langzamerhand zich tot elkaar gaan verhouden. De musicus vermeerderde zijn kennis,
maar dat was een kennis waarop hij werd afgericht, en hij richtte op zijn beurt weer
af voor een kunst, een muziek, die werd beoefend volgens de banale en beperkte
behoeften van een concerten-bezoekend publiek, dat wenschte dat zij
‘maatschappelijke kunst’, aangepast aan zijn wenschen, zou zijn. Als ik u de muziek
in den vorm van een paar regeltjes ga overleveren, zult gij mij dan niet terecht een
schoolmeester noemen? Nu, op niet veel andere manier voedde het eene geslacht
musici het andere op over de grondslagen der muziek. Wat wist men ten slotte anders
dan dat de elementaire muziek uit gamma's en drieklanken was samengesteld! Alle
kennis bleef binnen het boek, en de geheele geest der muziek bleef binnen het boek.
Als ik overdrijf, doe ik
het toch maar een klein beetje. U kunt het trouwens steeds controleeren als u zich
maar eens in het muziekleven mengt. U wéét het bovendien: was het niet een der
vele redenen van uw onvoldaanheid?
Maar ik wil niet te veel kwaad spreken. Het is gemakkelijk genoeg. nu wij heden
ten dage het echec van al deze dwalingen beleven.
‘Musiciens,’ die kenden de muziek. Musiciens, dat waren die troubadour uit het
jaar 1000 of die Chineesche lettré uit een nog vroeger jaar. Zij waren allesbehalve
‘musici’ voor onzen smaak, als zij in onzen tijd hadden geleefd. De troubadour zou
beweerd hebben, dat hij niets anders van de muziek wist dan wat de vogel hem
voorzong, of wat het ontwakend voorjaar in een menschenhart doet bewegen. Van
gamma's wist hij niets, en hij zou nauwelijks een drieklank hebben kunnen vinden.
Hij gaf zijn melodieën dan ook zonder harmonisatie. Weet ge wel, dat onze eigen
hooggeleerde musici tot nog voor kort deze melodieën foutief oordeelden, omdat zij
niet op de harmonisatie pasten, welke als eenig juiste gesanctioneerd was: inplaats
van de oude toonsystemen te laten gelden, veranderden zij die enkele noten door het
bijvoegen van een kruis of moll. (Dit is nog maar een klein staaltje!) - En die
Chineesche lettré! Hij zou met veel te veel wijsheid aankomen, waarbij gij ongeduldig
gaat vragen: ‘Maar vertel me nu eens wat over muziek!’ Waarna ik er niet voor in
sta, dat hij u verbaasd zal aanzien, antwoordende dat hij juist aldoor over muziek
heeft gesproken.
Zulke ervaringen zult gij dan opdoen. Deze menschen liggen ons te ver af, dank
zij onze cultuur, die ons opvoedde. China b.v. zouden wij heel wat intenser moeten
bestudeeren om een gesprek te begrijpen. De musicus is daar tegelijk
wijsgeer, dichter en wetenschappelijk mensch. Want deze alle zijn één in den
Kunstenaar. Een geleerde is er behalve van de geleerdheid ook doordrongen van de
poëzie, de literatuur, de schilderkunst. China kent geen specialisatie van ‘kunde’.
Voor de wetenschap komt het eveneens op de ‘ziel’ der dingen aan. In wat de
Chineezen noemen: de leer van het groote Rythme (het levens-centrum) concentreert
zich zoowel de wetenschap als de kunst, en zij is de bron van alle poëzie. Voor een
Europeaan is dat alles nog te vaag wellicht, hij acht het ‘literatuur’. Wanneer wij
echter er zooveel van begrijpen, dat de Chineesche musicus zijn ontwikkeling zoekt
in den vorm van het ‘mensch- zijn’, is dit voor het oogenblik genoeg.
Daarom: wenden wij ons tot Debussy, de ‘musicien’ van onzen tijd, dien wij
daarom beter zullen kunnen begrijpen. Hij is een der onzen, hoewel hij in wezen niet
met de musiciens van het verleden verschilt. Daar dit wezen hun hart, hun centrum
is, en het ‘musicien-’-zijn in het gemoed zetelt, niet het resultaat is van scholen of
conservatoria. Debussy heeft door dezelfde straten gewandeld, langs dezelfde
landschappen als wij. Hij droeg kleeren als wij en rookte een sigaar. Hij had geen
vedel als een troubadour, of een gebloemd blad vers-papier als een Chinees. Zijn
muziek schreef hij neer in dezelfde noten en liet hij in den handel brengen, net als
wij, zoodat wij eerst vanuit een diepere beschouwing tot de erkenning van zijn
musicien-zijn kunnen komen. Maar juist dit pleit voor de waarachtigheid van zijn
wezen: dat hij niet als iets anders wilde opvallen. De muziek was hem dierbaar met
alle ernst en liefde, en hij gaf er zijn geheele ziel aan. Maar juist deze ziel deed zijn
muziek in haar geaardheid zoo zeer onderscheiden van wat zijn collega's, de musici,
schreven.
Toen wij dat gingen constateeren, zeiden wij: Debussy staat met een geheel nieuw
gevoel tegenover het wezen der muziek. Inderdaad, maar hij was ook in veel opzichten
van zijn tijdgenooten onderscheiden door wat wij ‘een nieuw mensch’ zouden noemen,
dat is de simpele, evenwichtige mensch, die leeft en geniet in het beschouwende
leven, - zonder neuswijsheid. Wanneer b.v. hij een wandeling onderneemt door de
natuurwereld, botaniseert hij niet, experimenteert hij niet, overweegt hij niet den
afstand van zon en maan, maar hij geniet - o goddelijke oppervlakkigheid! - de
verrukkelijke oppervlakte der dingen, waarin de ziel zich heeft gemodelleerd -. Moet
ik nog meer zeggen? Begrijpt ge wat er in zijn kunst kwam, toen hij met eenzelfde
houding tegenover zijn indrukken kwam te staan, die tot muziek werden? Ik zeide
onlangs: het is muziek voor een kind. Bloemen en water leeft er in. Nu - deze muziek
is aan een landschap verwant. Hier was een geboorte uit een hart, dat de geheele
wereld aanneemt en haar niet met critiek deze uiting van eigen disharmonie
-verwerpt.
Om kort te zijn: de ‘musicien’ is een mensch met een vrije ziel in de muziek, de
‘musicus’ is het vaak niet. Maar voor vanavond genoeg hier over. - Trouwens, ik
weet niet meer en ik had u ook niet beloofd te zeggen wat een musicien is.
Ik nam hierna afscheid. Buiten scheen de maan, en de tuinen stonden vol met de
witte bloesems der linden.
In document
Constant van Wessem, De muzikale reis · dbnl
(pagina 140-143)