• No results found

Krij gsgevangenen

In document 1939-1945 D E E L I I b (pagina 74-200)

Wij willen beginnen met het geven van enkele cijfers — niet zonder aarzeling want enkele ervan zijn onzeker. In 1978, eerst ruim dertig jaar na de oorlog, heeft majoor drs. H. L. Zwitzer, een van de wetenschappe­ lijke medewerkers van de Sectie Krijgsgeschiedenis (thans M ilitaire G e­ schiedenis) van de Staf van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten, de in de archieven van de Koninklijke Marine en van het Koninklijk Neder- lands-Indisch Leger aanwezige gegevens nauwkeurig tegen elkaar kun­ nen afw egen1, waarbij hij tot de conclusie kwam dat van de Europese militairen in Indië in totaal 42233 in krijgsgevangenschap zijn geraakt: 3 847 militairen van de Koninklijke Marine, 36 869 van het Knil en 1 517 van de hulpkorpsen van het Knil.2 In die krijgsgevangenschap zijn van de militairen van de Koninklijke Marine 648 omgekomen (16,8% ), van die van het Knil en de daaraan verwante formaties 7 5 5 2 (19,6%). Op het totaal van de Europese krijgsgevangenen: 4 2 233, zijn er dus 8200 om ­ gekomenen geweest (19,4% ) — ruw gesproken kan men zeggen dat één op de v ijf Europese krijgsgevangenen het leven heeft verloren. Van de overlevenden hebben bovendien velen (maar wij weten niet, hoevelen) blijvende physieke o f psychische schade opgelopen als gevolg van de verschrikkingen die zij als krijgsgevangenen hadden moeten doorstaan.

Heeft men dus wat de cijfers voor de Europese militairen betreft, vaste grond onder de voeten, zodra men zich verder waagt, komt men in een moeras van onzekerheid terecht: nauwkeurige gegevens voor de inheem­ sen onder de militairen van de Koninklijke Marine en van het Knil ontbreken. D it was, wat de varende eenheden van de marine betreft, maar een kleine groep, maar voor het Knil gold dat niet: het telde in de Japanse invasiemaanden in totaal ca. 65 000 militairen (van w ie ca. 800 sneuvel­ den) en onder dezen bevonden zich ca. 23 200 inheemsen van verschil­ lende landaard. In '37 hadden tot het Knil bijna 13 000 Javanen, bijna 2 000 Soendanezen, ruim 5 000 Menadonezen, ca. 4 000 Ambonnezen en

1 M en vindt zijn cijfers in de M ededelingen van de Sectie Krijgsgeschiedenis, Eerste jaargang, no. 1 (1978). 2 Stadswachten: 8 16, Landwachten: 12 2, A fv o e r- en

ruim i ooo Timorezen behoord, bij elkaar ca. 25 000 inheemsen. Dat totaalcijfer is in de Japanse invasiemaanden dus iets lager geweest en wij weten niet hoe toen de verdeling naar de verschillende landaarden was. Er zijn overigens zeker niet ruim 23 000 inheemse militairen in Japanse handen gevallen: zowel in de Buitengewesten als op Java zijn na de landingen van de Japanners vele inheemsen gedeserteerd — hoevelen krijgsgevangen werden gemaakt, is niet bekend. Van die krijgsgevange­ nen zijn de Javanen en Soendanezen spoedig vrijgelaten, maar de Japan­ ners hebben aanvankelijk de meeste M enadonezen, Ambonnezen en Tim orezen vastgehouden. Hierbij merken wij nog op dat de Japanners vrij spoedig een scheiding hebben aangebracht tussen de Europeanen (Nederlanders en Indische Nederlanders) en de inheemsen onder de krijgsgevangenen en in Bandoeng bovendien tussen de Nederlanders en Indische Nederlanders onder hen. Wij laten nu verder in deze inleiding de inheemsen terzijde — later in dit hoofdstuk komen wij op hen terug.

