• No results found

Voor elke plot werd het ecodistrict bepaald waarin het plot ligt. De ecodistricten werden bepaald op basis van geomorfologische en

landschappelijke karakteristieken.

7.4.1 Bosleeftijd

Er werden geografische basisgegevens verzameld om de historische analyses te kunnen uitvoeren voor alle plots. De volgende 8 historische kaartreeksen zijn op het IBW analoog of als scan aanwezig: de Ferraris (1771-1778),

Vandermaelen (1846-1854), de 1ste (1860-1870), 2de (1880-1900) en 3de

(1910-1940) editie van de topografische kaarten, de kaartenreeks van 1960 en de digitale boskartering (2001). Met behulp van deze kaarten werd de evolutie van het landgebruik van alle proefvlakken op 8 tijdstippen bepaald worden. In tabel 7.8 is te zien dat de bodemfaunaproefvakken vooral in oude bossen liggen: 69 van de 95 plots (i.e. 73%) is sinds Ferraris permanent bebost is geweest.

Tabel 7.8: overzicht van de ouderdom van de plots.

Onafgebroken bos sinds kaartenreeks van Aantal plots

Ferraris 69

Vandermaelen 8

1ste editie van de topografische kaarten 3

2de editie van de topografische kaarten 1

3de editie van de topografische kaarten 8

Kaartenreeks van 1960 4

Digitale boskartering (2001) 2

Indien op de kaart van 1930 een perceel als bebost is aangeduid en op de kaart van 1900 niet, dan kan dit betekenen dat het bos al ontbost geweest was in 1901, maar dit kan net zo goed gebeurd zijn in het jaar waarin de kaart gemaakt werd, nl. 1930. Daarom werd er steeds een minimale en een maximale bebossingsperiode berekend waaruit tenslotte een gemiddelde bebossingsperiode berekend werd.

wordt het bos op deze vectorlaag als één geheel beschouwd. Enkele

proefvlakken liggen in een 'afgesneden' deel van een groter boscomplex. Het gaat om 3 plots in het Zoniënwoud (BF77, BF78, BF79). Aan alle plots binnen het Zoniënwoud werd de bosoppervlakte toegekend van het totale boscomplex waarbij de wegen die het complex doorsnijden buiten beschouwing werden gelaten.

De bosoppervlakte van de plots is zeer verschillend en varieert van 11 ha (Parikebos) tot 5103 ha (Zoniënwoud).

7.4.3 Afstand tot de bosrand

De kortste afstand van de opnamepunten tot de bosrand werd in ArcInfo via een aml bepaald. Ook hier werd abstractie gemaakt van wegen smaller dan 15 m. Op die manier werd vermeden dat boswegen en paden binnen bossen, als bosrand aangeduid werden.

Net als de bosoppervlakte is de afstand tot de bosrand zeer verschillend voor de plots. De afstand varieert van 12 m (Bos Ter Rijst) tot 1037 m (Pijnven).

7.4.4 Concentrische isolatiematen

7.4.4.1 De bosomgevingsfactor

Een maat om effecten van isolatie te bepalen berust op de

connectiviteitsgraad van de bosfragmenten. Connectiviteit is een maat voor de hoeveelheid diasporenbronnen in de omgeving van een fragment (Butaye, 2001) en wordt hier gedefinieerd als de oppervlakte bosfragmenten rond het fragment binnen een bepaalde buffer.

De bosomgevingsfactor (BOF)(De Vos, 1999) is een representatieve maat voor de bosoppervlakte rond de proefvlakken. De BOF geeft het procentueel

aandeel aan bos (volgens de referentielaag) weer gelegen in een cirkel met vaste straal rond het plotcentrum. De straal is bepaald op 840 m, zijnde de straal van de grootste virtuele cirkel die kan beschreven worden voor alle huidige bosgebieden van Vlaanderen. De BOF van alle plots kunnen ook

relatief worden vergeleken met deze referentiecirkel. In Figuur 7.7 wordt de BOF grafisch voorgesteld. De BOF varieert van 7% (Parikebos) tot 99% (Zoniënwoud en Pijnven).

