• No results found

M ATERIALEN VOOR DE AARDEN WALLEN EN VOOR DE BEDEKKINGEN VAN GEBOUWEN

(Hoofdstuk 2.3.3.3 van het Handboek over de veiligheidsprincipes van de NAVO toepasbaar op de opslag van munitie en van militaire ontplofbare stoffen (AASTP1, Editie B, Versie1 december 2015)

a) De aarde gebruikt voor de wallen of de bedekkingen van gebouwen moet conform de hieronder vermelde eisen zijn. Als de aarde gemengd wordt met beton of baksteen, dan moet haar capaciteit om scherven te stoppen beschouwd worden als equivalent aan deze van een viervoudige dikte van de aarde. Het beton of de baksteen kunnen gebruikt worden om de aarde te versterken, of het kan gaan om delen van het dak en de muren van een gebouw, bestemd om uitworp met grote snelheid tegen te houden.

b) Er bestaan twee types voorzorgsmaatregelen die genomen moeten worden tijdens de bouw van aarden wallen of de aarden bedekking van opslaggebouwen van munitie of ontplofbare stoffen. Het eerste type betreft de potentiële risico’s waaraan andere munitie en het personeel blootgesteld worden in geval het materiaal verspreid zou worden door een toevallige ontploffing in het geïsoleerde gebouw. Het tweede type betreft de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen om de structurele integriteit van de wallen of bedekkingen in aarde te verzekeren.

c) Het is niet nodig om rekening te houden met het eerste type voorzorgsmaatregel als men kan voorzien dat het materiaal niet verspreid zal worden door de vermoedelijke ontploffing. Dit is het geval als de wal zich verder dan de straal van de krater bevindt.

De erosie van de bovenste oppervlakte door de drukgolf mag verwaarloosd worden.

De afmetingen van de krater hangen af van de geometrie van de opslag van de ontplofbare stoffen, van de hoogte boven de bodem of van de ingravingsdiepte en de aard van de bodem. Behalve wanneer de configuratie een bijzondere asymmetrie vertoont, kan de straal van de krater behoorlijk ingeschat worden door middel van de volgende formule:

Straal van de krater (m) = ½ (NEQ (kg))1/3

Deze straal wordt gemeten vertrekkende van het midden van de ontplofbare stoffen.

Onder bepaalde bodemomstandigheden (verzadigde bodem of klei), kan de krater groter zijn dan diegene die de bovenvermelde formule aangeeft. In dergelijke omstandigheden is het raadzaam een verhoging van de afstanden tussen opslagplaatsen te voorzien.

d) Indien het mogelijk is dat het materiaal verspreid wordt door een ontploffing, dan moeten er voorzorgsmaatregelen getroffen worden om het risico te beperken dat grote stenen door inslag brand veroorzaken van munitie of ontplofbare stoffen van naburige sites. Als de beschouwde opslagsite zich bevindt in de nabijheid van een zone met een hoge bevolkingsdichtheid, bijvoorbeeld een groep van werkplaatsen voor ontplofbare stoffen, dan is het ook raadzaam rekening te houden met het gevaar afkomstig van het vallen van stenen enz. voor de personeelsleden. De keuze en het gebruik van het materiaal moeten gebeuren in functie van de volgende richtlijnen die een redelijk compromis weergeven tussen buitensporige risico’s en buitensporige constructiekosten:

1. Niet opzettelijk afbraakmateriaal afkomstig van gesloopte gebouwen gebruiken.

2. Ervoor zorgen dat stenen met een omtrek van meer dan 0,3 m (ongeveer de grootte van een gesloten mannenvuist) verwijderd worden tijdens de aanleg.

Andere schadelijke materialen moeten eveneens verwijderd worden.

3. In klimaten waar de bodem vaak bevriest, voorzien om op het materiaal een systeem van waterdichte bedekking toe te voegen of een draineringsinstallatie aan te brengen om elke buitensporige vochtigheid te vermijden.

e) Het tweede type van voorzorgsmaatregelen vermeld onder alinea b) hierboven, betreft de structurele integriteit en is in alle gevallen van toepassing. Het materiaal moet behoorlijk samenhangend zijn en ontdaan van elke buitensporige hoeveelheid afval of schadelijke organische materialen. Het compact maken en het bewerken van de oppervlakte moeten gepland zijn om zo nodig als het geval zich voordoet de structurele integriteit te bewaren en erosie te vermijden. Indien het onmogelijk is om een samenhangend materiaal te gebruiken, bijvoorbeeld op een site gelegen in een zandwoestijn, dan moeten de grondwerken afgewerkt worden met een laag samenhangende grond of een kunstmatige bekleding. Het is daarentegen ook raadzaam te vermijden om vaste vochtige klei te gebruiken tijdens de aanleg, want dit materiaal is te samenhangend en zou buitensporige risico’s voor uitworp van brokstukken kunnen opleveren.

