• No results found

KWALITEITSZORG BINNEN DE VOOR- EN VROEGSCHOOL

1 2 3 4 GW 1 2 3 4 GW

E1 Vve-coördinatie binnen school 100 25 75

E2 Kwaliteit van vve evalueren 96 4 100

E3 Opbrengsten evalueren 17 79 4 12,5 87,5

E4 Verbetermaatregelen 8 57 35 12,5 75 12,5

E5 Vve borgen 9 91 25 75

E6 Vve in kwaliteitszorg binnen school

12,5 87,5

Indicator E6 is alleen van toepassing op de vroegschool.

Wat opvalt, is dat alle locaties een vve-coördinator hebben, die taken heeft in de kwaliteitszorg (E1). Verder valt op dat een ruime meerderheid van de vve-locaties, zowel de voor- als de vroegscholen, hun vve-resultaten evalueert (E3). Eén

vroegschoolse locatie geeft aan dat dit niet voldoende gebeurt. In 2013 deed de helft van alle locaties dat niet en was 25% daar destijds wel actief in, volgens de vragenlijsten van destijds.

Ook is er een meerderheid van de voor- en de vroegscholen die aangeeft dat zij planmatig werkt aan verbetermaatregelen (E4). In 2013 gaf 20% van de

Pagina 30 van 37

respondenten aan dat dat in voldoende mate gebeurde. Een meerderheid gaf daar destijds overigens geen antwoord op.

De borging van de bereikte kwaliteit in de uitvoering van vve, is op de meeste locaties goed geregeld (E5). Ook dat is een verbetering ten opzichte van 2013, toen dat door ongeveer de helft van alle locaties als onvoldoende werd gewaardeerd en door 17% als voldoende. De rest onthield zich van een antwoord.

De evaluatie van de kwaliteit van vve lijkt in de vragenlijsten voor een overgrote meerderheid als een verbeterpunt te worden aangemerkt (E2). De vroegscholen geven dit alle aan. Het reikt binnen deze rapportage te ver om te kunnen herleiden hoe dit antwoord precies tot stand is gekomen. Het is in ieder geval in het geheel niet in lijn met alle activiteiten die op gemeentelijk niveau worden geïnitieerd en aangestuurd waar het gaat om procesevaluaties voor vve. In de samenwerkende koppels van voor- en vroegscholen is daarvoor een werkwijze vastgelegd die in ieder geval twee keren per jaar leidt tot gerichte evaluaties op onderdelen van vve. Een doelgerichte en concrete planning van verbetermaatregelen horen daarbij. Deze activiteiten worden vervolgens besproken en gemonitord in de overleggen tussen de betrokkenen in vve, op gemeentelijk niveau. De gemeentelijke vve-coördinatoren zijn daar volop bij betrokken. Zoals al eerder vermeld in deze rapportages vonden er tijdens deze monitoring ook borgingsvisitaties plaats waarin binnen de koppels onderdelen van vve werden geëvalueerd. Overigens werd deze indicator in 2013 door 93% van alle locaties als een verbeterpunt aangemerkt.

Voor alle vroegscholen geldt dat zij aangeven dat vve een essentieel en herkenbaar onderdeel is van hun kwaliteitszorgbeleid (E6).

Tabel 4.2f. De waardering van de indicatoren: Doorgaande lijn

voorschool vroegschool

Op alle vve-locaties is een coördinator actief die de doorgaande lijn tussen de voor- en de vroegschool realiseert en bewaakt. De doorstroom van de voor- naar de vroegschool is een essentieel onderdeel van het beleid dat op de vve-locaties geldt.

Alle vroegscholen geven aan dat een warme overdracht plaats vindt. Dat was in 2013 op de helft van de locaties het geval, zo blijkt uit de antwoorden van de respondenten in de vragenlijsten (F3). Op een aantal voorscholen is deze warme overdracht echter geen gewoonte, zo blijkt.