D e meeste Nederlandse en Indische Nederlandse krijgsgevangenen zijn niet op de eilanden gebleven waar zij zich in de invasiemaanden bevonden. Dat is w èl het geval geweest op Borneo maar van de overige eilanden zijn de meeste krijgsgevangenen naar elders gedeporteerd.

O p heel Borneo, Brits-Borneo dus inbegrepen, hebben de Japanners volgens hun eigen gegevens1 ca. 4 500 krijgsgevangenen gemaakt, en van hen zijn in '42 2 067 (militairen van het Knil, Britse en Brits-Indische militairen) naar Brits-Borneo overgebracht; dit gebied stond namelijk onder bestuur van het Japanse leger en de Japanse marine had aan dat leger toegezegd dat het alle krijgsgevangenen aan het leger zou overdra­ gen — die toezegging is de marine ook wat Borneo betreft slechts gedeeltelijk nagekomen: zij heeft er op ‘haar’ deel ca. 700 Knil-krijgsge- vangenen vastgehouden.

1 D ie gegevens zijn pas in '8 2 gepubliceerd door de Japanner S. Adatsji in no. 45 van de Studies o f C u ltural and Social Sciences, uitgegeven door de N ational D efense Academy te Jokoham a. Adatsji’ s studie heeft als ondertitel: ‘ A b rie f history o f Japanesepractices on

treatment o f A llie d war victims during the Second World War’ (‘Een beknopte geschiedenis

van de Japanse praktijken bij de behandeling van Geallieerde oorlogsslachtoffers gedurende de T w eed e W ereldo o rlo g’ ) en de kenmerkende form ulering van de titel is: ‘ Unprepared regrettable events' — ‘ O nvoorbereide’ (bedoeld zal w el zijn: ‘O nopzet­ telijke’) ‘betreurenswaardige gebeurtenissen’. D e strekking van deze studie is dat op de bedoelingen van Japans machthebbers niets aan te merken viel, maar dat in de praktijk alles misliep. V o o r dat laatste w ordt een zekere verantwoordelijkheid aan­ vaard. Gezegd wordt: ‘ D e praktijken waarbij vele militairen door Japan mishandeld zijn, hebben in de Japanse geest een aanzienlijk litteken achtergelaten’ .

A L G E M E E N O V E R Z I C H T

Op Celebes bevonden zich in ju li '42, afgezien van de inheemsen, ca. 2700 militairen in krijgsgevangenschap: ca. 800 van het Knil, 885 Britten en 185 Amerikanen (overlevenden van de Slag in de Javazee) alsmede 830 opvarenden van de Koninklijke M arine (overlevenden van de Slag in de Javazee en marinemannen die zich aan boord hadden bevonden van twee schepen die van Tjilatjap naar Australië koers hadden gezet maar door de Japanners waren opgevangen). Vóór ju li '42, nl. in april, werd een aantal officieren en andere overlevenden van de kruisers die door de Japanse marine tot zinken waren gebracht, in totaal ca. 500 man, naar Japan getransporteerd om er opnieuw ondervraagd te worden; zij zijn er redelijk behandeld, waarbij wij nog opmerken dat Japanse marine-offi- cieren soms voor opvarenden van de Geallieerde marines van een zeker respect getuigden dat in de houding der Japanners jegens militairen van de Geallieerde legers geheel ontbrak.' Tenslotte zij, wat Celebes betreft, vermeld, dat een deel van de daar achtergebleven krijgsgevangenen in '43, '44 en '45 naar Java is getransporteerd — er waren volgens de Japanse gegevens in april '45 op Celebes nog 1 4 1 1 krijgsgevangenen aanwezig.

