• No results found

3. Levensduur dijken bij kans op niet sluiten van de

3.2 Levensduur gebied

Om een beeld te krijgen van de levensduur van de dijken en de sprei-ding over het gebied zijn een aantal kaarten en figuren gemaakt. De levensduur van de dijken is op een aantal manieren gevisualiseerd. Dit komt in deze paragraaf aan bod.

In het histogram in Figuur 3.1 is de afname van de levensduur gevisua-liseerd voor de 9 onderzochte locaties. Per tijdvak is het aantal locaties op levensduur gerangschikt. Zowel voor de kans op niet sluiten van de Maeslantkering van 1/1.000, 1/200 als voor 1/100 per sluitvraag zijn de gegevens weergegeven.

Logischerwijs blijkt uit de histogram dat het aantal locaties met een kortere restlevensduur toeneemt bij een verhoogde kans op niet sluiten van de Maeslantkering. Deze verschuiving is te wijten aan de verhoog-de hydraulische belastingen die als gevolg van verhoog-de toegenomen kans op falen van de Maeslantkering optreden. Hierdoor neemt de oversterkte van de dijken af. Het aantal locaties met een levensduur langer dan het jaar 2100 neemt voor de beschouwde locaties niet af als gevolg van de verhoogde kans op niet sluiten van de Maeslantkering, ongeacht welke betrouwbaarheid wordt bekeken2.

0

< 2007 2007-2020 2020-2040 2040-2060 2060-2080 2080-2100 > 2100 Tijd (Jaren)

Aantal locaties

Kans op niet sluiten MLK is 1/1000 per jaar Kans op niet sluiten MLK is 1/200 per jaar Kans op niet sluiten MLK is 1/100 per jaar

De in Figuur 3.1 gepresenteerde gegevens - betreffende de kans op niet sluiten van de Maeslantkring van 1/1.000 en 1/200 per sluitvraag - zijn weergegeven in respectievelijk Figuur 3.2 en Figuur 3.3. De kaarten met daarin de gegevens van een kans op niet sluiten van de

2 De categorie ‘> 2100’ is een verzamelcategorie (met de grootst berekende restlevensduur tot 2270) waardoor de ‘hoogte’ van de staven in het histogram niet in verhouding staat tot de gegevens in het overige deel van het histogram.

. . . Figuur 3.1

Afname levensduur: het aantal locaties in het gebied met een kortere levens-duur neemt toe bij een verhoogde kans op niet sluiten van de Maeslantkering

kering van 1/100 per sluitvraag zijn opgenomen in het rapport ‘Analyse levensduur primaire waterkeringen’ [11].

Bij vergelijking van de kaarten met de restlevensduur valt op dat de grootste veranderingen zichtbaar zijn bij de beschouwde locaties langs de Nieuwe en de Oude Maas. Dat de locaties langs de Nieuwe Water-weg ‘niet van kleur verschieten’ heeft alles te maken met de zeer lange levensduur (>2100) die de locaties hebben. De lange restlevensduur van deze locaties heeft te maken met het feit dat de dijk zonder Mae-slantkering ontworpen is als zeedijk en niet als huidige rivierdijk. Het effect van ‘robuust ontwerpen’ is hier dus zichtbaar.

. . . Figuur 3.2

Levensduur dijken bij een kans op niet sluiten van de Maeslantkering van 1/1.000 per sluitvraag (R0)

. . . Figuur 3.3

Levensduur dijken bij een kans op niet sluiten van de Maeslantkering van 1/200 per sluitvraag (R2)

3.2.1. Afname levensduur gebied

De berekende levensduur geeft niet de absolute levensduur van de dijken weer. Het effect van de toegenomen kans op niet sluiten van de Maeslantkering wordt daarom het beste zichtbaar door de presentatie van de afname van de levensduur in het gebied. Dit is in Figuur 3.4 en Figuur 3.5 weergegeven.

Opvallend in Figuur 3.4 is de zeer grote afname van de levensduur bij de twee meest westelijke locaties. Dit was ook het geval bij een verho-ging van de kans op niet sluiten van de Maeslantkering naar 1/100 per sluitvraag (zie pagina 45 in het rapport ‘Analyse levensduur primaire waterkeringen [11]’). Deze locaties liggen dicht bij de Maeslantkering en het effect van de verhoogde kans op niet sluiten is hier goed zicht-baar. Het effect van de verhoogde kans op niet sluiten van de Mae-slantkering is op deze locaties dus groot, maar omdat de levensduur van deze locaties erg lang is, levert deze grote afname op de korte en middellange termijn geen (veiligheids)problemen op. De restlevensduur bij een kans op niet sluiten van de Maeslantkering van 1/200 per sluit-vraag blijkt voor deze locaties namelijk nog steeds voorbij het jaar 2100 te liggen.

Voorgaande illustreert het belang om de absolute afname in levensduur van de dijk in context te zien met de berekende levensduur van de dijk.

Het kan namelijk ook zo zijn dat een relatief kleine afname in levens-duur als gevolg van de verhoogde kans op niet sluiten van de Mae-slantkering een groot effect kan hebben. Zo kan de termijn waarop de dijk in detail getoetst moet worden (gedetailleerde of geavanceerde toetsing) door een kleine afname in levensduur binnen de termijn van bijvoorbeeld het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) vallen.

. . . Figuur 3.4

Afname levensduur van de dijken [ja-ren] als gevolg van de toegenomen kans op niet sluiten van de Maeslantke-ring van 1/1.000 naar 1/200 per sluit-vraag

Om de initiële levensduur te betrekken in de presentatie van de afname in levensduur is de levensduur van de dijken in Figuur 3.5 gepresen-teerd als percentage van de initiële levensduur in jaren.

Locatie 2 en 4 laten in Figuur 3.5 de grootste procentuele afname in levensduur zien. Dit was tevens het geval voor de situatie met een toe-genomen kans op niet sluiten van de Maeslantkering. Het beeld van de procentuele afname in levensduur is vergelijkbaar met de situatie bij een kans op niet sluiten van de Measlantkering van 1/100 per sluit-vraag [11]. Bij een kans op niet sluiten van de Maeslantkering van 1/200 per sluitvraag vallen logischerwijs sommige locaties echter bin-nen een categorie met een kleinere afname in levensduur.

. . . Figuur 3.5

Afname levensduur van de dijken [%

van initiële levensduur] als gevolg van de toegenomen kans op niet sluiten van de Maeslantkering van 1/1.000 naar 1/200 per sluitvraag