• No results found

Leer der verbonden

In document VU Research Portal (pagina 174-200)

De verbondsleer stond aan het Gymnasium Illustre in Bremen centraal. De invloed van de Bremer Coccejus sloot halverwege de zeventiende eeuw aan bij een foederalistische traditie die ook in de Republiek bekend was. Het gedachtegoed van Coccejus werd vervolgens in de Republiek en in delen van de Duitse gebieden verbreid. Zo werd door Lampe en zijn volgelingen de leer der verbonden doorgaans coccejaans ingevuld.

De thematiek van het verbond biedt in de gereformeerde kerk een invalshoek voor de eenheid van het goddelijk heilshandelen in het Oude en Nieuwe Testament.85 Het Bijbelse begrip ‘verbond’ verwijst naar de verbondssluiting van God met de mens.De foederaaltheologie als leermethode vormde voor Matthias Martinius en Ludwig Crocius de basis van de theologie aan het Bremense Gymnasium, die door hun leerling Johannes Coccejus werd bewerkt tot een gesloten systeem van Bijbelse theologie.

Volgens Coccejus’ ontwerp dient men de hele Bijbel vanuit het verbond te verstaan. In Coccejus’ hoofdwerk Summa doctrinae de foedere et testamente

Dei is het verbond van God als zodanig:

[...] niets anders dan de goddelijke verklaring van de manier om de liefde van God te ontvangen en om de vereniging en gemeenschap met Hem te verkrijgen. Als de mens van deze manier gebruik maakt, staat hij in de vriendschap van God.86

83 Ibid., 732-733.

84 Vgl. Brief van W. Peiffers aan J.J. Schultens, augustus 1754, in: Leiden UB, BPL 127. Toch moet men zich volgens C. Graafland hierop niet verkijken, want het blijkt dat Peiffers wel degelijk de dubbele predestinatieleer voluit voor zijn rekening neemt, al legt hij daarbij de nadruk op het geheimeniskarakter ervan en meent hij dat men haar niet als uitgangspunt moet nemen, omdat men haar pas “van agteren” kent. Vgl. Graafland, ‘Verlichting’, 91-92. Vgl. ook: Peiffers, Geloofs-vastigheit, 643, 817.

85 Bij wijze van inleiding volgt nu een samenvattend overzicht, dat vooral is ontleend aan de Coccejus-specialist W.J. van Asselt. Zie: Van Asselt, Johannes Coccejus [2008].

86 Coccejus, Leer, 20.

God handelt daarbij in de loop van de heilsgeschiedenis met mensen op dynamische wijze, afhankelijk van de periode, maar altijd vanuit hetzelfde principe. Een centrale notie in Coccejus’ verbondleer is zijn abrogatieleer, de leer van de afschaffingen. Het verbond van God met Adam zou stapsgewijs zijn afgeschaft, terwijl het verbond van genade, dat door God met de mens na de zondeval werd opgericht, gelijktijdig aan invloed won. Volgens Coccejus’ verbondsleer is er een verschil tussen de tijd van het Oude en van het Nieuwe Testament.

Coccejus introduceerde een profetische theologie waarmee hij profetische teksten op zijn eigen tijd betrok. Met betrekking tot de progressie van de heilsgeschiedenis paste Coccejus een drietal onderscheidingen toe: 1. Twee verbonden: werkverbond en genadeverbond; 2. Drie dispensaties, namelijk vóór de wet de aartsvaders, onder de wet van Mozes tot Christus, ná de wet de kerk van het Nieuwe Testament, 3. Zeven perioden ná Christus’ hemelvaart.87 De laatstgenoemde onderscheiding van het periodiek systeem, dat van de nieuwtestamentische kerk, viel vooral op bij de uitleg van Bijbelse profetieën. Het getal ‘zeven’ in de Bijbel werd met de betreffende tekst verbonden en met de zeven historische perioden van de kerk. De kritiek die Coccejus met zijn verbondsleer losmaakte betrof een onderwaardering van de eenheid in Gods handelen en het onderscheid dat hij maakte tussen de gelovigen in het Oude en in het Nieuwe Testament.88 Van Asselt typeert het foederaal systeem van Coccejus als een merkwaardige synthese van exegese, dogmatiek en kerkgeschiedenis, met een sterke oriëntatie op de eindtijd.89

