• No results found

1. Kennis over de soort

1.1. Soortbeschrijving

1.1.3. Levenswijze

1.1.3.1. Voortplanting en overleving

Zomertortels komen grosso modo vanaf de tweede helft van april vanuit hun overwinteringskwartieren opnieuw aan in hun broedgebieden. Het type broedgebied dat geprefereerd wordt, is sterk afhankelijk van de locatie. De voorkeuren voor het broedhabitat verschillen van streek tot streek en variëren van bossen en bosranden tot landbouwgebied (Fisher et al., 2018). De verschillende types leefgebied worden verderop nog ruimer besproken.

In West-Europa start de broedperiode rond mei (Baptista et al., 2019). Het nest bestaat uit verschillende dunne twijgen die verstevigd worden met gras, takjes en bladeren en bevindt zich steeds in een boom, struik of haag (Browne & Aebisher, 2005).

Occasioneel wordt eens gebruik gemaakt van oude nesten van merels of grauwe klauwier.

Er worden twee wit gekleurde eieren gelegd. De incubatieperiode is 13-14 dagen en start na het leggen van het tweede ei. Beide eieren komen quasi gelijktijdig uit. De jongen vliegen na 20 dagen uit. Na één jaar zijn ze geslachtsrijp. Jaarlijks kunnen twee tot drie broedsels plaatsvinden in de noordelijke delen van hun range (Browne et al., 2005).

Gemiddeld genomen bevindt het nest zich op een hoogte van 1 tot 3 meter (Browne &

Aebisher, 2004 en 2005). Nesten in coniferen bevinden zich globaal genomen op een hogere hoogte (tot wel 20m).

In het wild kan de soort maximaal tot 20 jaar oud worden (Glutz von Blotzheim, 1980). De gemiddelde levensduur is echter slechts twee jaar met een gemiddelde jaarlijkse overleving van 50% (Robinson, 2016). De oudste geringde vogel die in Nederland geringd werd, had een leeftijd van 13 jaar toen hij geschoten werd (Fisher et al., 2018). De gemiddelde overleving is echter geen goede maat om de overleving te kwantificeren in specifieke omstandigheden. In verschillende Franse populaties varieerde de jaarlijkse overleving tussen 99% en 29% waarbij het gemiddelde uitkwam op 51% (Eraud et al., 2009). Ook is er een significant verschil in overleving tussen volwassen individuen en eerste-jaar vogels. In stabiele omstandigheden werd in de UK aangetoond dat de jaarlijkse overleving 62% bedraagt. In afnemende populaties is dit nog 53% (Siriwardena et al., 2000; Browne et al.,2005). Voor eerste-jaar vogels is dit resp. 22% en 19%.

Naast het overlevingspercentage is ook het broedsucces een goede indicatie voor oorzaken van afname. Alhoewel onderzoek naar het broedsucces zeer fragmentarisch is voor de situatie in Vlaanderen kan een inschatting van het broedsucces op basis van buitenlandse literatuur wel een goede indicatie geven. In de regio Extremadura (Spanje) is het percentage nesten dat succesvol jongen grootbrengt 53%. Deze regio is qua natuurwaarden echter niet te vergelijken met Vlaanderen. Betere inschattingen van het broedsucces kunnen gemaakt worden door te vergelijken met regio’s als Madrid, verschillende delen van Frankrijk of als best mogelijke vergelijking: het Verenigd Koninkrijk. In voornoemde regio’s is het broedsucces resp. 36-58% en 37-66%. In de UK wordt hierbij nog een opsplitsing gemaakt tussen het nestsucces gedurende de incubatieperiode en de periode van nestelen, resp. 53% en 65%. Globaal produceren dus slechts 35% van de nesten succesvol jongen (Browne & Aebischer, 2004; Browne et al., 2005). Een dergelijke opsplitsing maken is zeker ook voor Vlaanderen belangrijk. De zomertortel is nl. een schuwe soort die zijn nest in de steek laat bij verstoring. Dit zou een belangrijke verklaring kunnen zijn voor het verlaten van parken in een urbane context als broedgebied.