De onderlinge afstemming in het aanbod en het pedagogisch en educatief handelen is voor alle voorscholen in voldoende mate maar vooral in goede mate deel van de doorgaande lijn die zij willen realiseren (F4 en F5). Eén vroegschool herkent dit niet en één vroegschool herkent dit in te geringe mate.

De afstemming over het ouderbeleid wordt in overgrote meerderheid herkend. Eén vroegschool acht dit niet van toepassing en een enkele voorschool stemt dit niet af met een vroegschool (F6). Iets vergelijkbaars geldt ook voor de onderlinge

afstemming over de uitvoering van de zorg en ondersteuning, al zijn hier meer vroegscholen die aangeven dit niet te herkennen in hun organisatie.

5 Conclusies

Wij hebben zowel op het niveau van de gemeente, als op het niveau van de afzonderlijke locaties, de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie in de gemeente Apeldoorn beoordeeld.

De oordelen zijn gebaseerd op de antwoorden op vragenlijsten door zowel de gemeente als de vve-locaties. De antwoorden van de gemeente zijn geverifieerd in gesprekken en aan de hand van beschikbaar gestelde beleidsdocumenten. De antwoorden van de vve-locaties zijn in een beperkte steekproef van onderzoeken ter plaatse geverifieerd.

Conclusies gemeentelijk vve-beleid

In Apeldoorn heeft de gemeente samen met de betrokken schoolbesturen en kinderopvangorganisaties hard gewerkt aan verder ontwikkelen en verbeteren van de kwaliteit van vve in de gemeente. In dit onderzoek in het kader van de monitor G37, stellen we vast dat er, vergeleken met het vorige onderzoek, op zes

indicatoren verbetering is geboekt. Tegelijk zijn er, evenals in de vorige rapportage geen verbeterpunten meer vastgesteld in het gemeentelijk vve-beleid.

De investeringen die op gemeentelijk niveau, maar ook in de voor- en vroegscholen, hebben plaats gevonden, maken dat er in Apeldoorn voor- en vroegschoolse

educatie van een hoogwaardige kwaliteit is aangetroffen. Met name in de voorscholen is de vve-kwaliteit sterk toegenomen.

Voldoende oordelen zijn gegeven voor:

- Definitie doelgroepkind (indicator 1A1 - Externe zorg (indicator 1A6)

- Interne kwaliteitszorg van de voor- en vroegscholen (indicator 1A7) - Resultaten (1A9)

- GGD-rapport (2A)

- Gemeentelijk subsidiekader (2B) Voorbeelden voor anderen zijn:

- Bereik (indicator 1A2) - Toeleiding (1A3) - Ouders (1A4)

- Integraal vve-programma (1A5) - Doorgaande lijn (1A8)

- Vve-coördinatie op gemeentelijk niveau (1B)

- Systematische evaluatie en verbetering van vve op gemeentelijk niveau (2B) Kwaliteit van vve op de locaties en relatie tussen de bezoeken en de

vragenlijsten Oordelen inspectie

De kwaliteit van de voorschoolse educatie op de drie bezochte locaties is geheel op orde. We hebben daar geen verbeterpunten vastgesteld maar zagen voldoende kwaliteit en op een aantal onderdelen ook voorbeelden voor anderen. Met name de goede kwaliteit van het ouderbeleid viel op, maar ook zagen we in de

groepsbezoeken dat er sterke pedagogisch medewerkers zijn, die zorgen voor een uitvoering van vve die voldoende, soms goede kwaliteit heeft. Ook in de onderdelen

Pagina 32 van 37

van de begeleiding en zorg, de kwaliteitszorg en de doorgaande lijn, stelden we vast dat er voldoende kwaliteit is.

In de vroegscholen was het beeld vergelijkbaar en is de aangetroffen kwaliteit positief. Een enkel verbeterpunt zagen we daar nog wel in het educatief handelen.