Het Bremense piëtisme bouwde op Coccejus’ foederalistische grondslag voort, maar onderging tevens de invloed van het puritanisme en de Nederlandse Nadere Reformatie. In het Bremense piëtisme komen volgens het onderzoek van Andreas Mühling twee verbindingslijnen bij Undereyck samen, enerzijds die vanuit het puritanisme en de Nadere Reformatie, anderzijds die via Caspar Olevianus, Matthias Martinius en Johannes Coccejus.90

Lampe schreef in zijn werk Geheimniß des Gnaden-Bunds dat Gods heilseconomie niet meteen op zichzelf is te verstaan, maar vooral een verborgenheid is die stapsgewijze ontdekt moet worden. Lampe wil een verdieping van de foederaaltheologie in de richting van de individuele gelovige, wat met zich meebrengt dat Lampe de omgang van God en mens in het verbond prefereert boven de voortgang van het verbond in de heilshistorie. De heilshistorie komt bij Lampe zelfs onder beslag van de heilsorde. Daardoor

87 Vgl. Van Asselt, Johannes Coccejus [2008], 74-79. 88 Vgl. ibid., 55-56.

89 Ibid., 77.

90 Mühling, ‘Theodor Undereyck’, 32. Hoe de foederaalmethode door Undereyck in vergelijking met Coccejus is verwerkt, heeft Jürgen Moltmann onderzocht. Vgl. Moltmann, ‘Geschichtstheologie‘, 343-361.

wordt de ordo temporum van de heilseconomie biografie van de afzonderlijke gelovige.

Graafland beschrijft uitvoerig hoe Lampe de verkiezing in het kader van het verbond plaatst.91 Uit de nadere omschrijving daarvan blijkt dat dit ‘voornemen der genade’ met de verkiezing, het pactum salutis en het testament inhoudelijk nagenoeg samenvalt. Lampe volgde hierin Coccejus, die leerde dat het verbond der genade geen incident of een reactie van God was, veroorzaakt door de zondeval in de tijd, maar op een eeuwig en vrij besluit van God berustte. Dit besluit noemde Coccejus een “eeuwig testament” (testamentum aeternum). Lampe heeft de verkiezing bewust in het kader van het verbond geplaatst om zodoende een “seer levendige wyze” van schildering van de verkiezing te bewerkstelligen. Onder invloed van het Bremense piëtisme vertroebelde het accent dat hij legde op de innerlijke doorleving van het heil, het zicht op de objectieve zijde van het verbond.92 Zo vertegenwoordigt Lampe een piëtistisch foederalisme van de tweede generatie, dat de heilshistorische dynamiek van Coccejus is kwijtgeraakt.93

Ewald heeft de leer van het verbond her en der verwerkt in zijn prekenseries. In zijn prekenserie Twaalf betrachtingen, over het eeuwige leven

der rechtveerdigen baseert Ewald de zekerheid van het heil op de beloften van

het genadeverbond, het testament der genade, de oprichting van het genadeverbond, het doel van Christus’ komst in het vlees, de keten des heils en de Huishouding der genade Gods met Zijn volk in dit leven, de voorbeelden van gelovigen uit de heilsgeschiedenis, de voorsmaak van het eeuwige leven, en op de verwachting van de aanstaande heerlijkheid.94 Het accent ligt in Ewalds werk op de heilservaring. In zijn avondmaalsboekje De waardige en welbereide

disgenoot des Heeren wijdt Ewald minder aandacht aan de onderlinge

verbondsgemeenschap tijdens de avondmaalsviering dan aan de innerlijke heilservaring via het teken en zegel van het verbond: avondmaalsdeelname is vooral een zaak van het eigen geweten.

