• No results found

3. Resultaten van het gevoerde beleid

3.3.2 Kwaliteit oppervlaktewater

De bespreking van de kwaliteit van het oppervlaktewater wordt in relatie tot het mestbeleid beperkt tot de concentraties van de nutriënten stikstof (N) en fosfor (P), die ondersteunende parameters voor het bepalen van de ecologische toestand zijn. Voor de Kaderrichtlijn Water moet met betrekking tot oppervlaktewater naast de landbouw, ook belasting vanuit andere bronnen in beschouwing worden genomen. De hier gegeven beschrijving is gebaseerd op de Nationale Analyse Waterkwaliteit49.

Figuur 7. Nutriëntenbelasting in regionale waterlichamen per bron, 201550

Van de wateren waarover voor de KRW wordt gerapporteerd, de zogenoemde waterlichamen, voldoet volgens de toetsing van 2018 (meetjaren 2015-2017) ongeveer 50 procent aan de norm voor stikstof en ook circa 50 procent aan de norm voor fosfor. Volgens de KRW-beoordeling voldoet een water als één van beide nutriënten goed scoort; dat geldt voor ongeveer 65 procent van de wateren. Voor het halen van de biologische doelen is het echter niet altijd voldoende als één van de nutriënten voldoet.

49 Gaalen, F. van, L. Osté & E. van Boekel (2020), Nationale analyse waterkwaliteit. Onderdeel van de Delta-aanpak Waterkwaliteit, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.

50 Nationale analyse waterkwaliteit. PBL 2020

Als alleen wordt gekeken naar wateren die landbouw als belangrijkste bron van nutriënten hebben (cf. het Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater – MNLSO) voldoet minder dan de helft van de meetlocaties aan de stikstofnorm; in de periode 2015-2018 schommelt dit tussen circa 35 tot 55 procent voor de verschillende gebieden. Voor fosfor ligt het aantal meetlocaties dat aan de norm voldoet in deze periode ongeveer op de helft: tussen circa 50-55 procent.

Landelijk draagt de uit- en afspoeling uit de bemesting gemiddeld 37% bij aan de totale toevoer van stikstof naar het regionale oppervlaktewater. Berekend is dat de nalevering vanuit de bodem niet gerelateerd aan actuele bemesting, de voornaamste bron is van de fosforbelasting van het regionale oppervlaktewater en op 33% ligt. De relatieve bijdrage van de landbouw door uit- en afspoeling is voor fosfor in de tijd toegenomen, vooral doordat de bijdragen van andere bronnen sterker zijn afgenomen. Tussen regio’s zijn grote verschillen berekend in de absolute en de relatieve bijdragen van bronnen aan de belasting van het regionale oppervlaktewater.

Stikstof

De Nitraatrichtlijnrapportage concludeert dat de totaal stikstofconcentraties in regionale wateren sinds 1992 zijn gedaald, waarbij de grootste veranderingen tot 2005 hebben plaatsgevonden. De laatste jaren is slechts een beperkte verbetering te zien voor zowel de regionale KRW-wateren als de landbouwspecifieke wateren. In bijna de helft van de wateren is een (grote) verlaging in de totaal stikstofconcentratie gemeten. In de laatste periode is echter in een beperkt aantal meetpunten (10-15%) een grotere toename van de stikstofconcentratie gemeten, die de verbetering in de andere wateren teniet doet in het gemiddelde. De grootste stijgingen worden waargenomen in Zuid-Nederland. Voor de ecologische kwaliteit van het zoete water zijn de zomergemiddelden van stikstof en fosfor van belang. Voor nitraat is een vergelijkbare trend zichtbaar als voor stikstof.

Figuur 8. Totaal-stikstofconcentratie (zomergemiddelde als N in mg/l) in zoete wateren in de periode 1990-201951

Fosfor

De zomergemiddelde fosforconcentraties zijn het meest bepalend voor de eutrofiëringstoestand van regionale zoete wateren en het meest relevant voor een vergelijking met de fosfornormen voor de KRW. Per jaar kan de gemiddelde fosforconcentratie in de landbouwspecifieke wateren sterk verschillen als gevolg van uitschieters, vooral in de eerste jaren als het aantal meetpunten nog beperkt is. De daling in totaal fosforconcentraties sinds begin jaren negentig is het grootst in de

51 Bron: Fraters, B. et al (2020)

Rijkswateren, waar de sterke reductie van de belasting uit RWZI’s en industrie zichtbaar is. Dit is niet zichtbaar in de landbouwspecifieke wateren. In alle drie de watertypen neemt de totaal fosforconcentratie nog licht af in vergelijking met de eerdere jaren. Hoewel de meerderheid van de landbouwspecifieke wateren een daling in de totaal fosforconcentratie laat zien, is het aandeel wateren dat voldoet aan de waterschapsnorm niet gestegen sinds 2014. Lokaal zijn wel stijgingen in de totaal fosforconcentratie te zien.

Het effect van de gedifferentieerde fosfaatgebruiksnormenzoals die nu gelden op de belasting van het oppervlaktewater wordt pas op langere termijn (na 2030) verwacht, gezien de gemiddeld genomen grote voorraden aan fosfaat in de bodem en de sterke gebondenheid van fosfaat aan bodemdeeltjes.

Figuur 9. Totaal-fosforconcentratie (zomergemiddelde als P in mg/l) in zoete wateren in de periode 1990-201952

Kwaliteit zee- en kustwater

Analoog aan de afname in de zoete wateren is er ook een afname in de nitraatconcentraties in de zoute wateren. Bij 80% van de meetpunten in het overgangswater in het kustwater was er een afname in de nitraatconcentratie tussen de perioden 1992-1995 en 2012-2015; er waren geen toenamen. Tussen 2012-2015 en 2016-2018 was er bij 50% van de meetpunten in het

overgangswater een afname en waren er geen veranderingen bij het kustwater en open zee.

52 Bron: Fraters, B. et al (2020)

Figuur 10 Chlorofyl-α-concentratie (zomergemiddelde in μg/l) in de mariene wateren (overgangswater, kustwater en open zee) in de periode 1990-2019.

Van de overgangs- en kustwateren (KRW-waterlichamen) wordt voor 2016-2019 7% beoordeeld als ‘niet-eutroof’, 50% als ‘potentieel eutroof’ en 43% als ‘eutroof’. Potentieel eutroof wil zeggen dat de biologische toestand goed is, maar de nutriëntenconcentraties niet voldoen aan de KRW-waterkwaliteitsnormen.

Over het geheel is voor alle typen zoute wateren gemiddeld een lichte stijging van de

chlorofylconcentratie waar te nemen sinds de vorige rapportageperiode, al is te zien in Figuur 10 dat de chlorofylconcentraties de laatste jaren weer afnemen. Voor 2016-2019 zijn de concentraties in vrijwel alle meetpunten lager dan 23 μg/l. Voor de overgangswateren, net als voor de

meetpunten in de open zee, heeft meer dan 90% een concentratie lager dan 10,8 μg/l. Ook bij de kustwateren geldt dit voor 75% van de meetpunten. De norm voor chlorofyl-α is voor kustwateren 14 μg/l.53