• No results found

Maatregelen per habitattype

In document 083 Botshol gebiedsanalyse (2017) (pagina 36-44)

4. Uitwerking herstelmaatregelen

4.2. Maatregelen per habitattype

4.2.1. Maatregelen H3140v2 Kranswierwateren

Het habitattype Kranswierwateren is niet rijk aan voedingsstoffen en daarom gevoelig voor stikstof en fosfaat. De invloed van atmosferische stikstof is hierbij gering. Er is actueel geen overschrijding van de kritische depositiewaarde voor stikstof. Voor een duurzame instand-houding van het habitattype is wel sprake van een duidelijk eutrofiëringknelpunt, ook door de fosfaatbelasting en nalevering van voedingsstoffen uit het veen. Maatregelen: nieuwe petgaten graven. Verkleining van het veengebied vermindert de af/uitspoeling van fosfaat uit het veengebied. Maar belangrijker: nieuwe petgaten bieden uitbreidingsmogelijkheden voor het habitattype.

Onderzoek: evaluatie van het effect van het aangepaste peilbeheer: monitoring van de waterkwaliteit en het watervolume dat via de defosfatering is ingelaten. Dit onderzoek wordt door Waternet uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten hiervan, wordt het peilbeheer mogelijk tussentijds aangepast.

4.2.2. Maatregelen H3150v1 Meren met krabbenscheer

Er is actueel geen overschrijding van de kritische depositiewaarde voor stikstof.

Een nadere invulling van dit onderdeel dat gering in oppervlakte is, is niet van toepassing.

4.2.3. Maatregelen H7140B Veenmosrietlanden

Op grond van de tot 2030 voortdurende overschrijding van de kdw in relatie tot de gepresenteerde maatregelen kwam het PAS-deskundigencommissie in 2012 tot de conclusie dat het behoud van veenmosrietlanden niet gewaarborgd was en deelde dit habitattype en daarmee het N2000-gebied Botshol toe aan categorie 2.

Naar aanleiding daarvan is een nadere oriëntatie uitgevoerd naar de meest recente inzichten ten aanzien van de abiotische vereisten en herstelopties voor de veenmosrietlanden. Hierbij is gebruik gemaakt van de versie april 2012 van de Herstelstrategie en is kennis genomen van het nadere onderzoek dat voor vergelijkbare natuurgebieden recent heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het PAS-problematiek (onder andere Stowa, 2012).

Het OBN-deskundigenteam komt tot de conclusie dat bij een zorgvuldige uitvoering van het volgende pakket aan maatregelen, samen met de hierboven onder landschapsschaal beschreven en deels recent gerealiseerde maatregelen in het belang van een natuurlijker peilbeheer, het behoud van het veenmosrietland in dit moeilijke systeem gegarandeerd kan worden.

Daarnaast is er zicht op uitbreiding van veenmosrietland vanuit jongere rietlandstadia maar vooral door omvormingsbeheer vanuit verruigde, niet kwalificerende veenmosrietlanden.

Deze uitbreiding leidt reeds in de eerste beheertermijn tot werkelijke uitbreiding van de oppervlakte aan veenmosrietland. Ook het omvormingsbeheer van veenmosrietland van matige kwaliteit leidt tot kwaliteitsverbetering in de eerste beheerperiode.

Maatregelenpakket:

Nieuwe petgaten graven. Het Herstelplan voorziet in gefaseerd graven van nieuwe petgaten op plaat-sen van verarmd veenmosrietland dan wel verdroogd hoogveenbos. In 2007 (fase 1) en 2011 (fase 2) is in totaal 4,43 hectare aan petgaten gegraven als start van een nieuwe verlandings-successiereeks.

Dit heeft ook plaats gevonden op 0,4 ha. matig en goed kwalificerend veenmosrietland. In de volgende fasen zullen petgaten gegraven worden op locaties van verdroogd niet kwalificerend hoogveenbos en veenmosrietland. De inschatting is dat deze herstelmaatregelen niet op korte termijn tot uitbreiding van veenmosrietland zullen leiden.

In BP1 betreft dit 1,5 ha, zie fig. 22. De afwerking van de oevers wordt enigszins grillig uitgevoerd en de oevers worden afgevlakt ter bevordering van de verlanding. Gerekend moet

worden met een termijn van minimaal 40 jaar voor de ontwikkeling tot veenmosrietland.