Ewald appelleert met zijn accentuering van het subject aan de betekenis van de innerlijke verbondservaring voor het gemeenteleven. Hiermee gaat Ewald in het spoor van Lampe en diens voorganger Undereyck, bij wie de innerlijke beleving tot versmalling van het genadeverbond leidde. Om de grenzen van het verbond aan te geven wijst Ewald op het risico van oneigenlijk gebruik van het Avondmaal, omdat het een nationaal of kerkelijk oordeel Gods zou oproepen. Evenals Lampe brengt Ewald met voorbeelden uit de heilshistorie de innerlijke doorleving van de heilsordeleer onder de aandacht. Dit illustreert

91 Graafland, Van Calvijn, dl. 3, 352-361. Het “voornemen der Genade” wordt door Lampe gelijkgesteld met het “Raadsbesluyt der Verkiesinge”. Zie: Lampe, Genaadeverbondt, [dl. 1], tweede druk, 124-125.

92 Vgl. Graafland, Van Calvijn, dl. 3, 353. 93 Vgl. Van Asselt, Amicitia Dei, 142. 94 Ewald, Eeuwige leven, 9-22.

dat de historische continuïteit van het genadeverbond door Ewald in navolging van Lampe wordt opgevat als heilsorde.

Klugkist stelt in zijn prekenbundel Godts beloften, Hem tot heerlykheit

door ons het gehele Woord onder het gezichtspunt van het genadeverbond.95

Daarbij spitst hij de praktische consequenties van het verbond toe op de innerlijke beleving. In de praktijk betekent dit dat het verbond heilshistorisch op de profetie en heilsordelijk op de innerlijke beleving van de verbondsrelatie met God wordt betrokken.96 Klugkist betoont zich hierin een leerling van de foederaaltheoloog Braunius, die evenals Witsius en later Lampe, de hele geloofsleer opzette vanuit het verbond. De foederaalmethode wordt door Klugkist in deze prekenbundel over de heilsfeiten benut voor de beschrijving van de heilservaring.

In Vogets beschrijving van de kerk als de manifestatie van het verbond van God speelt de ordo temporum van de coccejaanse verbondsleer een rol, maar hij accentueert minder dan zijn leermeester Lampe de foederaalmethode.97

Hoewel Voget de coccejaanse periodenleer hanteert en in de eindtijd een bloeistaat van de kerk verwacht, spitst hij evenals Lampe de heilshistorie toe op de heilsordelijke praktijk in de ziel.98 In zijn tekstuitleg richt Voget zich als gereformeerd theoloog dan ook vooral op de innerlijke beleving, zoals de volgende brede passage aantoont:

Het verbond van Christus met zyne Kerk is een eeuwig verbond, Jes. LV:3 steunende op het eeuwig Testament der genade en den raad des vredes, welke verbondswyze in den tyd word uitgevoerd. De Geest door het woord brengt de uitverkoorene in den band des verbonds, Ezech. XX:37. Hy werkt door het woord in hun de verbondsvoorwaarden, op dat zy ook de goederen en gaven des eeuwigen Testaments mogen erlangen. Om dat nu deze uitverkoorene nooit uit dat verbond konnen uitvallen, en dat vredeverbond noit wankelt, Jes. LIV:10 zoo moeten ook de middelen, waardoor zy in dat verbond bestendig blijven, de Geest en woorden van Christus, nooit van hun wyken. Want zy worden in de kracht Godts, (door den Geest) door het geloove (steunende op en gebruik maakende van de woorden Gods) bewaart tot de zaligheit, 1 Pet. I:5. En, steunt dat verbond op het eeuwig Testament, daarin zyn de uitverkoorene aan Christus tot een eeuwig erfdeel en eigendom gegeven, derhalven moeten de middelen, Die hen tot een eigen volk voor Christus, yverig in goede werken, reinigen, hun bestendig byblijven. Te regt dan, word dit Godlijk zegel daar by gevoegt, daar de Heilige Geest zich beroept op den Zoon, die dit getuigt, zegt de HEERE, waardoor en

95 Klugkist, Godts beloften, **.

96 Ibid., 157-159. De doop als teken en zegel van het verbond overtuigt volgens Klugkist van erfzonde, verdorvenheid, noodzaak van verzoening door voldoening, heilszekerheid op grond van het verbond, het werk van de Heilige Geest in de ziel, een onderscheiden levenswandel en heiliging door het verbond. Vgl. ibid., 138-140.

