• No results found

Maatschappelijke waarde van sport

In document Samen werken aan publieke waarde (pagina 24-27)

4. Literatuurstudie

4.3 Maatschappelijke waarde van sport

Zoals in de vorige paragraaf is beschreven, werken overheden steeds meer samen met sportclubs en worden sportclubs steeds meer als middel gezien door overheden (Boessenkool et al., 2011; Waardenburg 2016). Daarbij wordt aangenomen dat sport op meerdere wijzen het maatschappelijk belang dient. Zoals eerder benoemd, erkent de gemeente Amsterdam de

24

maatschappelijke waarde van sport omdat het bijvoorbeeld geld kan opleveren maar ook omdat het kan leiden tot meer saamhorigheid en minder eenzaamheid (Gemeente Amsterdam, 2019; Gemeente Amsterdam, 2017). De gemeente investeert dus in

sportstimulering omdat dit het maatschappelijk belang dient. Niet alleen bij de gemeente Amsterdam, maar ook in verschillende onderzoeken wordt de maatschappelijke waarde van sport benadrukt. In de literatuurreview van Boonstra en Hermens (2011) worden vijf

verschillende aspecten van maatschappelijke waarde benoemd. Dit zijn: sport en sociale cohesie, sport en gedragsverandering, sport en schoolprestaties, sport en gezondheid en het economisch rendement van sport. Deze aspecten worden aan de hand van de literatuurreview van Boonstra en Hermens (2011) en andere auteurs verder toegelicht.

Sport en sociale cohesie

De bijdrage die sport kan leveren aan sociale cohesie, wordt steeds vaker benadrukt door overheden (Spaaij, 2013). De gemeente Amsterdam ziet ook een rol weggelegd voor sport op het gebied van sociale cohesie. Zo wordt beschreven dat sport wordt ingezet bij het

bevorderen van integratie en is er een programma ‘Sport en beweegaanbod voor

vluchtelingen’. Een onderwerp dat van grote waarde is in een stad met 167 verschillende nationaliteiten en achtergronden (Gemeente Amsterdam, 2019). In het onderzoek van Boonstra en Hermens (2011) stellen zij dat sportparticipatie, en vooral het verrichten van vrijwilligerswerk, kansen biedt voor het ontwikkelen van sociaal kapitaal en het vergroten van het vertrouwen tussen groepen binnen de samenleving. Positieve ervaringen tussen

verschillende groepen burgers, dragen hieraan bij. Zij benoemen echter ook het feit dat negatieve contacten tussen groepen juist een averechts effect kunnen hebben. Daarnaast ontbreekt bij vrijwilligersorganisaties vaak de capaciteit om deze doelen te behalen (Spaaij, 2013). Sport kan volgens overheden dus een positieve bijdrage leveren aan sociale cohesie, maar dit is niet vanzelfsprekend omdat negatieve ervaringen tussen doelgroepen en een gebrek aan capaciteit bij vrijwilligersorganisaties een mogelijk obstakel vormen.

Sport en gedragsverandering

Sport kan ook een opvoedkundige meerwaarde hebben voor jongeren en daarmee dus ook gedrag veranderen, beschrijven Boonstra en Hermens (2011). Ten eerste kunnen deze

jongeren geen problemen veroorzaken tijdens de momenten dat ze sporten. Daarnaast zijn er meerdere onderzoeken die een direct verband aantonen tussen sportdeelname en de

preventie van probleemgedrag. Hierbij is de context wel van belang, blijkt uit deze

onderzoeken. Zo kan de rol van sportleiders bijvoorbeeld niet vergeten worden en is het van belang dat er doelen centraal staan die ook buiten de sport van belang zijn. In overheidsbeleid wordt ook vaak gesteld dat sport een positieve bijdrage levert aan het verbeteren van gedrag (Sandford, Duncombe, & Armour, 2008). In dit onderzoek wordt ook een belangrijke rol toebedeeld aan de invloed van begeleiders en/of trainers op de deelnemers van de sportactiviteiten. Ook de gemeente Amsterdam zet sport in om gedragsverandering te bewerkstelligen, blijkt uit verschillende documenten van de gemeente. Daarin wordt onder andere gesproken over het tegengaan van crimineel gedrag (Gemeente Amsterdam, 2017;

Gemeente Amsterdam 2019).

