• No results found

loonkosten per arbeidsjaar en baan weer op het peil van 1979 De geleidelijke navolgende stijging werd tenslotte onderbroken door de gevolgen van de crisis van 2008 Let wel, het

gaan hier om jaargemiddelden voor alle Nederlandse werknemers en bij jaargemiddelden is

het mogelijk dat het stijgt terwijl geen enkele werknemer er daadwerkelijk op vooruit is

gegaan. Dat klinkt misschien vreemd, maar zoiets kan zich bijvoorbeeld voordoen als er door

een technische verandering veel lagerbetaalden worden ontslagen en deze werknemers dus

115 CBS 2014; Linda Vermeulen (2015) 116 Deze cijfers bevatten trouwens ook de werkgeverslasten, dus het gaat om hogere bedragen dan uitsluitend de brutolonen. 0 20 40 60 80 100 120 140 160 1969 1971 1973 1975 1977 1979 1981 1983 1985 1987 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011

Reële loonkosten, 1969-2012 (1972=100)

Per arbeidsjaar Per baan Bron: CBS Statline 114 Merens 2008: 22

Loonstr

ijd en loonon

twi

kk

eling in Nederland

Grafiek 8 laat zien dat beloningen per arbeidsjaar en per baan steeds minder identiek zijn. Werknemers werken vaker in deeltijdbanen en hebben tegelijk meer banen per persoon. Dat laatste is een marginaal verschijnsel (in 1995 hadden werknemers gemiddeld 1,061 baan, in 2014 was dat aantal gestegen tot 1,069), maar voor degenen die het betreft is het waarschijnlijk een belastende ontwikkeling geweest.115

Omgerekend in volledige banen zijn werknemers meer gaan verdienen per gewerkt jaar als we naar het begin en einde van de hele periode kijken. Maar zoals we al eerder zagen daalden de reële lonen116 na 1979 voor een flink aantal jaren. Pas in 1993 respectievelijk 2004 waren

de loonkosten per arbeidsjaar en baan weer op het peil van 1979. De geleidelijke navolgende stijging werd tenslotte onderbroken door de gevolgen van de crisis van 2008. Let wel, het gaat hier om jaargemiddelden voor alle Nederlandse werknemers en bij jaargemiddelden is het mogelijk dat het stijgt terwijl geen enkele werknemer er daadwerkelijk op vooruit is gegaan. Dat klinkt misschien vreemd, maar zoiets kan zich bijvoorbeeld voordoen als er door een technische verandering veel lagerbetaalden worden ontslagen en deze werknemers dus niet meer meedoen in de bepaling van het gemiddelde.117 Er staan dan mensen op straat, de anderen zijn niet meer

gaan verdienen en toch stijgt het gemiddelde loon.

Bij de beloning van werknemers heeft zich nog een ontwikkeling voorgedaan. Ongeveer tien procent van de totale vergoeding bestaat tegenwoordig uit ‘bijzondere beloningen’. Het grootste deel daarvan is wettelijk bepaald zoals het vakantiegeld van minimaal acht procent van het jaarloon. Daarnaast is er nog de categorie incidenteel loon, die zoals we reeds zagen ook niet het resultaat is van periodieke cao-onderhandelingen. Hoewel ook hier een lichte stijging valt te bespeuren, bedraagt het aandeel in het totale loon slechts ongeveer drie procent.118

Op de afgelopen pagina’s is een aantal indicatoren bekeken die de loonontwikkeling in beeld brengen, maar nu wil ik terugkeren naar de totaal cijfers voor de lonen en salarissen van de Nederlandse werknemers. Hoe hebben deze zich ontwikkeld binnen de totale economie of beter, hoe is de verhouding tussen arbeid en kapitaal veranderd in de tijd?

De.loonquote

De gegevens over de loonontwikkeling uit grafiek 1 nodigen ertoe uit om de lonen als betaling voor de factor arbeid te vergelijken met de beloning die het kapitaal ontvangt. Over het algemeen wordt om die verhouding te benoemen de Arbeidsinkomens Quote (AIQ) gebruikt. Deze geeft het aandeel van de factor arbeid in de toegevoegde waarde van de marksector weer. De wijze van berekenen van de AIQ heeft al vanaf de invoering in de jaren zeventig verbazing gewekt,119 een

verbazing die door het consequent blijven gebruiken ervan vrijwel van het toneel is verdwenen. De aanhouder wint en ook de vakbeweging is akkoord gegaan met het gebruik van deze maatstaf voor een verantwoorde loonontwikkeling.

Omdat in de AIQ ook het geschatte inkomen van zelfstandigen is opgenomen, is het volgens mij echter toch geen goede maatstaf voor het handelen van de vakbeweging. Daar gaan de

115 CBS 2014; Linda Vermeulen (2015)

116 Deze cijfers bevatten trouwens ook de werkgeverslasten, dus het gaat om hogere bedragen dan uitsluitend de brutolonen. 117 Van Driel 1977: 23

118 SER 2006: 45

Loonstr

ijd en loonon

twi

kk

eling in Nederland

cao-onderhandelingen namelijk niet over, die betreffen uitsluitend mensen in loondienst. Voordat er in statistieken sprake was van de AIQ sprak men over het Werknemersaandeel in het nationaal inkomen, een veel duidelijker criterium voor de plaats van werknemers binnen de economie. In dat werknemersaandeel zaten immers niet ook de (toebedeelde ofwel geschatte) inkomsten van zelfstandigen zoals in de AIQ wel het geval is. Begin 2016 was er naar aanleiding van deze toerekening enige ophef. Omdat bleek dat de inkomens van zelfstandigen te hoog waren ingeschat stelde De Nederlandsche Bank de arbeidsinkomensquote over een reeks jaren naar beneden bij door met een alternatieve berekening te komen. In die alternatieve berekening daalde de AIQ voor 2015 vier procentpunten, van 78 naar iets onder de 74, wat ruimte voor loonsverhoging zou geven. DNB was trouwens niet de eerste die een dergelijke herberekening voorstelde. Op 11 mei 2015 wees het Algemeen Bestuur van de FNV hier in een notitie voor het eigen ledenparlement al op.120 Overigens gaat het CBS de berekening van de AIQ veranderen

waarbij aan de zelfstandigen geen inkomen meer wordt toegerekend.