97 Voget geeft een klassieke beschrijving van de verbondsleer: “Een verbond is een onderling verdrag van twee partyen, die tot oeffening van zekere pligten door belofte van gewisse goederen, en bedreiging der straffe aan de verbreekers, zig verbinden.” Vgl. Voget, Luyster, dl. 1b, 250-252, hier: 250.

de voortreflijkheit, en de zekerheit dezer belofte te kennen gegeven word. Vergelijk het geen te vooren op het eerste lid van dit 21ste vers hier over is aangemerkt: My aangaande, dit is myn verbond met hun zegt de Heere; De herhaaling van dit bekrachtigend zegel, zegt de Heere, die hier nog eens geschied, is niet ydel of zonder rede; op dat, namelijk, niet alleen de eerstbekeerde uit Jooden en Heidenen in de laatste daagen, maar ook het naavolgend zaad, en het zaad haares zaads, de vaste verzekering dezer belofte van Christus mogten hebben.99

Kulenkamp volgt in zijn catechisatiemethode de traditionele indeling, waarbij het werkverbond voor de val en het genadeverbond na de val wordt geplaatst en de eeuwige vrederaad tussen de Vader en de Zoon de grondslag vormt van de verkiezing en van het genadeverbond.100 Volgens Kulenkamp “[...] kent de Schrift niet meer dan Twe verbonden, en ene twederlei Rechtvaardigmakinge.”101 Kulenkamp onderstreept de onveranderlijkheid en de uniciteit van het genadeverbond, “[...] dat, zoveel het wezen der zaak betreft, door alle tyden heen het zelve is.”102 In de heilsgeschiedenis zijn verschillende huishoudingen van het verbond aantoonbaar. Hoewel bijvoorbeeld de wetgeving op Sinaï onder het genadeverbond valt, is deze tijdgebonden.103 Kulenkamp presenteert de coccejaanse periodenleer in het hoofdstuk “Van de onderscheide BEDEELINGEN des Genade-Verbonds, volgens de onderscheidene HUISHOUDINGEN Gods met zyne Kerke” zelfs met kapitale letters.104

Peiffers’ visie op de leer der verbonden is door hem nauwelijks uitgewerkt. Wel implementeert hij in een bespreking van de sacramentsleer een nabeschouwing van de discussies tussen voetianen en coccejanen over de leer der verbonden. Daarin geeft hij uiting aan zijn waardering voor de verbondsleer van Witsius en Lampe. In zijn hoofdstuk over de “veelderlei Broedergeschillen” merkt hij op dat de verschillen over het algemeen zijn bijgelegd:

[…] in het verklaren van de Profetien, keurt men nu doorgaans eenparig, aan de ene zyde het losse Profeteren en aan de andere zyde het veragten, der Profetien, af; en, daar men nog al enig verschil of gebrek meent te vinden, verdraagt men malkander; en zo, hope ik, zal deze verdeeltheit wel haast zo geheel genezen zyn, dat de namen zelfs niet meer gehoort zullen worden.105

99 Ibid., 270.

100 De leer der verbonden is door Kulenkamp beschreven in hoofdstuk 8, waarin hij een algemene inleiding tot de klassieke leer van het werkverbond en genadeverbond biedt. Vgl. Kulenkamp, Eerste beginselen, 66-76, 99-100. Hierbij inbegrepen is de leer van het eeuwig testament, waarbij de weldaden die Christus op Zijn borgtocht als representant van de uitverkorenen toekomen, worden gegarandeerd. Vgl. ibid., 107-108. Kulenkamp beschrijft in dit hoofdstuk tevens de abrogatieleer. Vgl. ibid., 111-114.