Vragenlijsten vve-locaties

Het vergelijk van het totaalbeeld van antwoorden uit de vragenlijsten met de waarderingen die we gaven in de drie locatiebezoeken (met een voor- en een vroegschool), is lastig te maken omdat het verschil in aantallen (te) groot is. We trekken dan ook conclusies met enige terughoudendheid.

Het (positieve) beeld dat we verkregen tijdens de bezoeken van de condities (A) van vve, het ouderbeleid (B) en de doorgaande lijn (F) is overwegend hetzelfde als het totaalbeeld dat we verkrijgen uit de vragenlijst. Ook de ontwikkeling, begeleiding en zorg (D) laat geen grote verschillen zien (al zijn er wel wat vve-locaties, zowel voor- als vroegschoolse, die aangeven hierin nog verbeterpunten te hebben).

Echter, een aantal vragen dat de locaties beantwoordden in de vragenlijsten, leidt niet tot waarderingen die we herkennen. Met name zien we discrepantie in de kwaliteit van de uitvoering van vve (C1.1 tot en met C1.4), waar het gaat om de indicatoren van het aanbod en de doelgerichte afstemming. Ook in de kwaliteitszorg valt het verschil op tussen de vragenlijsten en de waardering van de inspecteurs (vooral bij E2).

We gaan ervan uit dat wat we gezien hebben in de processen en kennen vanuit het vve-beleid van de gemeente meer representatief is dan de terugkoppeling van de antwoorden uit de vragenlijsten.

Relatie tussen gemeentelijk beleid en kwaliteit op de locaties

In de gemeente Apeldoorn is de afgelopen jaren beleidsmatig sterk ingezet op het verder ontwikkelen van de doorgaande lijn, het ouderbeleid en de kwaliteitszorg op de vve-locaties. Er is doelgerichte scholing ingekocht en gerealiseerd voor de pedagogisch medewerkers van de voorschoolse locaties. De HBO-coaches in de kinderopvangorganisaties zijn gepositioneerd en er is gewerkt aan verdere professionalisering.

De intensieve taalklassen in de gemeente bieden voor veel kinderen met risico’s op achterstand in de taalverwerving, mogelijkheden om beter aan te kunnen sluiten bij het onderwijsaanbod van de basisschool. Daarnaast biedt de pilot van de startgroep (op één vve-locatie) meerwaarde. Peuters spelen en leren daar in een vve-aanbod, onder leiding van een leraar en een pedagogisch medewerker gedurende 12 uren per week.

Het ouderbeleid in de vve-locaties is in sterke mate ontwikkeld omdat er gerichte ondersteuning op is ingezet. De voor- en de vroegscholen trokken hierin gezamenlijk op. Er zijn concrete ouderbeleidsplannen op de vve-locaties en het merendeel van de pedagogisch medewerkers en de leraren handelt in lijn met de afspraken die daarin staan. Daarnaast zagen we ook het effect op de kwaliteit van de doorgaande lijn. De wijze waarop het ouderbeleid vorm krijgt op de voor- en de vroegschool vindt immers plaats binnen de koppelsamenwerking.

Een en ander hangt samen met de solide wijze waarop op gemeentelijk niveau de coördinatie van vve wordt uitgevoerd (1B in de beoordeling van her gemeentelijk

beleid). De twee coördinatoren die de gemeente daarvoor heeft, kennen duidelijke en korte lijnen naar de vve-locaties en zijn daardoor in staat om doelgericht te werken aan het gemeentelijk vve-beleid. Bovendien voeren zij een heldere werkwijze uit in de planning, de verbetering, borging en de evaluatie van vve-beleidsdoelen.

Ontwikkeling van kwaliteit tussen meting 2015-2016 en die van 2013 Zoals eerder gezegd, zien we in een vergelijk in de beide metingen alleen positieve ontwikkelingen. Vergeleken met de rapportage van 2013 op het niveau van het gemeentelijk beleid, zijn zes indicatoren (1A2, 1A4, 1A5, 1A8, 1B en 1C) hoger gewaardeerd dan destijds het geval was.