Op Sumatra zijn ca. 4 500 Nederlanders en Indische Nederlanders en

1 W ij verm elden in dit verband dat de tw ee-en-dertig overlevenden van de N ed e r­ landse onderzeeboot ‘ O 2 0 ’ die op 19 december '4 1 onder de kust van Malakka door een Japanse torpedobootjager tot zinken was gebracht, aan boord van een tweede Japanse torpedobootjager naar Saigon werden overgebracht waar zij ondervraagd werden. In januari '4 2 werden zij naar H ongkong getransporteerd waar zij op de 22ste aankwamen, en enkele dagen later slaagden twee marine-officieren: A. M . Idema en R. J. Hordijk, er in om samen met een Canadese marine-ofFicier ’s nachts via een rioolbuis buiten het kamp te komen. Vlak achter het Japanse hoofdkwartier kwam en zij boven de grond. D oo r C hinezen geholpen hielden zij zich enkele dagen op verschillende plaatsen schuil, ook waren het Chinezen die hen aan een roeiboot hielpen. Daarmee en met een tweede roeiboot (de eerste was bij aankomst op het vastelandsgedeelte van de Britse Kroonkolonie omgeslagen) bereikten ze op de elfde dag van hun ontsnapping de Chinese kust. Daar werd in een arm dorp geld voor hen ingezameld en w erd hun een gebied gewezen waar zich guerrillastrijders van het Chinees-Nationalistisch leger bevonden. M et een prauw werden ze erheen gebracht en een tweede prauw voerde hen naar een plaats waar een generaal van T sjiang K ai-sjek zijn hoofdkwartier had. Daar voegden zich bij de drie ontsnapten vier Britse officieren die óók uit H ongkong waren w eggekom en, en een fam ilie die uit M anila afkomstig was. N a een voettocht en een treinreis w erd een stad bereikt waar zij hun eerste telegram kregen van de Nederlandse ambassade in T jsoengking die zij van een andere stad uit telegrafisch hadden kunnen verwittigen van hun ontsnapping. O p 10 april vlogen zij naar Calcutta en acht dagen later konden zij zich bij admiraal H elfrich in C o lo m b o (Ceylon) present m elden, nauwkeuriger (tenminste dat schrijft Frank Visser in het relaas van deze tocht, opgenom en in zijn D e schakel. D e geschiedenis van de

K R I J G S G E V A N G E N E N

ca. i 200 Britten en Australiërs in krijgsgevangenschap geraakt en van hen zijn in mei '42 ca. 1 500 Nederlanders en Indische Nederlanders en ca. 500 Britten naar Birma getransporteerd om er samen met Australische krijgsgevangenen eerst vliegvelden aan te leggen en om vervolgens samen met grote aantallen romoesja's te werken aan de aanleg van het noordelijk gedeelte van de spoorweg die Thailand met Birma moest verbinden: de Birma-spoorweg, zoals wij die verbinding zullen aandui­ den. D e op Sumatra achtergebleven krijgsgevangenen werden nadien nog voor twee taken gebruikt: de aanleg van een w eg in Atjeh die een doorgaande verbinding tussen de oost- en de westkust van Sumatra m ogelijk maakte, en de aanleg van een spoorweg, de z.g. Pakanbaroe- spoorweg, waarvoor hetzelfde gold; dat spoorwegtraject was a f op de dag waarop Japans capitulatie bekend werd gemaakt: 15 augustus '45.

Op Java hadden de Japanners de meeste krijgsgevangenen gemaakt, nl. ca. 70800: ca. 900 Amerikanen, ca. 2 800 Australiërs, ca. 10600 Britten en ca. 56 500 militairen van de Koninklijke Marine en van het Knil (inheemse militairen meegeteld). D e meeste inheemsen zijn, gelijk ge­ zegd, spoedig vrijgelaten. Van de overige krijgsgevangenen zijn in okto­ ber '42 bijna 700 (bijna allen Indische Nederlanders) en in september '43 nog eens 3 400 naar Japan vervoerd om er te werken in mijnen, fabrieken en havens. Voorts zijn van oktober '42 a f de meeste Amerikanen en Australiërs en ca. 16500 Nederlanders en Indische Nederlanders naar Birma en Thailand overgebracht in verband met de aanleg van de Birma- spoorweg. Daar heeft van alle niet-inheemse krijgsgevangenen die de Japanners in het Nanjo-gebicd hadden gemaakt1, ca. 45 % moeten zwoe­ gen. Toen die spoorweg a f was (dat was in oktober '43 het geval), is een deel van die krijgsgevangenen, voorzover nog in leven, bij het onderhoud betrokken geworden o f om andere redenen in Thailand gebleven, een tweede deel is naar Singapore teruggevoerd en daar aan het werk gezet, een derde deel is naar Frans-Indo-China overgebracht om er vliegvelden aan te leggen en een vierde deel, waartoe talrijke Nederlanders (en slechts w einig Indische Nederlanders) behoorden, is naar Japan getransporteerd. Uiteindelijk is van alle niet-inheemse krijgsgevangenen meer dan een kwart, nl. 27 %, in Japan tewerkgesteld.

