• No results found

landschap en landbouw

In document Natuurbalans 2006 (pagina 44-48)

• Landbouwbedrijven zijn de afgelopen vijftien jaar groter geworden door kostenbespa- ring en technologische ontwikkeling. De perceelsgrootte is gelijk gebleven, maar er staan minder koeien in de wei en de schuren, silo’s en andere gebouwen zijn groter geworden.

• Landbouwbedrijven zijn de laatste vijftien jaar verbreed en verdiept: ze hebben hun activiteiten op hun bedrijf uitgebreid, bijvoorbeeld met streekproducten en logies voor toeristen. Verbreding en verdieping kunnen juist vanwege de ruimtelijke druk vanuit de steden en toeristencentra meer kansen krijgen.

De landbouw is al lange tijd gezichtsbepalend voor kenmerkende Nederlandse cul- tuurlandschappen zoals het veenweidegebied. Het landschap verandert echter onder invloed van ontwikkelingen in de landbouw, waarbij gedacht kan worden aan bijvoor- beeld de bedrijfsopzet of productiemethoden. Deze ontwikkelingen in de landbouw worden op hun beurt doorgevoerd onder invloed van het EU-landbouwbeleid en ont- wikkelingen op de wereldmarkt.

Schaalvergroting zet door vanwege kostenbesparing en technologie

Schaalvergroting in de landbouw kan zowel positief als negatief (grootschalige schu- ren, silo’s, minder koeien in de wei) uitwerken op het landschap. Een positief effect is bijvoorbeeld dat landbouwkundig grondgebruik en boerderijen behouden blijven. Negatieve gevolgen zijn grootschalige schuren, silo’s en minder koeien in de wei (figuur 3.3). Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Flevoland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg 0 10 20 30 40 50 60

Areaal buiten de bebouwde kom (duizend ha) Grondbezit particuliere grondeigenaren 2003

Figuur 3.2 Het areaal grond in bezit bij particuliere grondeigenaren is het grootst in Noord-Bra- bant en Gelderland (bron: Le Rutte et al., 2005).

LANDSCHAP: DRIJVENDE KRACHTEN 3

Het aantal landbouwbedrijven is sinds 1990 gedaald met circa een derde tot ruim 80.000 in 2005; de gemiddelde jaarlijkse afname is 3% (bron: CBS, Landbouwtelling). Deze daling komt door bedrijfsbeëindiging bij generatiewisseling en doordat vooral kleinere bedrijven matige inkomensperspectieven hebben. De vrijkomende grond is grotendeels naar andere landbouwbedrijven gegaan, die hiermee via schaalvergroting hun toekomstperspectief verbeterden. De laatste vijftien jaar steeg de gemiddelde op- pervlakte van de resterende bedrijven met landbouwgrond met ruim 40%. De hervor- mingen in het EU-landbouwbeleid hebben een belangrijke rol gespeeld bij de trend naar schaalvergroting (kader ‘Liberalisering van het EU-landbouwbeleid’).

Het schaalvergrotingsproces in de landbouw wordt gestimuleerd door de stijgende arbeidskosten en niet afgeremd door hogere kapitaallasten (RLG, 2005). Schaalvergro- ting wordt mogelijk door technologische vernieuwingen, waardoor met dezelfde hoe- veelheid arbeid meer grond kan worden bewerkt.

1990-1991 1994-1995 1998-1999 2003-2004 0 400 800 1200 1600 2000 duizend melkkoeien Geen weidegang Beperkte weidegang Onbeperkte weidegang Melkkoeien per beweidingssysteem

Figuur 3.3 Het aantal koeien dat wordt geweid, neemt gestaag af. Overwegingen om de koeien op stal te houden, zijn vertrappingsverliezen van gras, loopafstanden, mestwetgeving en het ef- ficiënt gebruiken van automatische melk- en voersystemen (bron: Bedrijven Informatienet, LEI).