Ontwerp SBP Zomertortel

13 Achtergrondrapport bij het soortenbeschermingsprogramma voor de zomertortel (MB <XXXX>) Dunn et al. (2016) heeft in het Verenigd Koninkrijk met behulp van radiotelemetrie de overleving vlak na het uitvliegen van de jongen bestudeerd. Hierbij werd tevens aangetoond dat de jongen in de eerste drie weken na uitvliegen in de directe nabijheid van het nest bleven, de helft van de tijd zelfs binnen de 100 meter. Een belangrijke kanttekening is dat voedselvluchten in hoofdzaak plaatsvonden in leefgebieden die rijk zijn aan zaadvormende vegetaties (halfnatuurlijk grasland, extensief begraasde terreinen, braakliggend akkerland en steengroeven). Daarenboven neemt de overleving toe wanneer de jongen, in de periode dat ze in het nest zitten, goed gevoed kunnen worden door de oudervogels. De nabijheid van een geschikt broedgebied en een zadenrijk foerageergebied is bijgevolg de meest kritische factor om de overleving te verhogen.

1.1.3.2. Dispersie en overwinteringsgebieden

De zomertortel is een trekvogel die in de Sahel overwintert (Zwarts et al., 2009). Dit is uitzonderlijk voor een soort die een dieet heeft dat bestaat uit zaden en vruchten (Browne

& Aebisher, 2005;Newton, 2007). De soort kan namelijk ook in zijn broedgebied makkelijk aan voldoende voedsel geraken tijdens de winterperiode. De terugtrek uit de broedgebieden start reeds tegen het einde van juli, maar kent een piek einde augustus of begin september. Het broedseizoen is bijgevolg zeer kort. Afhankelijk van de locatie van de broedgebieden zijn er verschillende trekroutes. We beperken ons hierbij tot de westelijke trekroute aangezien zomertortels die in Vlaanderen tot broeden komen, via deze trekroute naar de overwinteringsgebieden trekken. Op basis van terugmeldingen van in België geringde vogels valt deze trekroute goed te reconstrueren (figuur 6).

De West-Europese populatie trekt via Zuidwest-Frankrijk, Spanje en verder Marokko en Mauritanië naar de overwinteringsgebieden. In Spanje en Portugal mengen ze zich met de broedvogels aldaar (Fisher et al., 2018). Satellietonderzoek heeft aangetoond dat de zuidwaartse trek gemiddeld 31 dagen in beslag neemt, met relatief lange stops in Zuid-Europa. Daarna gaat het vrij vlot naar de overwinteringsgebieden ten zuiden van de Sahara. De vogels arriveren er aan het einde van het regenseizoen, wanneer de vegetatie er op zijn groenst is. Het overwinteringsgebied bestaat uit savannebiotopen in de westelijke helft van tropisch Afrika. De belangrijkste overwinteringsgebieden zijn gesitueerd in het westen van Mali, de Niger Delta en de grens van Mali en Mauritanië. Sommige vogels overwinteren in Noord-Guinee, het noordwesten van Burkina-Faso en Ivoorkust (Eraud et al., 2013).

In de overwinteringsgebieden concentreren de grootste groepen zich op locaties waar voldoende drinkwater en voedsel aanwezig is. Grote bomen en bospercelen dienen als slaapplaats (Zwarts et al., 2009). Doornige acacia’s worden hierbij geprefereerd. Deze soorten bieden nl. bescherming tegen predatoren. Satellietonderzoek heeft aangetoond dat zomertortels gemiddeld 200 dagen per jaar in hun overwinteringsgebieden aanwezig zijn (https://community.rspb.org.uk/ourwork/b/biodiversity/posts/a-year-in-the-life-of-a-turtle-dove?utm_source=Consci&utm_medium=email&utm_campaign=ConSci_July19).