Dan zijn van Java nog vier andere groepen krijgsgevangenen elders

1 Dat waren er 14 2 766: 5 0 0 16 Britten, 4 2 2 3 3 Nederlanders en Indische Nederlanders, 2 6 9 4 3 Am erikanen (de meesten krijgsgevangen gemaakt op de Philippijnen), 2 1 762 Australiërs, 1 691 Canadezen (krijgsgevangen gemaakt op H ongkong) en 12 1 N ie u w - Zeelanders.

A L G E M E E N O V E R Z I C H T

ingezet: in april '43 zijn 3 540 Nederlanders en Indische Nederlanders en 2 760 Britten naar Flores en de M olukken gevoerd om er vliegvelden aan te leggen — van de overlevenden van deze transporten zijn in '44 de meesten naar Java teruggebracht. Voorts zijn in novem ber '43 van Java ca. 2 000 krijgsgevangenen, de helft Nederlanders en Indische Nederlan­ ders, de helft Britten, naar Zuid-Sumatra overgebracht om in de streek van Palembang vliegvelden aan te leggen en van begin mei '44 a f in drie transporten in totaal ca. 5 500 (hoofdzakelijk Nederlanders en Indische Nederlanders met daarnaast Britten, Australiërs, Ambonnezen, M enado- nezen en enkele Amerikanen) naar Midden-Sumatra voor het werk aan de Pakanbaroe-spoorweg. Tenslotte zijn van Java in september '44 ca. 750 krijgsgevangenen naar Singapore getransporteerd om er te helpen bij het graven van een droogdok en later kleinere aantallen voor diverse andere werkzaamheden.

Verder hebben de Japanners in de invasiemaanden ook krijgsgevan­ genen gemaakt op Ambon en op Tim or: op Ambon ca. 250 Nederlanders en Indische Nederlanders en ca. 800 Australiërs, op Tim or ca. 1 000 Nederlanders en Indische Nederlanders en eveneens ca. 1 000 Australiërs. Van Am bon zijn in oktober '42 bijna alle Nederlanders en Indische Nederlanders en ca. 260 Australiërs naar Hainan getransporteerd en daar aan het werk gezet. De overige Australiërs zijn op Ambon gebleven en geen groep krijgsgevangenen is slechter behandeld dan deze: vier-vijfde is er bezweken. Van de krijgsgevangenen op Tim or zijn de Australiërs naar N ew Britain getransporteerd en de Nederlanders en Indische N e­ derlanders toegevoegd o f aan de groepen op Java o f aan die op Celebes.

Is ons overzicht nu voltooid? Neen. Vermeld moet nog worden dat 572 Nederlandse en Indisch-Nederlandse opvarenden van de koopvaardij die op Java als burgers geïnterneerd waren in een kamp bij Bandoeng, in ju li '44 opeens de status van krijgsgevangenen kregen en in Batavia aan het werk werden gezet. U it deze groep werd ongeveer de helft, in hoofdzaak de gezagvoerders en de verdere scheepsofficieren, in septem­ ber '44 toegevoegd aan de ca. 750 andere krijgsgevangenen van w ie wij al vermeldden dat zij naar Singapore werden vervoerd — de andere helft, t.w. de jongere scheepsofficieren, werd ingezet bij de aanleg van de Pakanbaroe-spoorweg.

