• No results found

Kwaliteit van de vve-locaties volgens de inspectie

In document Onderzoek gemeente Boxtel (pagina 26-33)

3 . Kwaliteit van de locaties samengevat

3.2. Kwaliteit van de vve-locaties volgens de inspectie

In deze paragraaf vatten we samen wat de oordelen zijn van de inspectie over de kwaliteit van de educatie, de resultaten en de kwaliteitszorg op de onderzochte kinderdagverblijven met voorschoolse educatie.

Wij hebben in de gemeente zeven locaties onderzocht, namelijk vier locaties voor voorschoolse educatie en de groepen 1 en 2 van drie basisscholen.

De kwaliteit van deze locaties hebben wij weergegeven in onderstaande tabellen.

1 2 3 Onderwijsproces

Onderwijsproces

OP1 Aanbod v v v

OP2 Zicht op ontwikkeling v v v

OP3 Didactisch handelen v v v

OP6 Samenwerking v g v

Kwaliteitszorg en ambitie Kwaliteitszorg en ambitie

KA1 Kwaliteitszorg v v o

KA2 Kwaliteitscultuur v v v

KA3 Verantwoording en dialoog v nvt o

Dit betreft de groepen 1 en 2 van de onderzochte basisscholen:

1. Basisschool De Oversteek (06WB) 2. Basisschool Angela (03QY) 3. Basisschool Amalia (04XX)

De toegekende beoordelingen en waarderingen zijn: onvoldoende, voldoende en goed.

We constateren dat de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie in de gemeente Boxtel op de onderzochte vve-locaties gemiddeld genomen grotendeels van voldoende niveau is. Er zijn wel onderlinge kwaliteitsverschillen in het proces van voor- en

vroegschoolse educatie. Op ontwikkelingsresultaten is nog te weinig zicht en de kwaliteitszorg kan op alle locaties verbeterd worden.

Ontwikkelingsproces en onderwijsproces

De vve-locaties gebruiken een integraal aanbod.

Op de onderzochte locaties voldoet het aanbod. Er wordt gebruik gemaakt van een ontwikkelingsgericht vve-programma. Met dit aanbod krijgt naast de taal- en rekenontwikkeling ook sociaal-emotionele en motorische ontwikkeling voldoende aandacht. Voor alle locaties geldt echter wel dat het doelmatig gebruik van het programma en een planmatige werkwijze nog verder verstevigd kan worden. Wij zien overal nog kansen om het aanbod te versterken. Zo wordt niet altijd duidelijk welke doelen er worden nagestreefd met de aanvullende activiteiten gericht op taalstimulering van de

doelgroepkinderen. Ook is niet duidelijk hoe het aanbod rekening houdt met verschillen in ontwikkelingsniveaus tussen bijvoorbeeld de jongste en oudste peuters en kleuters en de verschillen die er zijn tussen de doelgroeppeuters en kleuters. Het aanbod kan passender gemaakt worden door de gegevens uit het kindvolginstrument beter te betrekken bij de themaplanning. Ten tweede ligt er een kans om de

speelleeromgeving te verrijken zodat deze de mondelinge taalvaardigheid (waaronder de woordenschat) en de ontluikende geletterdheid van peuters en kleuters meer stimuleert. Bijvoorbeeld door een leesschrijfhoek in te richten en interessante (echte) materialen aan te bieden die uitlokken tot ontdekken en communiceren.

Zicht op de ontwikkeling van de kinderen en zorg als dat nodig is.

Met de gebruikte observatiesystemen, behorend bij of afgeleid van het vve-programma van de betreffende locatie, en toetsen lukt het de pedagogisch medewerkers en leraren om de brede ontwikkeling van de kinderen in beeld te brengen. De ouders met wie we hebben gesproken zijn tevreden over de terugkoppeling over de ontwikkeling van hun kind(eren).

De leraren van de basisscholen hebben voldoende zicht op hoe de peuters en kleuters zich ontwikkelen vanaf hun binnenkomst.

Wanneer een kind vastloopt in zijn ontwikkeling wordt dit meteen opgepakt. In een groeps- of leerlingbespreking wordt dan besproken wat mogelijke belemmeringen zijn. Wanneer dit onvoldoende inzicht geeft, wordt de leerling ingebracht in een zorgteam. Dit zorgteam bestaat uit interne en externe ondersteuners die de casuïstiek van leerlingen die dat nodig hebben, bespreken en mogelijke interventies afspreken. Op deze wijze heeft de school de ontwikkeling en ondersteuning van de doelgroepleerlingen in beeld.