Figuur 7.7: Grafische voorstelling van de bosomgevingsfactor. Deze opname geeft de maximale BOF (=100% met straal 840 m) weer voor Vlaanderen gelegen in het Olenderheibos.

7.4.4.2 De habitatgeschiktheidsfactor

Er werd een factor ontwikkeld die de habitatgeschiktheid weergeeft van alle gebieden gelegen binnen een bepaalde buffer. Binnen een buffer van 500 m (is ongeveer de actieradius van de loopkevers) rond de plotcentra wordt het landgebruik gevectoriseerd. Vervolgens worden er 5 klassen

onderscheiden, nl. bos, weiland/akker, open water, huizen en beton. Het landgebruik kan gevectoriseerd door de topokaarten in overlay met de

gekleurde luchtfoto's te brengen. Tenslotte wordt via een script in ArcView de oppervlakteverdeling per plot weergegeven van de verschillende

landgebruikklassen.

Aangezien het vectoriseren een zeer tijdsrovende activiteit is werd bij wijze van proef voor 7 plots deze habitatgeschiktheidsfactor bepaald. Het 'open habitat' wordt bepaald door de oppervlakte 'weiland/akker' en de helft van de oppervlakte van 'huizen'. Daar kevers immers in de tuinen van de huizen een geschikt habitat kunnen vinden, wordt de helft van de

oppervlakte van de 'huizen' in rekening gebracht. Het 'gesloten habitat' wordt bepaald door de oppervlakte 'water', 'verhardingen' en de helft van 'huizen'.

De HGF is dus een uitbreiding op de bosomgevingsfactor, omdat er naast de oppervlakte bos ook rekening gehouden wordt met andere voor de kevers geschikte habitats. De resultaten worden weergegeven in tabel 7.9.

Tabel 7.9: de BOF, de oppervlakte 'bos', open habitat en de HGF voor 7 bodemfaunaproefvlakken.

Plot BOF (%) bos (%) Open-habitat (%) HGF (%)

59 96 80 19 99 81 52 57 30 87 83 41 50 42 93 87 75 62 36 98 89 40 35 59 95 93 48 46 50 97 91 32 52 47 99

De waarden bekomen voor de BOF en de oppervlakte bos stemmen niet overeen. Dit is te wijten aan het verschil in gekozen buffergrootte bij het

berekenen van de 2 parameters. Bij een buffergrootte van 840 m zou, indien er bij het vectoriseren geen fouten gebeurd zijn, de bosoppervlakte die berekend werd via het script dezelfde zijn als de BOF.

Het valt op dat, wanneer rekening gehouden wordt met het aandeel 'open-habitat', proefvlakken met een lage BOF toch een hoge HGF hebben. Hieruit blijkt dat het toch belangrijk is om naar alle vormen van landgebruik te kijken en niet enkel te focussen op de bosgebieden.

7.4.4.3 Opmerking

De bosaanwezigheid is digitaal beschikbaar voor 4 kaartenreeksen. Het gaat

om de kaarten van de Ferraris, Vandermaelen, de 3de editie van de

topografische kaarten en de digitale boskartering (2001). Aan de hand van deze shapefiles zouden voor alle plots de evolutie van de bosoppervlakte, de afstand tot de bosrand en de bosomgevingsfactor kunnen bepaald worden. De nauwkeurigheden op de digitale kaarten met de historische bebossing zijn echter van die grootteorde dat het berekenen van deze parameters tot

onbetrouwbare resultaten leidt. Bovendien zijn deze lagen enkel voor het Vlaamse gewest aangemaakt zodat bosgebieden abrupt stoppen aan de

gewestgrenzen. Dit zorgt voor problemen voor de plots die in het Brusselse gewest (Zoniënwoud)liggen en voor de plots die aan de grens met het Waalse of Brusselse gewest liggen. Het zou wenselijk en nuttig zijn de historische kaartinformatie van grensoverschrijdende bossen eveneens te bepalen.

7.5 Opstellen van een databank voor de studiesoorten met