Checklist voor de opslag van 5

ontplofbare stoffen

Het inspectie-instrument is opgesteld onder de vorm van een tabel.

Het bestaat uit 2 delen. Het eerste deel laat toe om te controleren of de nodige maatregelen en systemen aanwezig zijn voor een veilige opslag van ontplofbare stoffen: de lopende vergunningen, procedures en instructies, opleidingen enz.

Het tweede deel is ontwikkeld ter ondersteuning van de verificaties op het terrein en slaat zowel op de opslagplaats zelf als haar onmiddellijke omgeving.

In het algemeen wordt bedoeld met een " opslagplaats" het volledige gebouw waarin explosieven worden opgeslagen. Sommige opslagplaatsen bestaan echter uit een voorkamer/luchtsluis en de eigenlijke explosievenopslagen(s). De risicobeoordeling zal bepalen of de hier aanbevolen maatregelen ook in de voorkamer/luchtsluis moeten worden genomen.

Sleutelelementen O a) Bestaan van een vergunning/toelating,

(de wijzigingen, de geldigheidsdatums, de PV's van ontvangst.)

Originele vergunning/toelating :

Eventuele wijziging :

Geldigheidsdatum :

PV van ontvangst :

Provinciale vergunning : koninklijk besluit van 23 september 1958 art. 7 en art. 27 (PV van ontvangst).

Milieuvergunning :

Decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning (SPW).

Ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen (RBC).

Besluit van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II) (RF).

Besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning

b) Opgeslagen producten:

□ klasse 1, gevaar

□ gedesensibiliseerd (klassen 4.1D, 4.1DT, 3D en categorieën 1, 2, 3, 4).

□ emulsies, gels (UN 3375).

□ andere gevaarlijke producten (klasse 5.1, klasse 3 - klasse 4).

Hoeveelheden : Compatibiliteitsgroep :

c) Bestaan van een siteplan met de plaatsaanduiding van de verschillende opslagplaatsen/ fabrieken en van de parkeerzones voor de vrachtwagens.

Datum van actualisering :

Sleutelelementen O

2. PERSONEEL EN OPLEIDING a) Bestaan van een opleidingsplan voor het

personeel:

- basisopleiding,

- bijscholingen (bepaalde frequenties).

Inhoud van deze opleidingen:

- gevaren en risico's van deze producten,

(koninklijk besluit van 28 april 2017).

Art. 6 en 8 van het samenwerkingsakkoord SEVESO III van 16 februari 2016.

IATG 01.90 Ammunition management personnel competences.

Koninklijk besluit van 23 september 1958, art 57 (aangenomen technische directeur) Preventieadviseur, Codex over het welzijn op het werk.

Veiligheidsadviseur voor het vervoer van gevaarlijke goederen (Koninklijk besluit van 5 juli 2006).

Koninklijk besluit van 23 september 1958 art.227 en 243 (aangestelde persoon).

Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II)

b) Specifieke tewerkstellingsvoorwaarden : - aanstelling van een aangenomen technische

directeur (uitsluitend voor de fabrieken), - aanstelling van een preventieadviseur, - aanstelling van een veiligheidsadviseur voor het transport,

- aanstelling van een milieucoördinator A (inrichtingen voor de bereiding,

behandeling of verwerking van springstof, met inbegrip van de inrichtingen voor de terugwinning of vernietiging van explosieve stoffen, met uitzondering van de werkplaatsen voor het laden van jachtpatronen bij wapensmeden en andere

Sleutelelementen O

c) Schriftelijke aanstelling van een

verantwoordelijke voor de opslagplaats die zorgt voor de naleving van de veiligheidsmaatregelen in de opslagplaats, van het personeel dat gemachtigd is om toegang te krijgen tot de opslagplaatsen (zo weinig mogelijk personen), om pakketten te behandelen, pakketten te openen, laad-/losoperaties uit te voeren, het register bij te houden enz. betreffende de noodplanning en het beheer van noodsituaties op het gemeentelijk en provinciaal niveau en betreffende de rol van de burgemeesters en de provinciegouverneurs in geval van crisisgebeurtenissen en -situaties die een coördinatie of een beheer op nationaal niveau vereisen

Art 11 van het samenwerkingsakkoord SEVESO III van 16 februari 2016.

b) Test van het interne noodplan:

- minstens 1x/jaar met een evacuatie-oefening

- alle scenario's van het interne noodplan worden getest over een periode van 3 jaar.