Een vergelijking tussen de bezoeken die we in 2013 en in 2016 aflegden, is niet geheel betrouwbaar omdat we destijds negen vve-locaties bezochten (vijf

voorscholen en vier vroegscholen) en in dit onderzoek drie van elk, in totaal dus zes vve-locaties.

De condities voor vve (A) waren steeds op orde in de bezochte vve-locaties. Dat was in 2013 grotendeels ook het geval, slechts twee keer stelden we vast dat de

(specifieke) scholing voor vve van de pedagogisch medewerkers of leraren niet voldoende was.

Tijdens de laatste bezoeken zagen we verbeteringen in het ouderbeleid (B), waar we de betreffende indicatoren voornamelijk waardeerden als een voorbeeld voor

anderen, en in totaal zes indicatoren als voldoende. In 2013 werd geen van de indicatoren als een voorbeeld voor anderen aangemerkt en stelden we vast dat er naast een ruime hoeveelheid als voldoende beoordeelde indicatoren, toch ook nog -in totaal negen keer- verbeterpunten werden vastgesteld -in het ouderbeleid.

In de uitvoering van vve (C) zagen we nu dat het aanbod voor vve veel meer doelgericht wordt gepland, dat het in aanvullende programma’s specifieker gericht is op de taalontwikkeling en dat het aantoonbaar opklimt in moeilijkheidsgraad. In totaal waardeerden we negen keer een indicator als voorbeeld voor anderen. Dat was in 2013 niet het geval. Hoewel er destijds merendeels voldoende kwaliteit werd gezien, waren er ook nog verbeterpunten in het aanbod.

We stelden nu een verbetering van het pedagogisch klimaat en het educatief handelen vast, met name in de peutergroepen. Daar zagen we in totaal negen keer dat één van de betreffende indicatoren een voorbeeld voor anderen was. Er zijn in de voorscholen geen indicatoren als een verbeterpunt aangemerkt.

In de vroegscholen was daarvan iets minder sprake: twee keer stelden we vast dat we een indicator als een voorbeeld voor anderen aan konden merken en één keer stelden we een verbeterpunt vast.

Per saldo is de hoeveelheid van de waarderingen ‘voorbeeld voor anderen’ in deze zes locatiebezoeken wel groter dan we in 2013 konden vaststellen.

Ook de kwaliteitszorg (E) is nu aantoonbaar verbeterd. In totaal zijn acht

indicatoren van goede kwaliteit in de voorscholen en zeven indicatoren van goede kwaliteit in de vroegscholen gewaardeerd. In de onderzoeken van 2013 werd dat in negen locaties vier keer gedaan en waren er aanmerkelijk meer indicatoren een verbeterpunt (negen in totaal).

In de doorgaande lijn (F) is op de zes locaties in totaal 24 keer gezien dat er een goede kwaliteit was van indicatoren. Met name de warme overdracht (F3) en het

Pagina 34 van 37

ouderbeleid (F6) vielen op. In het vorige onderzoek waren deze twee merendeels ook al van voldoende kwaliteit op negen locaties.

Vervolgafspraken:

Wij volgen vanaf 2016 de kwaliteit van vve in de gemeente Apeldoorn via het reguliere signaalgestuurd toezicht.

6 Reactie van de gemeente

Dit rapport beschrijft de oordelen van de inspectie over de kwaliteit van de voor en vroegschoolse educatie in gemeente Apeldoorn.

Daarnaast hebben wij de gemeente gevraagd haar eigen kwaliteit te beoordelen en dat samen met de oordelen van de inspectie te vertalen naar de

ontwikkelingsrichting van het vve-beleid.

Hieronder geeft de gemeente Apeldoorn haar reactie:

Het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd in de persoon van de wethouder voor onderwijs, de heer J.G. Kruithof, is ingenomen met het positieve beeld, dat het concept-rapport schetst over de kwaliteit van het gemeentelijke voor- en vroegschoolse educatiebeleid en de kwaliteit van de voor- en vroegscholen in de gemeente Apeldoorn. Bij de totstandkoming van het rapport laten wij niet

onvermeld de openhartige, betrokken, toegankelijke, deskundige en zeer prettige wijze waarop u met de voor- en vroegscholen en de gemeente het overleg heeft gevoerd.

