• No results found

Of het laatste by hem in sijn sieckte, korts voor zijn salig af-sterven gemaackt, en Zions kinderen na-gelaten.*

Aanbiddelijcke ontsagg'lijckheyt / Wy buygen voor uw Majesteyt2

Ons knyen en ons harten: En met en voor uw dienaar / dien4 5 Ons' oogen nu onwercksaam sien /5

En klagen uw ons smarten / Laat uw Oog nu

Op ons dalen / en komt halen Onse suchten, /

10 Tot den throon van uw genuchten.10

* Heeft hoogstwaarschijnlijk betrekking op de kerkestrijd in Utrecht, als gevolg waarvan in 1660 Lodenstein's ambtsgenoten en geestverwanten Teellinck en Van de Velde verbannen werden. Zie hierboven, p. 108.

1 Diotrefes wordt genoemd 3 Joh. 9-10. Hij zocht binnen de gemeente de eerste te zijn, weigerde andere broeders te ontvangen en ‘verhindert degenen, die het willen doen, en werpt ze uit de gemeente.’

2 noest: ijverig, druk. Dus: hij was druk in de weer.

4 verdragen: wegdragen, deporteren.

het woest: ‘de rimboe’ (letterlijk: woest, afgelegen, onherbergzaam oord).

* Dit gedicht is het enige van onze bloemlezing dat niet in de eerste druk van de Uyt-Spanningen voorkomt. Het werd voor het eerst opgenomen in de derde druk van 1681. Nog eenmaal herhaalt Lodenstein hier een gedachte die in heel zijn werk centraal staat: de mens moet zichzelf verloochenen, wil hij God vinden; stille ontvankelijkheid voor Gods inwerking brengt meer vrucht dan rusteloze arbeid.

2 Wy: de gemeente van de gestorven Lodenstein.

4 uw dienaar: Lodenstein.

5 onwercksaam: werkeloos.

O! wonder Goddelijck beleyd! Geen hitte sig door 't bloet verspreyt /

Geen koorts quelt hart of leden;13 Geen groote pijn en pijnigt hem /14

15 Geen schorrigheyt belet sijn stem / Geen damp verwart de reden / Gy maar segt / daar17

Legt u neder / tot ick weder U gebruycken

20 Wil / dan sult gy weer ontluycken.20

'T is waar / uw dienaar na uw raadt21 Moet stil sijn / en der boosen saadt22 Sijn waarschouw niet kan hooren;23

Maar soo een stilt geeft stercker stem 25 Van uw tot ons / als wy van hem

Oyt hoorden van te vooren / Dat wy / Nu gy27

Spreeckt / dog hooren / en gy d'ooren Eens woud wecken;

30 Wis / gy soud ons hart dan trecken.30

13 In de 4e druk staat abusievelijk hoet i.p.v. hart.

14 Figura etymologica of verbinding van twee woorden met dezelfde woordstam, gewoonlijk - zoals hier - door kombinatie van werkwoord (pijnigt) met innerlijk subjekt (pijn) of objekt. Sommigen zoals Wolfgang Kayser rekenen deze gevallen onder de paronomasie of annominatio, cf. hierboven, p. 147.

17 Gy: het ‘Goddelijck beleyd’ van vs. 11.

20 ontluyken: eigenlijk: opengaan (van een bloem, van ogen etc.); hier betekent het: tot leven

komen, ontwaken. 21 na: volgens.

22 Moet stil sijn: zie hieromtrent de aantekening op p. 44.

der boosen saadt: het geslacht der bozen; cf. Jes. 1: 4: ‘Wee... het zaad der boosdoeners’.

23 waarschouw: waarschuwing.