Sleutelelementen O

4. SCHRIFTELIJKE WERKINSTRUCTIES a) Generieke instructies in verband met

verbodsbepalingen

(alcohol, GSM, roken, open vuur, gereedschap dat vonken veroorzaakt, rookruimten betreden met besmette kleding, …).

Codex over het welzijn op het werk

(Koninklijk besluit van 28 april 2017) Koninklijk besluit van 23 september 1958 (verbodsbepalingen, onder meer de artikels 48, 49, 50, 86, 87, 88, 91, 125, 135, 142, 207, 208).

IATG 06.10 (5.3 Contraband).

IATG 05.40 (8.4.2. Beveiliging van de installaties met ontplofbare stoffen bij onweer).

Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II).

Art. 6 en 8 van het samenwerkingsakkoord SEVESO III van 16 februari 2016.

b) Instructies bij onweer. Bv: Werkzaamheden waarbij springstoffen betrokken zijn of die worden uitgevoerd in gebouwen die springstoffen bevatten, zijn verboden tijdens onweer en het personeel wordt in dat geval geëvacueerd naar een geschikte plaats op voldoende afstand van de potentiële ontploffingssite (PES).

c) Instructies in verband met het interne

noodplan.

d) Instructies in verband met het beheer van de opslagplaats (zie punt 5 minimale inhoud).

e) Instructies in verband met de

laad-/losoperaties.

f) Instructies in verband met het gebruik en het onderhoud van de

behandelingsuitrusting.

Sleutelelementen O

5. MINIMALE INHOUD VAN DE INSTRUCTIE VOOR HET BEHEER VAN DE OPSLAGPLAATS a) De verpakkingen zijn gesloten (met een

zelfklever of door het kruisen van de flappen).

Provinciale vergunning: koninklijk besluit

van 23 september 1958 art. 7 en art. 27 (PV van ontvangst).

Milieuvergunning:

Decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning (SPW).

Ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen (RBC).

Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II) (RF).

b) De springstoffen worden niet behandeld of in contact gebracht met voorwerpen die vonken kunnen veroorzaken (geen werktuigen uit ferrometalen).

opslagplaats worden geopend.

e) Verpakkingen die zijn geopend (buiten de opslagplaats) om eruit te putten (vergunning voor picking) mogen opnieuw in de opslagplaats worden gezet voor zover ze opnieuw goed zijn gesloten.

f) De springstoffen moeten worden

opgeslagen in de opslagplaatsen.

g) De opslagplaatsen bevatten geen andere producten dan de voor opslag bestemde producten (geen stock van pallets of lege verpakkingen,…).

h) Als er een beschadigde verpakking aanwezig is, gaat men over tot het opnieuw verpakken vooraleer de

Sleutelelementen O K

N O K

N V T

Opmerkingen Referenties

producten in de opslagplaats te aanvaarden

(behalve als de beschadiging klein is en het door de verpakking geboden beschermingsniveau niet verlaagt).

Het herverpakken is niet toegelaten in de opslagplaats.

i) De verpakkingen en containers moeten:

- correct geëtiketteerd zijn, - in goede staat zijn,

- en ontdaan zijn van alle stof, onzuiverheden of andere vervuilende stoffen en dit voordat ze in opslagplaatsen worden opgeslagen.

j) Deuren geblokkeerd in open positie wanneer er zich personeel in de opslagplaats bevindt

Tijdens de uitvoering van het werk mogen de deuren niet op een andere wijze gesloten worden dan met in goede staat gehouden anti-paniekstangen.

Wanneer deze voorzieningen niet geïnstalleerd werden, dan moeten de deuren ontgrendeld of open zijn.

k) De opslagplaats wordt aan het einde van de dag of bij afwezigheid van het personeel op slot gedaan.

l) Een door ontplofbare stoffen

Sleutelelementen O

onmiddellijk verwijderd en veilig vernietigd volgens een goedgekeurde methode.

m) Het onmiddellijk opruimen van elk explosief product dat in de opslagplaats is wordt gemorst/vrijkomt.

n) Springstoffen die bestemd zijn voor vernietiging worden uit de opslagplaats verwijderd en duidelijk geïdentificeerd.