In het op 30 september j.l. met u gevoerde gesprek zijn de gestelde

verhelderingsvragen op heldere wijze beantwoord. Voor de goede orde hebben wij ze hieronder nog eens opgesomd.

1. Bij tabel 4.1c, C1.1 betreffende het werken met een integraal programma, waarmee bedoeld wordt Kaleidoscoop en Startblokken, wordt een verschil aangeduid tussen de voor- en de vroegschool, dat niet begrijpelijk is.

Bekend is, dat vroegscholen minder stipt met het programma werken en dan nog verschillende andere programma’s ernaast hanteren. Het komt dan onverklaarbaar over indien de vroegschool voor 100% een voorbeeldfunctie heeft en de voorscholen “maar” 67%.

2. Bij tabel A5.3 Nederlands spreken moet een percentage van 22%, dat voor verbetering vatbaar is, als te hoog worden aangemerkt, gelet op het feit dat er maar drie pedagogisch medewerkers van Kinderopvang OOK de taaltoets op een totaal van 80 niet met goed gevolg hebben doorstaan. Het heeft mogelijk te maken met het verkeerd invullen van de vragenlijst.

3. Bij tabel A5.4 VVE-geschoolde pedagogisch medewerkers is het genoemde percentage van 48%, dat voor verbetering vatbaar is, niet representatief.

Het heeft te maken met een deel van de medewerkers dat

niet-gehercertificeerd is voor Kaleidoscoop, terwijl alle cursussen m.b.t. het ontwikkelingsvolgsysteem, het opbrengstgericht werken,

ouderbetrokkenheid en stimuleringsplannen zijn gevolgd.

4. De inspecteur merkt meerdere keren op, dat er vraagtekens geplaatst kunnen worden achter de mate van betrouwbaarheid van de ingevulde vragenlijsten (zie b.v. bij tabel 4.2 b). Deze opmerking duiden in positieve zin, want bij een bezoek bleek dat de voor- of vroegschool wel op het onderwerp voldoende functioneerde. De organisatie bleek in die gevallen te kritisch op zichzelf te hebben gereageerd.

5. De gemeente zal aan de inspecteur vragen naar de scholen, die op

onderwerpen “verbeterpunt” scoren om zo gericht ondersteuning te geven.

Zoals in het gesprek aangegeven, mag de rapportage geen aanleiding zijn voor zelfgenoegzaamheid: er zijn nog enkele bijstellingen op korte termijn noodzakelijk.

Wat betreft de bevindingen uit het rapport zijn dat de volgende onderdelen.

1. Bij tabel 4.2 b, B4 het ervoor zorgen dat activiteiten door ouders thuis worden uitgevoerd is met 44% als verbeterpunt een teleurstellend percentage.

Pagina 36 van 37

2. Bij tabel 4.2c C1.2 doelgerichte planning is het percentage verbeterpunt van 74% bij de voorscholen te hoog. Er wordt vermoedelijk nog te veel

uitgegaan van “sleutelervaringen”, waarbij wordt gedifferentieerd naar ontwikkelingsniveau en niet per definitie naar leeftijdsniveau. In de jaarlijks ingediende locatieplannen, op basis waarvan de bekostiging door de

gemeente wordt toegekend, wordt daarentegen door de

voorschoolorganisaties aangegeven dat de werkwijze van het plannen, zoals beoogd door de rijksinspectie, wordt gevolgd.

3. Bij tabel 4.2 e E2 blijkt de kwaliteit van het evalueren van de kwaliteitszorg binnen de voor- en vroegschool te kort te schieten.