Liberalisering van het EU-landbouwbeleid Het gemeenschappelijke Europese Landbouwbeleid is ontwikkeld omdat verschillende Europese landen na de Tweede Wereldoorlog de voedselvoorziening veilig wilden stellen en omdat ze samen tot een Europese markt wilden komen. Agrariërs kregen minimumprijzen voor een aantal basisproducten. Toen overproductie ontstond, werden quoterings- systemen ingevoerd. In de jaren negentig werd het EU-landbouwbeleid voor een aantal producten geliberaliseerd onder invloed van de internationale handelsbesprekingen. Prijssteun is langzaam ver- minderd ten gunste van inkomenssteun (figuur 3.4). Die inkomenssteun is gekoppeld aan hectares en dieren, zodat er nog wel een link is met landbouw- productie. Overproductie van granen en andere gewassen werd bestreden met braaklegregelingen. In 2000 ontstond de ‘tweede pijler’ van het EU- landbouwbeleid: de steun voor ‘plattelandsontwik- keling’, waarmee regio’s ondersteuning kunnen krijgen om het platteland aantrekkelijk en leefbaar te houden. In 2003 werd besloten tot nieuwe prijs- verlagingen en werd de inkomenssteun losgekop- peld van de productie: hectare- en dierpremies werden afgeschaft en vanaf 2006 omgezet in ‘bedrijfstoeslagen’. Om in aanmerking te komen voor de bedrijfstoeslag moeten boeren voldoen aan eisen voor milieu, dierenwelzijn en voedselveilig- heid (‘cross-compliance’).

Het EU-landbouwbeleid grijpt direct in op het grondgebruik en daarmee op landschap:

- Hectare- en dierpremies stimuleerden (tijdelijk) dat bijvoorbeeld de maïsteelt groeide (die al toenam om mest op af te zetten) en dat de schapenhouderij toenam (die al opgekomen was om stalruimte te vullen die vrijkwam na de melkquotering). Door ontkoppeling zijn boeren nu grotendeels vrij om te verbouwen wat ze willen.

- Het aantal boeren is door de prijs- en inko- menssteun in de periode 1990-2005 minder snel gedaald dan bij volledige liberalisering het ge- val zou zijn geweest. Naar verwachting leiden de recente hervormingen tot inkomensdaling en zal van een deel van de boeren hierdoor stoppen. De overblijvende bedrijven zullen de inkomensdaling proberen op te vangen met kostenbesparing, vooral door schaalvergroting (Silvis & De Bont, 2005). Daarmee wordt het risico groter dat landschapselementen verdwij- nen.

- Het beleid bevat principes die het landschap kunnen versterken (tweede pijler, cross-com- pliance), maar de lidstaten hebben deze nog onvoldoende uitgewerkt om effect te sorteren op het landschap. 1990 1994 1998 2002 2006 0 20 40 60 80 miljard euro Plattelandsontwikkeling Rechtstreekse steun Marktondersteuning Exportsubsidies EU-uitgaven gemeenschappelijk landbouwbeleid

MacSharry

Agenda 2000

Figuur 3.4 De EU-uitgaven aan het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn verschoven van prijsondersteuning (marktondersteuning en exportsubsidies) naar rechtstreekse steun aan agrariërs (hectarepremies en dierpremies) en plattelandsontwikkeling (bron: website Europese Commissie).

LANDSCHAP: DRIJVENDE KRACHTEN 3

Agrarische bedrijven kiezen voor verbreding en verdieping

Naast schaalvergroting speelt in de landbouw een tweede tendens: verbreding en ver- dieping. Verbreding bestaat uit activiteiten met een collectief karakter (zoals natuur- en landschapsbeheer, openstelling via wandel- en fietspaden of waterkwaliteitszorg) en uit activiteiten met een meer private insteek (bijvoorbeeld verblijfsrecreatie, leve- ring van energie en zorglandbouw). Verbrede landbouw komt vooral voor bij grond- gebonden bedrijven; verbrede bedrijven gebruiken hun grond relatief extensief. Naast verbreding is er ook sprake van verdieping: meerwaarde geven aan landbouwproduc- ten door ze te verwerken en aan huis te verkopen. Volgens de landbouwtelling van 2003 ondernemen 31.000 bedrijven (37%) een of meer verbredings- of verdiepingsac- tiviteiten.

Verbreding en verdieping kunnen juist vanwege de ruimtelijke druk vanuit de steden en toeristencentra meer kansen krijgen. Uit een Europees Onderzoek blijkt dat (ook in Nederland) de relaties tussen stad en platteland nog beperkt zijn. Landbouwbedrijven kunnen met hun private goederen en diensten sterker inspelen op de stedelijke vraag en de ontwikkeling van de recreatieve infrastructuur, natuur en landschap. Het aan- bod van publieke goederen en diensten van landbouwbedrijven kan gebaat zijn bij integraal gebiedsgericht beleid voor stad en platteland, samen met compensatie in geval van bestemmingswijziging (Overbeek & Terluin, 2006).

Kamperen bij de boer is een van de mogelijkheden voor agrarische bedrijven om te vebreden (foto: Roel Hoeve).

In document Natuurbalans 2006 (pagina 44-48)