101 Ibid., 243. 102 Ibid., 199-200. 103 Ibid., 242-243. 104 Ibid., 234-257, hier: 251. 105 Peiffers, Geloofs-vastigheit, 782-783. 173

Peiffers laat anderzijds wel merken dat de vragen over het verschil tussen de Schotse verbondsleer en de foederaalmethode die zijn tijdgenoten opwierpen, hem niet onberoerd lieten. In de Schotse verbondsleer staat het verbond der genade onder beheersing van de eeuwige verkiezing. De essentie van deze verbondsleer is de onvoorwaardelijke heilsbelofte van God, die alleen de uitverkorenen geldt. Witsius en Lampe nemen hun uitgangspunt echter in het verbond der genade zoals God dat in de tijd gesloten heeft met de zichtbare kerk, waardoor aan alle gemeenteleden en hun kinderen de beloften toekomen. De discussie over de plaats van de verkiezingsleer in de verbondsleer had bij de aanhangers van de Schotse verbondsleer gevolgen voor de heilszekerheid. Peiffers nam een bemiddelende positie in en was met Hugh Kennedy (1698-1764), die als predikant van de Schotse Kerk van Rotterdam het eerstgenoemde standpunt vertegenwoordigde, van mening dat dergelijke opvattingen over het genadeverbond niet principieel van elkaar verschillen, maar wel gevolgen hebben voor de pastorale praktijk.106 Als het accent wordt gelegd op de individuele heilstoe-eigening, sluiten beide versies van de verbondsleer elkaar volgens Peiffers in.

7.4 Het vierde gebod

De overgang van de verbondsleer naar de vraag hoe het vierde gebod moest worden geïnterpreteerd, is betrekkelijk gering, want naar Coccejus’ zienswijze behoorde de oorspronkelijke wet der Tien Geboden bij het genadeverbond. Door de leer van de afschaffingen toe te passen heeft hij later als hoogleraar te Leiden de erbij gekomen ceremoniële aspecten verworpen. Met deze abrogatieleer verdedigde Coccejus de trapsgewijze afschaffing van het oorspronkelijke werkverbond inclusief de joodse ceremoniële wetgeving. Coccejus benadrukte dat met de komst van Christus in het vlees de ceremoniële wetgeving was vervuld. Hij zag in het vierde gebod wel een typologische heenwijzing naar het komende Rijk van God, de eeuwige sabbat. Met zijn abrogatieleer onderscheidde de Bremer zich van de overige gereformeerde theologen.107

Door de toepassing van de abrogatieleer stond Coccejus geen strakke zondagsvisie voor, zoals Gisbertus Voetius, die als hoogleraar te Utrecht oordeelde dat de heiliging van de sabbat dateerde van de schepping. Omdat God op de zevende dag rustte, was het vierde gebod moreel van aard en zou het elke vorm van werk op de rustdag verbieden. De coccejanen hadden de grootste moeite met deze door de voetianen beoogde puriteinse levensstijl. De voetiaanse zondagsviering was hun te wettisch, te joods, te weinig vrij. Dit accent op de vrijheid als een bevrijd zijn van alle menselijke bevoogding zal mede oorzaak zijn geweest van het coccejaanse protest tegen de voetiaanse praecisitas.

106 Ibid., 789-791, hier: 790. Peiffers citeert de voorrrede van Kennedy bij het door A. Comrie ingeleide werk van Thomas Boston Eene beschouwing van het verbondt der genade, uit de

heilige gedenkschriften (1741).