Vanaf april breekt een droogteperiode aan. Op dit moment vetten de vogels op om aan hun terugtrek naar de broedgebieden te beginnen. De voorjaarstrek is kort en duurt 20-25 dagen. In Marokko wordt een tussenstop ingelast om opnieuw op te vetten, al dan niet gevolgd door nog een tussenstop in Zuid-Europa (Lormee et al., 2016).

Ontwerp SBP Zomertortel

14 Achtergrondrapport bij het soortenbeschermingsprogramma voor de zomertortel (MB <XXXX>) Figuur 2: Terugmeldingslocaties van in België geringde zomertortels (Bron:

https://odnature.naturalsciences.be/bebirds/nl/access-to-data).

Ontwerp SBP Zomertortel

15 Achtergrondrapport bij het soortenbeschermingsprogramma voor de zomertortel (MB <XXXX>) Figuur 3: Stop-over locatie in Marokko

Figuur 4: Olijfboomgaarden in een extensief beheerd landbouwlandschap met open graslanden en verspreide struiken in Spanje zijn belangrijk als stopover locatie tijdens de trek in het najaar.

In onderstaande histogrammen wordt de trend van het aantal doortrekkende individuen in resp. Nederland en België weergegeven voor de periode 2000-2019 (bron:

www.trektellen.org). Uit deze datareeks valt de sterk afnemende trend vanaf 2009 sterk op.

Ontwerp SBP Zomertortel

16 Achtergrondrapport bij het soortenbeschermingsprogramma voor de zomertortel (MB <XXXX>)

1.1.3.3. Voedsel

De zomertortel is een uitgesproken granivoor. De voorkeur gaat hierbij uit naar zaden en vruchten van zowel kruiden als granen. Vooral zaden van soorten uit de genera kool, ganzevoet, duivekervel, zonnebloem, rupsklaver en graan worden geprefereerd. Zaden van soorten uit het genus naaldaar omvatten meer dan 40% van het dieet (Browne &

Aebisher, 2005). Uitzonderlijk worden ook bessen en paddenstoelen gegeten. Ze vinden hun voedsel in hoofdzaak op de grond. Nog uitzonderlijker worden aardwormen, sommige insecten, poppen en kleine slakken gegeten (Baptista et al., 2019). Voedsel wordt gezocht op braakland, maar ook op extensief bewerkte akkers en graslanden (soortenfiche voor aanduiding koesterbuur Vlaams-Brabant). De soort voedt zich hierbij vooral met zaden en vruchten van akker(on)kruiden waaronder vooral soorten uit de families duizendknoop, klaproos, ganzenvoet, kruis- en vlinderbloemigen, composieten, vogelmuur, duivenkervel, gewone hoornbloem en diverse grassoorten (soortenfiche voor aanduiding koesterbuur Vlaams-Brabant; ANLB, 2016).

In mediterrane bossen in Zuid-Spanje valt het op dat er meer zaden van wilde planten in het dieet teruggevonden werden dan in agrarisch cultuurlandschap. Kruidachtige soorten waarvan de zaden vroeg in het seizoen rijp zijn, zijn dan ook quasi de enige voedselbronnen in de eerste helft van het broedseizoen.

Als uitgesproken trekvogel is tevens de beschrijving van het foerageergedrag in de overwinteringsgebieden van belang. In de gebieden ten zuiden van de Sahel doet de zomertortel zich in hoofdzaak tegoed aan zaden van drie verschillende grassoorten (deze maken 80-100% van het dieet uit). Zaden van Panicum laetum, wilde rijst (Oryza barthii) en gecultiveerde rijst (O. sativa) zijn de belangrijkste voedselbronnen (Zwarts et al.,

Ontwerp SBP Zomertortel

17 Achtergrondrapport bij het soortenbeschermingsprogramma voor de zomertortel (MB <XXXX>) 2009). In jaren met onvoldoende regenval treedt er sterke competitie op voor deze voedselbronnen met verschillende lokale duivensoorten.