6. BEHEER VAN DE OPGESLAGEN SPRINGSTOFFEN EN REGISTER a) Bestaan van een beleid met betrekking tot

het beheer van de opslag van ontplofbare stoffen:

- het doen naleven van de aard, de compatibiliteitsgroepen en maximale hoeveelheden van ontplofbare stoffen in de opslagplaatsen,

- zorgen voor de rotatie van de opslag (bv.: first in/first out).

Art. 6 en 8 van het samenwerkingsakkoord

SEVESO III van 16 februari 2016.

Koninklijk besluit van 23 september 1958 Vergunningen/toelatingen.

Milieuvergunning:

Decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning (SPW).

Ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen (RBC).

Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale

Sleutelelementen O

bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II) (RF).

b) Bestaan van een actueel gehouden opslagregister (papieren of geïnformatiseerd register).

Koninklijk besluit van 23 september 1958,

art. 211.

Koninklijk besluit van 26 april 2009 (traceerbaarheid van springstoffen voor civiel gebruik).

Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II) (RF).

c) Het register vermeldt minstens :

- het unieke identificatienummer (enkel in het geval van springstoffen voor civiel gebruik).

d) Mogelijkheid om het register op elk ogenblik te raadplegen zonder dat men de betrokken opslagplaats moet betreden

7. REGELMATIGE INSPECTIE VAN DE OPGESLAGEN PRODUCTEN a) Bestaan van een procedure voor

regelmatige inspectie van de opslagplaats.

Art. 6 en 8 van het samenwerkingsakkoord

SEVESO III van 16 februari 2016.

b) Deze procedure omvat minstens de controle van de volgende punten:

- staat van de verpakkingen,

Sleutelelementen O K N

O K

N V T

Opmerkingen Referenties

- goede rotatie van de opslag, - aard en opgeslagen hoeveelheden, - afgevoerd afval,

-netheid van de opslagplaats,

- afwezigheid van niet-toegelaten voorwerpen (pallets, verpakkingen, vorkheftrucks, …),

- voldoende ruimte om te passeren en voor de inspectie.

c) Deze inspecties worden geregistreerd.

8. ONDERHOUD VAN DE OPSLAGPLAATSEN EN VAN DE OMGEVING VAN DE OPSLAGPLAATSEN

a) Bestaan van een onderhoudsbeleid voor : - de gebouwen,

- de binnenzijde van de opslagplaatsen,

- beheersing van de begroeiing, - …

Art. 6 en 8 van het samenwerkingsakkoord

SEVESO III van 16 februari 2016.

Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II)

9. BEHEER VAN ONTPLOFBARE AFVALSTOFFEN

a) Bestaan van een schriftelijke procedure voor het beheer van ontplofbare afvalstoffen.

Art. 6 en 8 van het samenwerkingsakkoord

SEVESO III van 16 februari 2016.

Sleutelelementen O K

N O K

N V T

Opmerkingen Referenties

b) Deze procedure vermeldt onder meer wat men moet doen:

- met vervuilde lege verpakkingen, - wanneer een verpakking die een ontplofbare stof bevat, beschadigd is en wordt afgezonderd,

- met een springstof die ongeschikt is voor gebruik (te vernietigen

springstoffen),

- elk voorwerp of stof die verontreinigd is met een ontplofbare stof.

IATG 06.30 (4.5. Beschadigde

verpakkingen).

IATG 06.10 (11.10. Isolation and segregation of stocks).

c) Beheer van de kortetermijnopslag van afval:

- speciale zone,

- beoordeling van de potentiële verhoging van het risico,

- organiseren van het regelmatig afvoeren met het oog op de verwijdering.

10. ELEKTRISCHE INSTALLATIE, VERWARMINGSINSTALLATIE AIRCO-INSTALLATIE a) Controle van de HS-installatie 1x/jaar door

een EDTC. Datum van de laatste HS-controle: Codex over het welzijn op het werk (koninklijk besluit van 28 april 2017, hoofdstukken III, IV, V, artikel III.3-22).

Sleutelelementen O

Type verwarming of airconditioning : Conform de vergunning/toelating :

AREI (Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties).

Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II)

c) Indien verwarmings- en airco-installaties toegelaten zijn, worden ze periodiek onderhouden en gecontroleerd.

11. BRANDBEVEILIGINGS-APPARATUUR

(draagbare apparatuur, brandblusapparaten, vaste apparatuur, automatische brandblussystemen).

a) Bestaan van brandbeveiligingsapparatuur. Codex over het welzijn op het werk

(koninklijk besluit van 28 april 2017, artikels III.3-22, IX.1-19)

Vergunningen/toelatingen.

Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II)

b) Bepaald op basis van een risicoanalyse en conform de vergunningen/toelatingen.

Bij afwezigheid van strengere voorschriften, bepaald door de fabrikant of installateur of voortvloeiend uit de praktijkrichtlijnen, wordt brandbeveiligingsapparatuur minstens eenmaal per jaar gecontroleerd.

12. BESCHERMINGSSYSTEMEN TEGEN BLIKSEMINSLAG a) Bestaan van doeltreffende

beschermingsmiddelen tegen IATG 05.40 (8. Bliksemafleidersystemen).

NBN EN62305

Sleutelelementen O

blikseminslag (en aarding van de opslagplaats.

b) Periodiek onderhouden en gecontroleerd. IATG 05.40 (8. Bliksemafleidersystemen).

NBN EN62305 13. BEHANDELINGS-APPARATUUR

a) Het materieel voor de behandeling van producten beantwoordt aan de geldende constructienormen met specifieke bepalingen voor de zones met ontplofbare stoffen.

b) De vorkheftrucks en het andere materieel voor de behandeling van producten worden periodiek onderhouden en gecontroleerd.

IATG 05.50 (Voertuigen en mechanische

behandelingsappara-tuur in installates bestemd voor de opslag van ontplofbare stoffen).

14. ANTISTATISCHE VLOEREN en elektrische ontladingssystemen VAN GELEIDENDE VLOEREN a) Indien antistatische en geleidende vloeren

aanwezig zijn, evenals elektrische ontladingssystemen (in opslagplaatsen van slagpijpjes), worden zij periodiek onderhouden en gecontroleerd.

IATG 05.40 (9. Operation of conducting

and anti-static regimes).

15. WERKKLEDIJ EN PBM's

a) Werkkledij van katoen of een gelijkaardig materiaal.

Indien nodig wordt rekening gehouden met het risico van elektrostatische

Codex over het welzijn op het werk (Boek

IX, Titel 3 “Werkkledij” en Titel 2

“Persoonlijke beschermingsmiddelen”).

Sleutelelementen O

blootstelling en blootstelling aan vuur (vlamvertragende kleding)

.

Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II)

b) Geleidende schoenen voor de operatoren als de producten gevoelig zijn voor elektrostatische risico's (slagpijpjes).

In dat geval moet de vloer ook geleidend zijn.

c) Door de werkgever ter beschikking gesteld van de werknemer.

d) De regelmatige reiniging van de werkkledij gebeurt door de werkgever (de kledij mag niet naar huis worden meegenomen.

16. ONDERHOUDSWERKEN/ WERKEN IN DE OPSLAGPLAATS EN DE DIRECTE OMGEVING ERVAN a) Elk onderhoudswerk in een opslagplaats

maakt het voorwerp uit van een werkvergunning

Art. 6 en 8 van het samenwerkingsakkoord

SEVESO III van 16 februari 2016.

Koninklijk besluit van 23 september 1958, art. 47 et 206.

IATG 06.60 (Works services (construction and repair).

Art. 6 en 8 van het samenwerkingsakkoord SEVESO III van 16 februari 2016.

Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II).

b) In het geval van een belangrijke herstelling worden de ontplofbare stoffen weggenomen

In het geval van een kleine herstelling, oefent een ervaren persoon toezicht uit op de werken.

Sleutelelementen O K

N O K

N V T

Opmerkingen Referenties

17. MAATREGELEN TEGEN DIEFSTAL/KWAAD OPZET a) Toegangscontrole voor personen en

voertuigen/vrachtwagens die de site binnenkomen

Koninklijk besluit van 23 september 1958,

art. 58, 227, 242, 243 et 288.

IATG 09.10 Security principles and systems (8.5, 8.6 et 8.7).

b) Fysieke en/of elektronische bewaking van

de opslagplaatsen

c) Beheer van de sleutels van de

opslagplaatsen.

d) Controle en/of onderhoud van de bewakingssystemen (afsluitingen, alarmen).

e) Registratie van de controles en/of onderhoudsbeurten van het bewakingssysteem.

Sleutelelementen O

1. IDENTIFICATIE VAN DE OPSLAG VAN SPRINGSTOFFEN IN DE OPSLAGPLAATS a) De aard van de springstoffen is

vermeld binnen elk lokaal.

