• No results found

4.4.1 Vragen

Bij dit onderdeel is het volgende gevraagd:

- Hoe is het overlegbeleid van biggen in de eerste dagen na de geboorte?

- Gebruikt men pleegzeugen en/of een kunstzeug (melkapparaat) voor overtollige biggen?

- Wordt in het kraamhok de mest achter de zeug verwijderd?

- Wat is de gemiddelde leeftijd bij spenen en worden de biggen op de dag van spenen verplaatst naar de

biggenopfokafdeling?

- Hoe is de oplegstrategie bij spenen?

- Worden (potentiële) fokdieren en biggen lichter dan circa 5 kg bij spenen al apart gehouden?

- Wat doet men met de restbiggen in een opfokafdeling wanneer de rest van de dieren is afgeleverd?

4.4.2 Beschrijving van de verkregen informatie

Het overlegbeleid van biggen in de eerste dagen na geboorte is weergegeven in tabel 17. Varkenshouders konden meerdere antwoorden geven bij deze vraag. Bijna de helft van de varkenshouders gaf aan dat ze zo min mogelijk biggen overleggen in de eerste dagen na geboorte. Daarnaast gaven 25 varkenshouders aan dat ze streven naar vergelijkbare aantallen biggen bij de zeug. Ook gaven 25 varkenshouders aan dat ze kleine/lichte biggen bij elkaar leggen bij één of enkele zeugen. Het scheiden van beertjes en zeugjes bij geboorte werd door geen enkel bedrijf gedaan.

Tabel 17 Overlegbeleid van biggen in de eerste dagen na de geboorte

Overlegbeleid Aantal bedrijven

Zo min mogelijk overleggen van biggen 23

Tussen een beperkt aantal tomen overleggen 18

Streven naar vergelijkbare aantallen biggen bij de zeug 25

Streven naar zo gelijk mogelijk biggen ten aanzien van gewicht bij een zeug 8

Beerbiggen en zeugbiggen scheiden 0

Kleine/lichte biggen bij elkaar bij één of enkele zeugen 25

Jonge (eerste worps) zeugen relatief veel biggen geven 11

Jonge (eerste worps) zeugen relatief weinig biggen geven 0

Ruim 35% van de varkenshouders gaf aan dat ze een plan maken voordat de biggen worden overgelegd. Men houdt daarbij rekening met kleine biggen bij elkaar, verder zo weinig mogelijk overleggen; zo min mogelijk overleggen, bij een enkele zeug alle restbiggen leggen; uierkwaliteit; pariteit van de zeug; historie van de zeug; zware biggen overleggen.

Het gebruik van pleegzeugen om overtollige biggen bij te plaatsen passen alle varkenshouders toe. Circa 30% doet dit zo min mogelijk (bijvoorbeeld alleen bij sterfte van een zogende zeug), 35% niet iedere werpweek maar wel minstens eenmaal per maand en 35% regelmatig (iedere werpweek wel één of meerdere pleegzeugen). Als men gebruik maakt van pleegzeugen, laat ruim 55% van de varkenshouders de biggen in het hok liggen en plaatst de pleegzeug erbij. De meeste andere varkenshouders laten de pleegzeug in het hok liggen en leggen de biggen erbij. Eén varkenshouder gaf aan dat de zeug in een schoon hok wordt gelegd en de biggen erbij worden geplaatst. Een kunstzeug werd op drie bedrijven gebruikt, zowel voor boventallige biggen als voor achterblijvers. Mest achter de zeug verwijderen in het kraamhok werd op alle bedrijven gedaan. Ongeveer 40% van de bedrijven deed dit alleen rond werpen, 30% vanaf inleg in het kraamhok tot werpen en 30% vanaf inleg in het kraamhok tot het einde van de zoogperiode.

De biggen werden gemiddeld op 25 dagen gespeend (minimaal gemiddeld 21 dagen en maximaal gemiddeld 28 dagen). Op ruim 70% van de bedrijven werden de biggen op de dag van spenen verplaatst naar de

biggenopfokafdeling, de rest liet de biggen nog één of enkele dagen in het kraamhok liggen (1 dag (n=1), 2 dagen (n=2), 3 dagen (n=1), 5 of 6 dagen (n=2), 7 dagen (n=3), 10 dagen (n=2) en 14 dagen (n=2)). Op één bedrijf werden de kraamhokken tevens als biggenopfokhokken (tot circa 25 kg) gebruikt.

Rapport 119

De oplegstrategie bij het spenen van de biggen verschilt tussen de bedrijven en wordt mede bepaald door het aantal dierplaatsen in de opfokhokken (tabel 18). Dertig bedrijven houden tomen zoveel mogelijk bij elkaar bij spenen. De overige bedrijven doen dit niet. Ze herverdelen de biggen op basis van gewicht en geslacht. Tabel 18 Oplegstrategie bij spenen van de biggen

Aantal dieren per hok

Oplegstrategie Aantal

bedrijven Gemiddeld Minimum Maximum

Dieren uit één toom bij elkaar in één hok 7 10 7 12

Dieren uit één toom bij elkaar in één hok en kleine biggen in apart hok bij elkaar

2 12

Dieren uit meerdere tomen bij elkaar in één hok, tomen zo veel mogelijk bij elkaar houden

11 23 12 50 Dieren uit meerdere tomen bij elkaar in één hok, tomen zo

veel mogelijk bij elkaar houden én kleine biggen in apart hok bij elkaar

10 36 10 80

Dieren herverdelen: dieren binnen een hok zoveel mogelijk gelijk qua gewicht/geslacht