4. Bij tabel 4.2 f doorgaande lijn-warme overdracht blijkt bij een enkele voorschool deze activiteit te haperen. Bij de onlangs gehouden peiling bij Kinderopvang OOK werd dit eveneens waargenomen. Dit dient echt 100% te worden. Het blijkt soms dat een basisschool voor overleg “niet thuis” geeft.

Met de schoolbesturen wordt dit punt opgenomen in de Beheerscommissie ITK, waarin de drie grote Apeldoornse besturen zijn vertegenwoordigd.

De punten 1 t/m 3 worden besproken met de coaches in het werkveld, die hier een taak hebben.

De gemeente is verantwoordelijk voor de voorscholen en de schoolbesturen voor de vroegscholen. Voor de gemeente zijn er weliswaar geen verbeterpunten, echter neemt dit feit niet weg dat er aanleiding is – gelet op de vele ontwikkelingen - het beleid voor de periode vanaf 2018 bij te stellen. Hieraan voorafgaand zal eerst een algehele gemeentelijke evaluatie verschijnen, waarin naast het rapport van de onderwijsinspectie de rapportages betreffende de resultaten van het beleid van de doorgaande lijn, de intensieve taalklassen, het ouderbeleid, het aanbod, de

bezetting en de opbrengsten bij de kinderen in beeld worden gebracht. In de bijlage treft u de onderwerpen aan, die in ieder geval in een te herformuleren beleid aan de orde komen.

Zonder meer gesteld kan worden, dat de gemeentelijke medebewindstaak, mede gezien in het licht van de in G 37-verband optrekkende gemeenten, zodanig is uitgevoerd, dat de succesfactoren gevonden zijn, die kinderen in

achterstandssituaties kansrijker maken in het onderwijs en daarmee in de maatschappij.

Burgemeester en wethouders van Apeldoorn, namens hen, de teamleider Jeugd en Onderwijs, M.B. Bruins

Onderwerpen ter heroverweging (niet uitputtend)

1. Het vaststellen van de opbrengsten op basis van observatie en per locatie.

2. Andere doelstelling kiezen voor de prestaties 3. Opstellen van een taakurenbeschrijving van pm’ers:

4. Algehele invoering van LOGO 3000

5. Toeleidingseisen: opleiding, herkomst, verblijf in Nederland; indicatiestelling zal afgestemd worden op de voorspellingsindicatoren, die bij OCW in

ontwikkeling zijn

6. Toelating van peuters van drie jaar of ouder

7. Toelating afbakenen met kinderen met een sociaal-medische indicator en kinderen met een gedrags- en somatische problematiek

8. Loskoppeling van huur voor multifunctionele accommodaties 9. Herziening eigen bijdrage ouders

10. Herziening tarieven opvangorganisatie en uitgaan van kostprijs 11. Oriëntering op een ander toezicht van de inspecties

12. Actualisering gemeentelijke regeling voor bekostiging (o.a.

instandhoudingsnormen, spreidingsnoodzaak

13. Adviesplatform stuurgroep vve en werkgroep vve nader structureren 14. Positioneren van de peuteropvang en voorscholen binnen een integrale

structuur met het basisonderwijs waarin het ontwikkelrecht van kinderen leidend is,

Voortzetting thema’s (niet uitputtend)

1. Opstellen scholingsplan (onder meer aandacht aan hercertificering) 2. Bereik vergroten met het aantal hbo’ers

3. Samenstelling van de groepen van de voorscholen (niet mengen)

4. Doorgaande ontwikkelings- en leerlijnen op onderwerpen intensiveren (naast taal en rekenen, sociaal-emotionele en motorische vaardigheden ).

5. Intensivering van het opbrengstgericht werken (borging, evaluatie) 6. Handhaving erkende voorschoolse educatieve programma’s

7. Gezamenlijke huisvesting optimaliseren

8. Taakomschrijving coördinatoren en coaches in het werkveld 9. Aanscherping ouderbeleid t.a.v.ouderbetrokkenheid (o.m

materiaalverstrekking en terugkoppeling).

10. Inspiratie- of verdiepingsbijeenkomsten met alle organisaties.