De pedagogisch medewerkers hebben zeker ook voldoende zicht op hoe de peuters zich ontwikkelen.

Hoewel het kindvolginstrument meestal pas rond het derde (levens-)jaar voor de eerste keer wordt ingezet, houden de pedagogisch medewerkers de ontwikkeling van de doelgroeppeuters scherp in de gaten. Maandelijks wordt de ontwikkeling van deze peuters besproken met de eigen zorg-coördinator, en elke zes weken in het zorgoverleg met de basisschool en de BJG consulente. Dit draagt er aan bij dat vve-peuters die onvoldoende (lijken te) profiteren van het reguliere vve-aanbod, of belemmerende factoren in de thuissituatie hebben, snel gesignaleerd worden.

Er is zeker nog ruimte voor verbetering. De voorschool kan de ontwikkeling van (met name) haar doelgroep peuters meer systematisch volgen. Zo kunnen de beschikbare

ontwikkelingsgegevens explicieter gebruikt worden bij de begeleiding van groepjes en/of individuele peuters van wie de ontwikkeling achterblijft of dreigt te blijven, of juist voorloopt. Ook voor de basisscholen geldt dat het volgsysteem nog versterkt kan worden door ook de woordenschatontwikkeling in beeld te gaan brengen.

Een aangenaam pedagogisch klimaat en doelgericht handelen.

Het pedagogisch klimaat in zowel de voor- als de vroegscholen is aangenaam. De kinderen komen er graag, voelen zich op hun gemak en worden voldoende uitgedaagd in hun ontwikkeling van

zelfstandigheid en zelfredzaamheid. In het educatief handelen (op de voorschool) en didactisch handelen (op de basisscholen) valt de

doelgerichtheid waarmee de pedagogisch medewerkers en leraren de activiteiten aanbieden positief op. Wel zijn er verschillen te zien in de mate waarin de aangeboden activiteiten voldoende doelgericht gepland en aangeboden worden. Met name aandacht voor

taalontwikkeling mag meer gespecificeerd worden, zowel in de voor- als in de vroegscholen.

Zo is in de voorscholen aandacht gevraagd om bij de begeleide activiteiten de peuters meer uit te lokken tot taalgebruik. Het zijn nu vaak de pedagogisch medewerkers die aan het woord zijn en veel peuters luisteren en praten weinig. Verder geldt voor bijna alle locaties dat in de planning en uitvoering van activiteiten meer rekening gehouden mag worden met het ontwikkelingsniveau van de kinderen.

De externe zorgstructuur functioneert.

Als er peuters of kleuters zijn die zorg nodig hebben die de locaties zelf niet kunnen bieden, is er een netwerk van zorgaanbieders dat wordt ingeschakeld. Maandelijks is er overleg over de ontwikkeling van de peuters met de eigen zorg-coördinator, en ongeveer elke maand met de basisschool en de consulent jeugd en gezin. Dit draagt er aan bij dat vve-peuters die onvoldoende (lijken te) profiteren van het reguliere ve-aanbod, of belemmerende factoren in de thuissituatie hebben, snel gesignaleerd worden. Bij de vroegscholen hebben we de (extra) ondersteuning niet beoordeeld. Omdat deze standaard veelal betrekking heeft op leerlingen met een ontwikkelingsperspectief. In de groepen 1 en 2 is zo'n perspectief meestal nog niet aan de orde.

In de samenwerking gaat veel goed, maar resultaatafspraken zijn nog niet definitief.

De standaard over samenwerking is veelomvattend en bevat meerdere vormen van samenwerking. We zien dat de samenwerking tussen de voor- en vroegscholen in de meeste situaties op

operationeel niveau functioneert. Vooral wat betreft gezamenlijke activiteiten gebeurt dit eigenlijk altijd wel. Uitbreiding naar overige aspecten van het proces (zoals bijvoorbeeld educatief-didactisch handelen, een gezamenlijk (pedagogisch) beleidsplan en ouderbetrokkenheid) is zeker nog mogelijk.

De samenwerking op gemeentelijk niveau verloopt constructief en krijgt vorm in het vve-overleg van de gemeente met de houders van peuteropvang en besturen van de basisscholen. De manier waarop dit binnen de gemeente Boxtel georganiseerd is, getuigt van een ambitieus klimaat om iedere (doelgroep) peuter en kleuter zo optimaal mogelijke ontwikkelingskansen te bieden.