19 24 9 120

Op 50% van de bedrijven met eigen aanfok werden potentiële fokdieren bij spenen reeds in aparte hokken gelegd. Lichte biggen werden op ruim 50% van de bedrijven tegelijk met de andere biggen gespeend. Ze worden in een apart hok gelegd, krijgen extra aandacht en brijvoer. Op ruim 30% van de bedrijven werden de lichte biggen bij een pleegzeug geplaatst. Een aantal varkenshouders gaf aan dat ze slechte biggen laten euthanaseren. Op de helft van de bedrijven werden de restbiggen aan het einde van de opfokperiode naar een andere

productieafdeling verplaatst. Op een kwart van de bedrijven legt men ze in een aparte restafdeling en op ruim 20% van de bedrijven gaan ze mee naar de vleesvarkenstal. De overige varkenshouders lieten de dieren zo veel mogelijk in de betreffende afdeling liggen, vaak maximaal 1 week, waarna ze naar de vleesvarkensstal gaan.

4.4.3 Resultaten van de analyse

Er was geen samenhang tussen overlegbeleid van de biggen in de eerste dagen na geboorte en totale uitval van biggen tijdens de opfokperiode en hoeveelheid werkzame stof. Wel was er samenhang tussen overlegbeleid en uitval door streptococcen zoals ingeschat door de varkenshouder. Op bedrijven die streven naar gelijke aantallen biggen bij de zeug schat 16% van de varkenshouders in dat de uitval door streptococcen lager is dan 20% en 49% dat dit hoger is dan 50%. Op bedrijven die niet streven naar gelijke aantallen biggen bij de zeugen is dat respectievelijk 25 en 34% van de varkenshouders.

Op bedrijven die streven naar vergelijkbare biggen ten aanzien van gewicht wordt de uitval door streptoccoccen ook hoger ingeschat door de varkenshouder dan op bedrijven die dit niet doen. Deze resultaten ondersteunen het advies om biggen zo weinig mogelijk over te leggen na geboorte. Bij het overleggen van biggen in de eerste dagen na geboorte kan de streptococcenbacterie zich via besmette biggen naar andere tomen verspreiden. Er is samenhang tussen de manier van werken bij het gebruik van pleegzeugen en de totale uitval tijdens de opfokperiode. Op bedrijven die de biggen laten liggen en de pleegzeug erbij leggen is de uitval tijdens de

opfokperiode gemiddeld 1,9%. Op bedrijven die de pleegzeug laten liggen en de biggen erbij leggen is deze uitval 2,4%. Deze resultaten ondersteunen het advies om de biggen zoveel mogelijk te laten liggen en zo weinig mogelijk te verplaatsen en te mengen. Op de drie bedrijven die gebruik maakten van een kunstzeug was de hoeveelheid werkzame stof per 100 zeugenplaatsen ruim twee keer zo hoog als op bedrijven die geen gebruik maakten van een kunstzeug (13,30 versus 5,92 kg). Het mengen van biggen uit verschillende tomen verklaart waarschijnlijk het hogere medicijngebruik.

Bij speenleeftijd van de biggen en verplaatsmoment van de biggen bij spenen is geen samenhang gevonden met totale uitval tijdens de opfokperiode en met hoeveelheid werkzame stof. Wel was er samenhang met de uitval door streptococcen zoals ingeschat door de varkenshouder (figuur 3). Van de varkenshouders die de biggen gemiddeld op een leeftijd van 21 tot 24 dagen spenen schat 59% dat de uitval door streptococcen hoger is dan 50%. Van de varkenshouders die de biggen gemiddeld op 27 tot 28 dagen spenen is dit 29% (figuur 3). Het lijkt er dus op dat kans op uitval door streptococcen groter is als de biggen jonger gespeend worden.

De uitval door streptococcen is lager op bedrijven die de biggen op de dag van spenen verplaatsen dan op bedrijven die de biggen later verplaatsen (34 versus 62% van de varkenshouders schat in dat de uitval door

Rapport 119

streptoccoccen hoger is dan 50%). Biggen een paar dagen na spenen verplaatsen lijkt dus een risicofactor ten aanzien van streptococcen.

Figuur 3 Samenhang tussen speenleeftijd en uitval door streptococcen (als percentage van totale uitval) zoals ingeschat door de varkenshouder

0 1 0 2 0 3 0 4 0 5 0 6 0 7 0 < 20% 20- 50% > 50%

u itv al door strep to cocc en

pe rc e n ta ge v a n d e b e d ri jv e n

21-24 dagen (n=11) 25 dagen (n=14) 26 dagen (n=16) 27-28 dagen (n=9)

Bij de oplegstrategie bij spenen is geen samenhang gevonden met de totale uitval tijdens de opfokperiode en met de uitval door steptococcen, maar wel met hoeveelheid werkzame stof. Op bedrijven die de biggen herverdelen bij spenen werd 9,67 kg werkzame stof gebruikt per 100 zeugenplaatsen. Op bedrijven die één of meerdere tomen bij elkaar houden in één hok was dit 4,10 kg. Ook dit bevestigt het advies om biggen uit één toom bij spenen zoveel mogelijk bij elkaar te houden en biggen zo weinig mogelijk te mengen. Hoe meer biggen van verschillende tomen met elkaar gemengd worden, des te groter is de kans dat besmette dieren in contact komen met niet besmette dieren. Bovendien verhoogt mengen de kans op vechten bij de biggen met als gevolg meer stress en mogelijk meer wondjes.