Koninklijk besluit van 23 september 1958, artikels 214 (magazijnen A), 226 (magazijnen B) en 233 (opslagplaatsen C).

Vergunningen/toelatingen.

b) De maximale hoeveelheid springstoffen is vermeld binnen elk lokaal

2. PARKEERZONES VAN DE VRACHTWAGENS MET SPRINGSTOFFEN De vrachtwagens parkeren uitsluitend

in de toegelaten parkeerzones Vergunningen/toelatingen.

3. OPLAG VAN DE SPRINGSTOFFEN IN DE OPSLAGPLAATS a) De springstoffen worden

opgeslagen in de voor het vervoer goedgekeurde verpakkingen

Koninklijk besluit van 23 september 1958 artikels 220 (magazijnen A), 226 (magazijnen B), 238 (opslagplaatsen C).

ADR.

AASTP 1.

IATG 01.50 UN explosive hazard classification system and codes.

Richtsnoer voor de toepassing van de CLP-criteria b) De voor het vervoer goedgekeurde

verpakkingen worden bij aanvang gesloten of na opening opnieuw correct gesloten.

Noot. goedgekeurde opnieuw gesloten verpakkingen mogen niet aan de oorsprong liggen van een verergering van het gevaar (het gevaar is niet veranderd).

c) In de opslagplaatsen die dienen als bijgebouw van de fabricage, mogen de springstoffen zich buiten de voor het vervoer goedgekeurde

Sleutelelementen O K N

O K

N V T

Opmerkingen Referenties

verpakkingen bevinden (het gevaar wordt beschouwd als 1.1, tenzij een studie het tegendeel aantoont).

4. MARKERINGEN EN ETIKETTERINGEN OP DE VOOR HET VERVOER GOEDGEKEURDE VERPAKKINGEN

a) VN-nummer. ADR, hoofdstuk 5.2 Het markeren en etiketteren

b) Officiële benaming van de springstof.

c) Gevaarsaanduiding (*). (*) de vroegere risicoindeling d) Compatibiliteitsgroep.

e) Naam van de fabrikant.

5. CONFORMITEIT VAN DE OPSLAG a) De opgeslagen springstoffen in de

opslagplaats zijn van het type (slagpijpjes, dynamiet, boosters,…) dat toegelaten is in de opslagplaats.

b) De springstoffen die in een zelfde opslagplaats zijn opgeslagen, zijn compatibel (zie de compatibiliteits-groepen (A-B-C-D…)).

AASTP 1.

IATG 01.50, hoofdstuk 7 -Storage of compatibility groups)

c). De slagpijpjes worden in hun voor het vervoer goedgekeurde verpakking opgeslagen in een opslagplaats die gescheiden is van de andere springstoffen.

Sleutelelementen O vernietigen ontplofbare stoffen (op een afstand geplaatst).

e) Het afval wordt opgeslagen in daarvoor bestemde containers.

De slagpijpjes mogen echter worden bewaard in de magazijnen C, op voorwaarde dat ze worden bewaard in een afsluitbare koffer, waarbij de gewone slagpijpjes in hun oorspronkelijke verpakking blijven.

f) Geen enkel ander product mag samen met de springstoffen worden opgeslagen in dezelfde opslagplaats.

Vergunningsbesluit/toelating

ADR (verbod op samenladen, tabel 7.5.2.).

g) Hoeveelheid ontplofbare stoffen conform het register en de toegelaten hoeveelheid.

6. STAPELEN VAN SPRINGSTOFFEN Als geen enkele specifieke stapelmethode voorgeschreven is voor een bijzonder artikel, dan moeten de ontplofbare stoffen gestapeld worden overeenkomstig de volgende instructies die als doel hebben elk risico op kantelen of instorten van de stapel en verplettering of vervorming van de containers van de lager gelegen lagen te vermijden.

a) De verpakkingen moeten in horizontale lagen gelegd worden, goed vastgemaakt en tot ten hoogste 1,60 m boven de vloer van de opslagplaats gestapeld worden.

KB van 23.09.1958, artikel 221.

IATG 06.30 , hoofdstuk 5. - .stacking of ammunition en hoofdstuk 6. Use of racking).

Sleutelelementen O K N

O K

N V T

Opmerkingen Referenties

b) De algemene schikking van de stapels moet zodanig zijn dat er altijd ten minste aan één zijde van de stapels een 70 centimeter brede

b) De algemene schikking van de stapels moet zodanig zijn dat er altijd ten minste aan één zijde van de stapels een 70 centimeter brede