Ten aanzien van al deze groepen Nederlandse en Indische krijgsge­ vangenen hebben wij in het voorafgaande niet vermeld, hoevelen bij het werk aan de verschillende objecten die wij noemden, om het leven zijn gekomen — voorzover die cijfers beschikbaar zijn, zullen zij in dit hoofd­ stuk nog genoemd worden. Hier w illen wij er alleen nog op wijzen dat

K R I J G S G E V A N G E N E N

van de in totaal 8 200 omgekomenen onder hen velen zijn verdronken tijdens de transporten overzee die in totaal volgens de Japanse gegevens aan bijna 1 1 000 Geallieerde krijgsgevangenen het leven hebben gekost.

Het zijn slechts droge cijfers geweest die wij in onze zakelijke inleiding hebben vermeld. Er gaat een wereld van lijden achter schuil en het is die wereld die w ij, veelal het algemeen overzicht volgend dat E. van Witsen na jarenlang onderzoek in '7 1 afsloot1, en vooral ook met gebruikmaking van verslagen van de krijgsgevangenen zelf, zullen trachten uit te beelden. Er zal uit blijken dat de Japanners zich niets hebben aangetrokken van de in de Westelijke wereld geldende normen van humaan gedrag en evenmin van de meeste voorschriften ten aanzien van de voor krijgsge­ vangenen geldende, uit 1929 daterende, Conventie van Genève.

Ja p a n en zijn krijgsgevangenen

D e Japanners hadden in de loop van hun bewogen geschiedenis in hun onderlinge campagnes nimmer krijgsgevangenen gemaakt. Hun normen schreven voor dat een strijder zich moest doodvechten — mislukte dat, dan werd hij veelal door de overwinnaar van het leven beroofd en werd dat nagelaten, d.w.z. kon hij, na krijgsgevangen geweest te zijn, naar huis en haard terugkeren, dan werd hij daar ter dood gebracht omdat zulks gezien werd als de enige wijze waarop hij de schande kon uitwissen die hij over zijn gezin, zijn overige verwanten en zijn voorouders had gebracht.

Dat men er in andere landen ten aanzien van krijgsgevangenen andere opvattingen op nahield, drong heel wel tot Japan door, nadat het in 1854 zijn isolement dat het bijna tw ee-en-een-halve eeuw lang had gehand­ haafd, had prijsgegeven — het ging er toen juist naar streven, te bewijzen

1 Een fotokopie van zijn bijna 700 pagina’s tellende studie ‘ O ve r krijgsgevangenen in Japanse handen’ bevindt zich in de collecties van het Rijksinstituut vo o r O o rlo gs­ documentatie. Een eerdere versie daarvan werd in '7 1 gepubliceerd onder de titel

DE C O N V E N T I E V A N G E N È V E

dat het krijgsgevangenen op voorbeeldige wijze behandelde. Dat was allereerst het geval met de Chinese militairen die in de Chinees-Japanse oorlog van 1894—95 in Japanse handen vielen. In de Russisch-Japanse oorlog van 1904—05 raakten bijna tachtigduizend Russische militairen in krijgsgevangenschap — de Japanners gaven hun meer voedsel en betere kleding dan aan hun eigen troepen en zij vonden goed dat die Russen geld en goederen kregen en dat zij, voorzover zij getrouwd waren met in Siberië wonende vrouwen, met dezen in de krijgsgevangenenkampen in normaal gezinsverband konden leven. Zo ook in de Eerste W ereld­ oorlog: Japan maakte in het Duitse gebied in China alsmede op de Carolinen, de Marianen en de M arshall-eilanden die toen Duits koloniaal bezit waren, enkele duizenden Duitsers krijgsgevangen en dezen kwa­ men in Japanse vakantie-oorden in uitgesproken geriefelijke kampen terecht waar hun geen haar werd gekrenkt.

In de tweede helft van de jaren '20 vond in Genève internationaal overleg plaats over het formuleren van regels die, in aansluiting op wat in de meeste landen in de 19de en 20ste eeuw gebruik was geworden, precies de rechten en de verplichtingen van krijgsgevangenen alsmede die van de mogendheid die hen gevangen hield, zouden vastleggen. Wij hebben de voornaamste bepalingen van de uit dat overleg resulterende ‘Conventie inzake de behandeling van krijgsgevangenen’ al in deel 8 van ons werk (Gevangenen en gedeporteerden) w eergegeven', maar w illen de betrokken passages hier herhalen.