Sport en schoolprestaties

Sporten kan ook een positief effect hebben op schoolprestaties, beschrijven Boonstra en Hermens (2011). Er zijn nog weinig wetenschappelijke bewijzen die onderbouwen dat sport een positief effect heeft op schoolprestaties, maar het is wel zeker dat sport de

schoolprestaties in ieder geval niet verslechtert. Ook blijkt vaak dat sporters beter presteren

25

op school. Hier is echter nog onduidelijk wat oorzaak en gevolg is. Veel studies gaan dan ook uit van een indirect verband, wat betekent dat sport een positief effect heeft op een

vaardigheid of eigenschap en dat dit een positieve invloed heeft op schoolprestaties. Hierbij kan gedacht worden aan motorische en zelfreguleringsvaardigheden. Vooral op het gebied van zelfreguleringsvaardigheden liggen kansen, stellen Boonstra en Hermens (2011). In veel overheidsdocumenten wordt gesteld dat er een verband bestaat tussen sport en

schoolprestaties. Vanuit overheden wordt dit causale verband dus wel verwacht. In deze documenten wordt echter weinig wetenschappelijke onderbouwing gegeven (Pot, 2014).

Overheden dichten dus een rol toe aan sport, maar weten dit dus niet te onderbouwen met wetenschappelijke kennis. Opvallend is dat er in de documenten van de gemeente Amsterdam niet verwezen wordt naar dit effect van sport. Sport en onderwijs staan dichtbij elkaar omdat veel sportstimuleringsactiviteiten tijdens of na school worden georganiseerd, maar de

gemeente Amsterdam focust zich hierbij vooral op het promoten van een gezonde leefstijl via scholen (Gemeente Amsterdam, 2019).

Sport en gezondheid

Uit onderzoek blijkt dat sport zonder twijfel een positief effect heeft op de gezondheid van mensen (Boonstra & Hermens, 2011). Wanneer mensen voldoen aan de beweegnorm hebben zij minder kans op hart- en vaatziekten, overgewicht en vroegtijdig overlijden. Voor

volwassenen betekent dit minimaal 2,5 uur per week matig intensief bewegen en voor kinderen minimaal 1 uur per dag bewegen (Hartstichting, z.d.). Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan sporten bij een sportclub, maar vooral ook aan het veranderen van de leefstijl door bijvoorbeeld met de fiets naar het werk te gaan. Echter blijft het van belang om sportstimulering te organiseren voor kwetsbare groepen die nog weinig sporten, stellen Boonstra en Hermens (2011). Veel gemeenten zien dan ook een belangrijke rol voor sport bij de bevordering van gezondheid van burgers. Het positieve effect op de gezondheid is voor gemeenten dan ook een belangrijke reden om in te zetten op sport en op die manier

maatschappelijke baten te creëren (Hoekman & Reitsma, 2018). Ook in de documenten van de gemeente Amsterdam ligt de nadruk vooral op dit effect van sport. Zo wordt het belang van sport veel benoemd om een gezonde leefstijl te ontwikkelen en bij te dragen aan de

gezondheid van Amsterdammers (Gemeente Amsterdam, 2017; Gemeente Amsterdam, 2019).

Economisch rendement van sport

Boonstra en Hermens (2011) stellen dat bovenstaande maatschappelijke opbrengsten economische meerwaarde opleveren. Onderzoekers van het RIVM stellen dat 1,4% van de uitgaven aan volksgezondheid in Nederland te wijten zijn aan de gevolgen van te weinig bewegen. De kosten voor het ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid door te weinig bewegen zijn ook erg hoog (Proper & Van Mechelen, 2008, in Boonstra & Hermens, 2011). Op deze manier heeft sport dus ook een economische meerwaarde. Volgens de gemeente Amsterdam kan het de stad wel €53 miljoen opleveren wanneer 10% van de Amsterdammers die niet aan de beweegnorm voldoen, dit wel gaan doen (Gemeente Amsterdam, 2019). Hierbij wordt wel aangegeven dat dit een indicatie is, omdat kosten en opbrengsten vaak lastig uit te rekenen zijn. Sportstimulering heeft dus ook een economische meerwaarde, al is dit lastig uit te drukken in een geldbedrag. Uit cijfers van het CBS blijkt dat de toegevoegde waarde van sport 5,4 miljard euro is. Dit heeft echter betrekking op sport in een erg brede zin. In het onderzoek van het CBS wordt namelijk vooral aandacht besteed aan zaken als werkgelegenheid in de sport en de productie en export van sportgoederen (CBS, 2018). Dit onderzoek focust zich echter op de uitkomsten van sportstimulering en dus niet op economische zaken zoals werkgelegenheid en productie.

26

In document Samen werken aan publieke waarde (pagina 24-27)