Bij samenwerking hoort zeker ook de samenwerking met ouders. We zien hier grote onderlinge verschillen in de wijze waarop ouders betrokken worden bij de educatieve activiteiten in de locaties en gestimuleerd worden om ook thuis ontwikkelingsgerichte activiteiten met hun kind(eren) te ondernemen. Zeker in een gemeente waarin zoveel verschillende nationaliteiten, culturen en sociale verschillen

zijn, is het nodig om met de gemeente na te denken over adequaat ouderbeleid.

Binnen de standaard over samenwerking betrekken we ook de afspraken die de gemeente maakt met de schoolbesturen over de resultaten van de vroegschoolse educatie. De afspraken over wat de kleuters aan het eind van groep 2 moeten kennen en kunnen, staan in het 'Convenant Boxtels model' beschreven. De gemeente is zich er van bewust dat het monitoren van deze afspraken aandacht blijft vragen.

Voor de voorscholen ligt dit anders. Hoewel het Convenant Boxtels Model ook voor hen aanknopingspunten biedt, gebruiken de voorscholen nog geen volgsysteem wat scherp zichtbaar maakt wat de doelgroepkinderen op welk moment kennen en kunnen. Het is dan ook mooi dat inmiddels op gemeentelijk niveau gesproken wordt over een eenduidige systematiek om de ontwikkeling van de

doelgroepkinderen al vanaf de voorschool in beeld te brengen. Het systeem is dus duidelijk nog in ontwikkeling.

Ontwikkelingsresultaten

Nog geen zicht op de resultaten van voorschoolse educatie.

De ontwikkelingsresultaten van de kleuters beoordelen we niet, omdat de betreffende standaard betrekking heeft op de leerresultaten aan het eind van de basisschoolperiode.

De ontwikkelingsresultaten van de peuters beoordelen we als 'kan beter', omdat de beschikbare resultaten niet gerelateerd kunnen worden aan gestelde doelen.

In het gemeentelijk convenant ligt de afspraak vast dat de resultaten die de voorscholen behalen met de doelgroeppeuters, afgeleid moeten zijn van de doelstellingen en mijlpalen van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO), en gericht zijn op de vier

ontwikkelgebieden die als speerpunt centraal staan binnen vve:

taalontwikkeling, rekenontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling en motoriek. De voorscholen hanteren deze doelstellingen echter nog niet als hun einddoelen. De gehanteerde peutervolgsystematiek biedt veelal ook niet de mogelijkheid om de ontwikkeling van de vve-peuters op deze tussendoelen en mijlpalen te volgen en te evalueren.

De vraag kan daardoor niet beantwoord worden in hoeverre de doelgroeppeuters de einddoelen bereiken zodat zij goed toegerust zijn voor de basisschool.

Verder constateren we dat het overdrachtsformulier naar de vroegschool, niet altijd aansluit bij het convenant. In het convenant maakt de gemeente de afspraak met de voor- en vroegscholen, dat de tussendoelstellingen en mijlpalen in de ontwikkeling van een kind zijn opgenomen in het overdrachtsformulier van voor- naar vroegschoolse periode. Zij dienen dan als leidraad om een beredeneerd aanbod, passend bij de ontwikkelingsbehoeften van het kind, te formuleren bij de overgang van voor- naar vroegschoolse periode. Het

overdrachtsformulier geeft slechts een beperkt beeld van de taalontwikkeling, en gegevens over de rekenontwikkeling ontbreken

in het geheel. Hierdoor komen de beoogde doorgaande lijn naar de vroegschool en het uiteindelijke doel: een betere startpositie in groep 3, in het gedrang.

Kwaliteitszorg en ambitie

Vve ontbreekt in het systeem van kwaliteitszorg.

Op de vroegscholen zien we dat er wel een kwaliteitszorgsysteem is, maar vroegschoolse educatie en het tegengaan van

onderwijsachterstanden bij jonge kinderen daar geen expliciet onderdeel van uitmaakt. De bestaande systemen zijn daar met relatief weinig moeite op aan te passen.