Anders dan aan de Republiek gingen onenigheden over het sabbatsgebod aan het Duitstalige gebied vrijwel voorbij.108 In Bremen bepleitte Undereyck, die hier de heiliging van het leven voorstond en wiens visie op het ceremoniële karakter van de sabbat coccejaans was, onder invloed van de puritein Baxter bij de Bremense Stadsraad een puriteinse heiliging van de rustdag.109 De Nederlandse sabbatstrijd tussen voetianen en coccejanen beoordeelde hij als overdreven.110

Lampe legt het vierde gebod vrijwel geheel uit overeenkomstig de visie van Coccejus.111 De sabbatsvisie van Lampe is gegrond op het ceremoniële karakter van het vierde gebod en is derhalve niet moreel van aard.112 De vrijheid is volgens hem verbonden aan de geestelijke sabbat, omdat door de komst van Christus de wet is vervuld.113 Evenals Coccejus schrijft Lampe dat de eeuwige sabbat in dit leven aanvangt en verplicht tot het verheerlijken van God.114 Lampe verbindt de coccejaanse sabbatsleer bovendien met de puriteinse praecisitas, waarmee hij van huis uit vertrouwd was, en noemt in dit verband onder anderen Baxter, Joseph Hall en Samuel Rutherford als theologen uit het Engelse taalgebied die dit eveneens voorstonden.115 Een geordend kerkelijk leven impliceert volgens Lampe kerkgang, sacramentsgebruik, het geven van aalmoezen, onthouding van onnodige arbeid en zondig vermaak.116 Het foederalistisch piëtisme kenmerkte een groot gedeelte van het werk van Lampe en riep van piëtistische zijde herkenning op.117 Aangezien Lampe het werk van zijn geestverwanten Undereyck en D’Outrein opvoert, is invloed van beide zijden aannemelijk.

Ewald vraagt de avondmaalsganger zich te beproeven aan de hand van het gebruik van de genademiddelen zoals de sacramenten en het kerkbezoek op de

108 Vgl. Van de Kamp, Op verzoek, 34.

109 In 1673 vroeg Undereyck de Raad van Bremen om het nemen van maatregelen tegen vloeken, zweren, de ontheiliging van de sabbat enz.

110 Vgl. Van de Kamp, Auff bitte, 89, 215-216; Op verzoek, 37.

111 Lampe, Genaade-Verbondt, dl. 3, tweede stuk, 906-924. Lampe distantieert zich van de speculatieve exegese van Paulus van IJssel, die ten behoeve van een ceremoniële interpretatie van het vierde gebod het voorbeeld en de leer van Jezus conform de zeven kerktijden in zeven perioden indeelde. Vgl. Lampe, Genaade-Verbondt, dl. 4, 149-155; zie ook: Van IJssel,

Noot-lot van de Kerke des Nieuwen Testaments (1705).

112 Lampe, Genaade-Verbondt, dl. 3, tweede stuk, 915-916; voor de verwerking van de abrogatieleer: ibid., 1548-1552.

113 Ibid., 917-918. 114 Ibid., 1289-1294.

115 Lampe, Grote voorrechten, 58. Lampe verwijst hier tevens naar Undereyck. Vgl. ook: Lampe, Genaadeverbondt, [dl. 1], tweede druk, 21.

116 Lampe, Genaade-Verbondt, dl. 3, tweede stuk, 922-924.

117 Dit bleek bijvoorbeeld uit een verzoek van de Dordtse lekenpiëtist Johan Hofman aan Lampe om een voorrede in een bundel puriteinse geschriften met de titel ‘s Waerelds

schouwtoneel.

rustdag.118 Onregelmatig kerkbezoek, beroepsuitoefening en spel op zondag wijst hij af.119 Evenals Lampe dringt hij bij de lezer aan op kritisch zelfonderzoek naar het nemen van afstand van de zonde. Volgens Ewald vangt met de heiliging de eeuwige sabbat in dit leven aan.120

Klugkist ziet in de sabbat een typologische afschaduwing van de grafrust van Jezus, die rustte na het voltooien van het werk van de herschepping, naar analogie van Gods rust na de schepping.121 Als gevolg van de voltooiing van

In document VU Research Portal (pagina 174-200)

GERELATEERDE DOCUMENTEN