In mediapublicaties speelt de AIQ echter steevast een rol als het erom gaat eisen van vakbonden te hoog te vinden. In Trouw van 5 november 1999 stond het, om een oud voorbeeld te noemen duidelijk en onverbloemd: ‘Begin jaren tachtig stond de AIQ nog erg hoog, op 95. In 1998 bereikte het getal een dieptepunt van 81. Inmiddels loopt de AIQ weer op naar 83 dit jaar en 83,75 volgend jaar, aldus het CPB in de laatste Macro-economische verkenningen. De voorspelde stijging van de AIQ was voor werkgevers reden om dit najaar heftig tegen de looneisen van de vakbeweging te protesteren. Als de AIQ stijgt, daalt het winstinkomen. Dat betekent minder geld voor investeringen en dus een lagere groei van de werkgelegenheid, stelt de werkgeversorganisatie VNO-NCW. De eerste FNV-eis van 3 procent was te hoog, vond VNO-NCW.’ Een weliswaar tamelijk oud citaat, maar wel een om in gedachten te houden omdat de inhoud nog steeds zo wordt verspreid zoals in de reactie van VNO-NCW op de begin 2016 voorgestelde herziening van de AIQ door De Nederlandsche Bank. ‘Hoogst onverstandig’ en ‘loonstijging betekent banenverlies’, zo reageerde de werkgeversorganisatie. Maar laten we eerst bekijken hoe het aandeel van de arbeid zich heeft ontwikkeld ten opzichte van het kapitaalsaandeel in het totale inkomen.

In grafiek 9 treffen we zowel de AIQ aan als het werknemersaandeel in de toegevoegde waarde, de loonquote.

Loonstr

ijd en loonon

twi

kk

eling in Nederland

Grafiek 9 82 Grafiek 9

Bron: CBS, Nationale rekeningen (grafiek samengesteld door Paul de Beer)

In grafiek 9 zitten breuken die het gevolg zijn van een revisie die het CBS heeft aangebracht om de Nationale Rekeningen te stroomlijnen met internationale afspraken binnen EU- verband. Maar wat laten de lijnen ons zien? Wat vooral opvalt, is dat de AIQ veel extremer fluctueert dan de loonquote. In het algemeen geldt dat de schommelingen primair een gevolg zijn van de groei en afname van de toegevoegde waarde die heftiger kan zijn dan de loonontwikkeling die voor een langere periode wordt afgesproken.121 Dus als de toegevoegde

waarde ineens een paar procent stijgt of daalt, dan zullen de lonen geen gelijke tred met die verandering houden. Dat gebeurt hooguit enige tijd later. Blijkbaar reageren de andere inkomensbestanddelen (rente, intrest en ondernemerswinst) heftiger dan de looninkomens op ontwikkelingen van de toegevoegde waarde in de marksector, wat het verschil in de fluctuaties van beide quotes verklaart.

121 CPB 2010: 48 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 2020

Loonquote en AIQ (% toegevoegde waarde), 1948-2015

Loonquote, oude cijfers Loonquote, huidige cijfers AIQ, oude cijfers AIQ, huidige cijfers

Bron: CBS, Nationale rekeningen (grafiek samengesteld door Paul de Beer)

In grafiek 9 zitten breuken die het gevolg zijn van een revisie die het CBS heeft aangebracht om de Nationale Rekeningen te stroomlijnen met internationale afspraken binnen EU-verband. Maar wat laten de lijnen ons zien? Wat vooral opvalt, is dat de AIQ veel extremer fluctueert dan de loonquote. In het algemeen geldt dat de schommelingen primair een gevolg zijn van de groei en afname van de toegevoegde waarde die heftiger kan zijn dan de loonontwikkeling die voor een langere periode wordt afgesproken.121 Dus als de toegevoegde waarde ineens een paar procent

stijgt of daalt, dan zullen de lonen geen gelijke tred met die verandering houden. Dat gebeurt hooguit enige tijd later. Blijkbaar reageren de andere inkomensbestanddelen (rente, intrest en ondernemerswinst) heftiger dan de looninkomens op ontwikkelingen van de toegevoegde waarde in de marksector, wat het verschil in de fluctuaties van beide quotes verklaart.

Hoe is het gesteld met uitsluitend de lonen en salarissen, de beloning van werknemers? We zien daar een forse stijging in de jaren zestig en zeventig, de jaren van een arbeidstekort, veel stakingen en een offensieve vakbeweging, waarna in de jubeljaren van het neoklassieke beleid de loonquote vrijwel voortdurend daalde. De breuk in die daling is het gevolg van de crisis van 2008. Dat klinkt misschien tegennatuurlijk maar daar deed zich hetzelfde al eerder genoemde mechanisme voor. De productie kromp, maar werkgevers reageerden niet direct met ontslagen of pogingen de cao’s open te breken.122 Ze keken even de kat uit de boom, waardoor het loonaandeel

in de totale en dalende productie kon stijgen.

121 CPB 2010: 48 122 Harteveld 2012, 142

74

Hoofdstuk 4