Op de voorscholen is geen kwaliteitszorgsysteem dat voorziet in eigen oordelen over de kwaliteit en resultaten van de voorschoolse educatie. Er zijn daartoe wel belangrijke aanzetten aanwezig. In het 'Convenant Boxtels Model', kunnen de afspraken gezien worden als richtlijnen voor kwaliteitsindicatoren. Op basis daarvan zou de houder een systematiek kunnen ontwikkelen om op basis van eigen of uitbesteed onderzoek vast te stellen of ze haar eigen kwaliteit ook waarmaakt. Samen met de mogelijkheid om de

ontwikkelingsresultaten bij de oudste peuters zichtbaar te maken, kan de houder dan over eigen kwaliteitsoordelen beschikken.

Dit neemt niet weg dat er ook nu al wel evaluatiegesprekken plaatsvinden op de locaties. Dit gebeurt in gesprekken tussen het managementteam, de unitcoördinator en de pedagogisch medewerkers. Maar hoewel er dus zeker kwaliteitszorgactiviteiten plaatsvinden, gebeurt dit op de voorscholen niet in een cyclisch proces van doelen stellen, activiteiten uitvoeren, resultaten evalueren en acties plannen ter verbetering en borging van de vve-kwaliteit. Dit is een belangrijk punt van aandacht. Het pedagogische beleidsplan kan hierbij meer ondersteuning bieden om deze cyclische aanpak in te voeren. Als het plan specifiekere ambities en doelen zou bevatten voor bijvoorbeeld taalstimulering, brede ontwikkelingsresultaten, zal dit helpen om de vve-kwaliteit gerichter te evalueren, bewaken en te verbeteren.

De kwaliteitscultuur is in ontwikkeling.

Op alle locaties hebben we betrokken en gemotiveerd personeel aan het werk gezien. Ze zijn geprofessionaliseerd in hun werk en veelal opgeleid om het vve-programma goed te gebruiken. De bereidheid om de kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie te verbeteren is zeker aanwezig. Een aandachtspunt is de vve-scholing van de diverse medewerkers. Op de voorscholen worden de pedagogisch

medewerkers regelmatig bij- en nageschoold in de vve. Op de vroegscholen die wij bezocht hebben, hebben de (meeste) leraren wel een basisopleiding vve gevolgd, maar deze is vaak alweer meer dan vijf jaar geleden. Het is echter de hectiek van alledag die er voor zorgt dat de betreffende mensen zichzelf vaak de kans ontnemen om met elkaar te reflecteren op eigen en elkaars handelen om zodoende ook de kwaliteit te verbeteren. Op dit punt is in de evaluatie van het

Boxtels Model een eerste vervolgstap gezet.

De verantwoording naar anderen toe kan steviger.

Voor de voorscholen geldt dat, hoewel er al wel in bepaalde mate sprake is verantwoording afleggen aan externen, de verantwoording van de kwaliteit vollediger kan worden wanneer voor meer vve-aspecten ambities en doelen worden vastgelegd en hierop een gerichte evaluatie volgt. Zo komen deze ook meer in lijn met de verantwoordingsafspraken die de houders met de gemeente hebben afgesproken in het 'Convenant Boxtels Model'. Hierin staan namelijk ook voor de peuters ambities en doelen verwoord over wat een peuter zou moeten kunnen bij de start van de basisschool. Daarbij kan ook de dialoog met ouders verder verstevigd worden door hen meer inzicht te geven in de ontwikkeling van hun kind en het aanbod dat de voorschool biedt.

Ook voor de basisscholen geldt dat zij de kwaliteit en de resultaten van vroegschoolse educatie niet expliciet in beeld brengen en daarom niet in staat zijn om daarover verantwoording af te leggen. Dat komt ten eerste doordat de school haar eigen kwaliteit en resultaten van vroegschoolse educatie nog niet in beeld brengt. Ten tweede ontbreekt ook nog een duidelijke visie op vroegschoolse educatie met een realistische ambitie en daarvan afgeleide doelen.

Er liggen kansen om samen met de gemeente en andere

koppelgenoten samen doelen te gaan formuleren. Als vervolg daarop kan de school jaarlijks aangeven in hoeverre de doelen behaald zijn, welke inspanningen daarvoor geleverd zijn en eventueel welke aanvullingen nog nodig zijn om de volgende doelen te kunnen realiseren. In een dialoog kan de school met interne en externe belanghebbenden vervolgens haar beleid en realisering daarvan spiegelen om er beter van te worden. Het ’Convenant Boxtels Model' biedt hiervoor zeker aangrijpingspunten.

In document Onderzoek gemeente Boxtel (pagina 26-33)