27 Dat wy: Latere drukken hebben abusievelijk: Dat y.

Eerst sincken wy van schaamte weg / Dat wy in ons een overleg

Van uwe daden maken;32-33 Des Souvereynen Scheppers wil 35 Segt maar / werckt nu / en staat nu stil /

En, niemant kan het laken; Uw eer / niet meer

Van het spreken // Door sal breken38

Dan van swijgen /

40 Uw loff sult gy al om krijgen. Uw stemme roept ten Hemel uyt /41 Swijgt Lodensteyn; want uw geluyd

Van woord heeft maar gekloncken; Wat Dood' is uyt sijn dood gestaan?44

45 Wat wereltling te rug gegaan?45

Wat slapend' uyt sijn roncken? Al 't licht / 'T gesicht

Van mijn wesen / al mijn vresen Is geweken;

50 Waar toe dan uw nood-loos spreken? 'T is soo gy zegt! O Heyligheyt! Siet dan eens op uw Christenheyt:

Met recht meed'lijdig' oogen:53

Dat sig in 's waarheyts schoonen glantsch! 55 Door eygen lust vervoert vindt / gantsch

Verbijstert en bedrogen. O son! O bron!

Van de waarheydt / doet uw klaarheydt Ons beschijnen:

60 En vry alle licht verdwijnen.

32-33 een overleg maken: overleggen; cf. WNT XI, 1833.

38 Door sal breken: aan het licht zal treden, zich zal openbaren.

41 ten Hemel uyt: vanuit de hemel.

44 Dood': dode. gestaan: opgestaan.

45 wereltling: aardbewoner.

Het Arm verbijstert Christendom / Dient Godt / en weet selfs niet waarom /

Als om haar eygen voordeel: Het soeckt den Heylant / maar en vindt 65 Hem niet / om dat het niet bemindt /

Dan vryheydt in het oordeel:66 Daar 't lam / Meest quam Om de wonden van de sonden

In sijn wesen /

70 Door verloog'ning te genesen.70

't Versaken is haar bitterheydt / Sy droomen van een Saligheydt

Door Jesum haar verkregen: Maar uw te lieven // dat gewis74 75 In boet en Kruys haar Hemel is /

Des sijn sy niet genegen:76

Off schoon / uw soon Heylig Heere In sijn leere

'T sijn volck aanprees /

80 En volmaackt in voorbeeldt aanwees. Dat 's menschen heyl is / eygen wil En lust en sin te houden stil;

En all' beweging effen;83 Dat eygen heyl in eygen haat / 85 En in eens anders min bestaat!

66 Cf. art. XIV van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis: ‘Daarom verwerpen wij al wat men hiertegen leert van den vrijen wil des menschen, aangezien de mensch niets dan een slaaf der zonde is en geen ding kan aannemen, zoo het hem uit den hemel niet gegeven zij.’ (De

Nederlandsche Belijdenisgeschriften, ed. J.N. Bakhuizen van den Brink, Amsterdam 1940,

p. 85). Tegen dit leerstuk van de geknechte wil (servum arbitrium) verzetten zich o.a. de Erasmiaanse libertijnen.

70 verloog'ning: zelfverloochening.

74 lieven: beminnen.

76 Des: daartoe.

Kan niemandt nu beseffen. Daar woelt / daar doelt87 Ider na den drift hem raadt / en88

Even inden89

90 Gods-dienst / meendt hy sig te vinden. Daar hy sig selfs verliesen moet En al sijn heyl / sijn hoogste goet

Moet vinden in 't verliesen: 'T verliesen van sig selfs / in Godt / 95 Dat is ons deel ons hoogste lot /

Van ons op 't hoogst te kiesen.96

Dat steyl Is 't heyl97

Dat gekomen voor de vroomen Is beneden /

100 En Gods kind'ren stelt in vreden. Soo langen tijd heb ick geleeft /

Geswoegt / geploegt / gedraaft / gevlogen / Om yet te sijn; en siet nu heeft103 Dat yet en sig / en my bedrogen. 105 Soo my den Hemel langer tijdt

Gunt / om my tot sijn dienst te gorden / My dunckt ick wil met grooter vlijt Dat ick geworden ben / ontworden.

Soud' 't groote maacksel / in mijn siel 110 Ter eeren van den Maker / opgaan /

'T is billick dat daar gantsch verviel111

All's dat ick self daar hadd' doen opstaan.

87 woelt: ageert. doelt: streeft.

88 na: naar.

drift: in de 4e druk staat abusievelijk driff.

89 Even: insgelijks, eveneens; cf. WNT III. 4277-78.

96 Voor ons het verkieslijkst. 97 steyl: hoogte, verhevenheid.

103 yet: iets.