren. Kom, zet je nu maar over die laffe vrees heen, je zult zien: het valt je mee,
als je er maar mee aan den gang bent.’
‘Jawel.... nu, dan loop ik even naar Jan.’
‘Neen, dat doe je niet. Jan zou je helder uitlachen, en vragen of je handjes te fijn
zijn geworden om keukenwerk te doen. Buitendien, daar zou een uur mee henengaan,
eer Jan Stakkers hier kon zijn. Zeg dus kort en goed: Doe je 't, of doe je 't niet?’
‘Word nu toch niet kwaad, dokter! Je weet immers wel, ik zou voor mijn dokter
door 't vuur loopen, maar hij moet geen dingen van mij vergen, die strijdig zijn met
mijn natuur. Ik kan dat beest niet zien, of ik word er anders van. Ziedaar, ik zou net
zoo graag mij zelf het vel afstruipen, dat zou ik; - en dus, de dokter moest mij het
plezier doen er niet langer over te praten.’
‘Je valt mij tegen, Dina, maar we zullen er dan maar niet meer over spreken. Ga
dan maar eens naar den zolder, en haal dien ouden geruiten broek, je weet wel, dien
broek, daar ik dezen zomer mee uit visschen placht te gaan. Goed, en dan zoek je
dien grijzen pijjakker, en mijn klompen zet je ook klaar, want ik mag wel wat ouds
aantrekken, daar niet veel aan te bederven is, nu ik zulk een smerig werkje ga
verrichten.’
‘Als je blieft dokter, als je blieft! Och ja, zoo is het toch ook beter. De dokter wou
er dus zelf maar mee aan den gang, niet waar? Dat lijkt me ook goed, want, zie je....
neen, dit is nu een beest, en dat maakt verschil, maar anders zou ik zeggen, dat zoo'n
villerij en dat snijden voor een dokter een meer gewoon werk is. Een dokter ziet er
zoo niet tegen op, meen ik.’
Een kwartiertje daarna had Hessels zijn oude plunje aangetrokken, en stapte nu op
In document
Rinse Koopmans van Boekeren, De veldwachter van Laterveer · dbnl
(pagina 48-51)