- Afplaggen. Verouderde veenmosrietlanden worden via afplaggen omgevormd naar jongere stadia veenmosrietland. Voorafgaand is bodemchemisch onderzoek nodig naar de mate en diepte van de verzuring in de bodem om zo de meest kansrijke plekken voor afplaggen te be-palen. Door het afvoeren van de verzuurde bovenlaag wordt de successie weer teruggezet in de tijd tot het stadium waarbij de bodem nog niet verzuurd was en weer meer onder invloed staat van het oppervlaktewater. Het plaggen wordt strooksgewijs uitgevoerd ter voorkoming van opdrij-ven van de kragge en teopdrij-vens worden slenken en greppels gegraopdrij-ven om het oppervlaktewater verder het veenmosrietland in te laten komen. Ook de oevers van de nieuwe petgaten worden af-geplagd. In BP1 zal nog 2,35 hectare geplagd worden, zie het aangegeven zoekgebied hiervoor in figuur 21 en tabel 5 en 6. Ongeveer 1,5 hectare hiervan bevindt zich in niet kwalificerend riet-land ter uitbreiding van veenmosrietriet-land en 0,85 hectare wordt geplagd ter verbetering van de kwaliteit. In BP2 zal nog eens 0,5 ha. geplagd worden in het westelijke rietlandgebied.

- Frezen en afschuiven. Waar de kragge te dun is voor afplaggen wordt door frezen en afschuiven de verrijkte bovenlaag verwijderd.

Figuur 21. Zoekgebied voor het graven van 1,5 ha. petgaten en 2,35 ha. plaggen in niet kwalificerend rietland/bos. Tevens weergave van het gerealiseerde deel van het Herstelplan van Natuurmonumenten.

- Uitbreiding vanuit jong rietland door omvormingsbeheer. Uitbreiding is op korte en middellange termijn te realiseren door het verschralen van rietruigtes waarin nog een aanzienlijk aantal ken-merkende soorten voorkomt, voornamelijk in het noordelijk deel van het gebied. Op 18 hectare gaat Natuurmonumenten vanaf 2013 over van winter- op zomermaaien. Hiervan ligt 11 ha op gronden die (nog) niet kwalificeerden als veenmosrietland. Door wijziging van het beheer van winter- naar zomermaaien, daar waar geen specifieke moerasvogelhabitat aanwezig is, in combi-natie met zorgvuldige afvoer van het maaisel is op deze locaties veenmosrietland te ontwikkelen (zie figuur 22 en tabel 5 en 6). Dit betreft in BP1 3,5 hectare, in BP2 6,7 hectare en in BP3 8,1 hectare.

Figuur 22: Uitbreidingsgebied veenmosrietland door omvormingsbeheer.

- Kwaliteitsverbetering gedegenereerd veenmosrietland door gerichter beheer. Een deel van het kwalificerende veenmosrietland heeft een matige kwaliteit. Op 7 hectare hiervan wordt ingezet op kwaliteitverbetering door wijziging van wintermaaien naar meer verschralend zomermaaien (zie tabel 6).

Figuur 23. Kwaliteitsverbetering veenmosrietland door wijziging wintermaaien in zomermaaien.

- Verlanding bevorderen. Het in 2011 door Waternet ingevoerde natuurlijker peilbeheer heeft eveneens ten doel de ‘verlanding’ vanuit de oever te bevorderen. Door het niet langer gefixeerde peilbeheer vallen oevers in het zomers droog zodat moerasplanten er kunnen kiemen.

- Oevers geschikt maken voor verlanding. Veel oevers zijn steil. Door deze glooiend te maken door afschaving over een breedte van 5-15 m., zoals ook uitgevoerd is bij de petgaten in de 2e fase, ontstaat er meer mogelijkheid voor het opgang komen van verlanding vanuit de oever. Bovendien kan het oppervlaktewater daardoor verder het veenmos-rietland inkomen. Het opdrijven van de kragge blijft hierbij een probleem.

Figuur 24. Overzicht beheermaatregelen Botshol.

- Buffer toevoegen. Een hoger winter/voorjaarspeil (dat sinds 2011 gehanteerd tot 1 juli) biedt meer kans op winterinundatie van het bestaande veenmosrietland en het vollopen van grep-pels/slenken wat enige buffering kan opleveren.

- Wijziging beheer gericht op maximale biomassa-afvoer. Sluik of maaisel in het terrein achterlaten wordt afgebouwd. Het vollevelds branden is al langer gestopt. Enkele hoger gelegen delen worden aangewezen voor verbranding dan wel wordt het materiaal afgevoerd naar een potstal van een agrariër binnen het gebied. Voor alle restproducten van het rietlandbeheer geldt het belang van afvoer uit het veenmosrietland en zoveel mogelijk benutting binnen het gebied.

- Ganzen beheer. De laatste 10 jaar is de populatie ganzen sterk toegenomen.

De begrazing door ganzen belemmert de verjonging van riet en verlanding. De ganzen-populatie wordt de komende jaren verkleind.

- Stoppen met bodemverrijking. Er wordt geen enkele vorm van bodemverrijking (mest, plagsel) toegepast ter bevordering van de rietteelt.

Huidige

Delen zijn nu al nagenoeg kwalificerend, andere delen

Tabel 5. Uitbreiding oppervlakte Veenmosrietland in ha per beheerperiode Huidige kwalificatie

locatie:

Resultaat BP1: Resultaat BP2: Resultaat BP3:

Kwaliteitsverbetering door

Tabel 6. Verbetering kwaliteit Veenmosrietland per beheerperiode (BP1 = 2015-2021, BP2 = 2022-2028 en BP3 = 2029-2035)

Figuur 25. Welriekende nachtorchis – kenmerkend voor goed ontwikkeld veenmosrietland.

4.2.5. Maatregelen H7210 Galigaanmoerassen

Er is actueel een overschrijding van de kritische depositiewaarde voor stikstof. Voor een duurzame instandhouding van het habitattype gelden dezelfde knelpunten en maatregelen als vermeld bij kranswieren in 4.2.1. Wanneer galigaan eenmaal gevestigd is kan de soort lang standhouden, ook als de abiotische condities verslechteren. In Botshol is sprake van enige uitbreiding van het galigaanmoeras, maar ook is waargenomen dat grauwe ganzen op grote schaal jonge kiemplanten verorberen. Het nieuwe peilbeheer is bevorderlijk voor de kieming van deze soort die slecht onder water kan kiemen. Ook vanwege de vrij zware zaden die daardoor niet ver komen en slechts kort kiemkrachtig zijn is het gunstig dat deze terechtkomen op tijdelijk drooggevallen oevers. Alleen daarop is kieming mogelijk.

4.2.6. Maatregelen H91D0 Hoogveenbossen

Er is actueel geen overschrijding van de kritische depositiewaarde voor stikstof. Hoogveenbos komt alleen in matig ontwikkeld vorm voor over een geringe oppervlakte. Het betreft de rompgemeenschap met gewone braam (40RG3 Rubus fruticosus-[Betulion pubescentis]) van het berkenbroekbos.

De bossen vertonen qua flora een eenvormig karakter, het enige verschil bestaat uit andere gradaties in vochtigheid en de daarmee samenhangende aanwezigheid van meer of minder veenmossoorten.

Door de veelal droge bodemomstandigheden zijn ook andere moerasplanten slecht vertegenwoordigd Maatregelen: Voor hoogveenbos zijn geen specifieke maatregelen beschikbaar. Het is het eind-stadium van de successie en behoud van een nat milieu is van belang voor het voortbestaan.

Het gewijzigd peilbeheer biedt kansen voor kwaliteitsverbetering door vernatting in de winterperiode.

Incidenteel kan uitbreiding, waardoor meer aaneengesloten stukken ontstaan, een positief effect hebben op de kwaliteit.

4.2.7. Conclusie t.a.v. het effect van de herstelmaatregelen voor de habitattypen

Naast de belangrijkste factor voor herstel, het optimaliseren van de hydrologie, zijn er maatregelen om de buffercapaciteit te vergroten als tegenwicht tegen de ernstige stikstofdepositie op het gebied.

Stikstof bevordert eenvormigheid en is voor een gedeeltelijk verantwoordelijk voor de afname van de soortenrijkdom van het meest gevoelige habitattype de veenmosrietlanden. Het zwaartepunt van de maatregelen is dan ook gericht op instandhouding, herstel en uitbreiding van deze veenmosrietlanden.

Het pakket van maatregelen dat onder 4.2.4 vermeld staat, voorziet in kwaliteitsverbetering en uitbreiding vanaf beheerperiode 1. Een zorgvuldige uitvoering ervan is noodzakelijk om dit doel te bereiken.

Samenvattend kan verondersteld worden dat op de schaal van de habitattypen de genoemde maatre-gelen in combinatie met de herstelmaatremaatre-gelen op landschapsschaal, gezamenlijk een dusdanige

buffer vormen tegen de negatieve effecten van de, overigens afnemende, stikstofdepositie, dat van een duurzame instandhouding van de habitattypen sprake is.

Figuur 26. Beginnende verlanding met riet vanuit oever in nieuw (2007) gegraven petgat.

In document 083 Botshol gebiedsanalyse (2017) (pagina 36-44)