D e Conventie bepaalde dat krijgsgevangenen te allen tijde met mens­ lievendheid behandeld en beschermd moesten worden. Represailles tegen hen waren verboden. Zij moesten worden gehuisvest in gebouwen o f barakken die waarborgen voor hygiëne en zindelijkheid boden. Hun rantsoenen moesten gelijkwaardig zijn aan die van de depottroepen van de mogendheid welke hen gevangen hield; die mogendheid moest hun ook voldoende kleding, linnengoed en schoeisel verschaffen. Krijgsge­ vangenen dienden de gelegenheid te hebben tot lichaamsoefeningen en tot verb lijf in de buitenlucht. Minstens eenmaal per maand moest een geneeskundige inspectie plaatsvinden. Gezonde krijgsgevangenen moch­ ten, de officieren onder hen uitgezonderd, gebruikt worden voor werk­ zaamheden, de onderofficieren evenwel louter voor bewakingsdiensten, tenzij zij uitdrukkelijk om betaald werk, d.w.z. om productief werk in het economisch leven vroegen, maar wat die betaalde, door

K R I J G S G E V A N G E N E N

eieren en minderen te verrichten arbeid betrof, bevatte artikel 3 1 van de Conventie een belangrijke restrictie:

‘ D e d o o r de k rijgsgevangenen verrichte w erkzaam h eden m o gen generlei rechtstreeks verban d houden m et de krijgsverrichtingen. H et is in het bijzond er v e rb o d e n o m g evan gen en te gebru iken bij de fabricatie en het v e rvo e r van w ap e n en o f m u n itie van w e lk e aard ook, evenals bij het v e rvo e r van m aterieel dat v o o r de strijdende legers bestem d is.’

Per maand zouden de krijgsgevangenen voorts een vastgesteld aantal brieven en briefkaarten mogen verzenden die aan censuur onderworpen zouden zijn. Zij zouden zelf brieven, briefkaarten, postpakketten, geld en boeken mogen ontvangen, maar de mogendheid die hen gevangen hield, had het recht, die zendingen te controleren.

Wat de hiërarchische verhoudingen betrof: van de zijde van de m ogendheid die de krijgsgevangenen vasthield, zou elk kamp gecom­ mandeerd moeten worden door een officier, van de zijde van de krijgs­ gevangenen zou in kampen van officieren de oudste officier in de hoogste rang de officiële tussenpersoon zijn (de ‘kampoudste’), in de andere kampen zouden de krijgsgevangenen vertrouwensmannen kunnen aan­ wijzen.

Krijgsgevangenen konden gestraft worden. W reedheid alsmede col­ lectieve straffen voor door enkelingen bedreven daden waren verboden, maar voor het overige waren krijgstuchtelijke o f gerechtelijke straffen toegestaan, gerechtelijke bijvoorbeeld in die gevallen waarin een krijgs­ gevangene in krijgsgevangenschap een misdaad begaan had. Een poging tot ontvluchting gold niet als een misdaad — zij mocht w èl gestraft worden, bijvoorbeeld met een periode van arrest tot een maximum van dertig dagen (een krijgstuchtelijke straf) o f met onderwerping aan een regime van verscherpte bewaking; met betrekking tot ontvluchte krijgs­ gevangenen waren andere dan krijgstuchtelijke straffen verboden.

M en ziet: de regels die elke mogendheid welke zich bij de Conventie aangesloten had, in acht diende te nemen (wij hebben hier slechts de belangrijkste weergegeven), waren strikt. Wat indien die mogendheid die regels overtrad? O ok daarvoor bevatte de Conventie de nodige bepalingen. Krijgsgevangenen hadden het recht, bij de kampcomman­ danten hun beklag te doen; zij hadden ook het recht, zich te beklagen bij de vertegenwoordigers der z.g. beschermende mogendheden. Die vertegenwoordigers waren bevoegd, zich naar alle oorden te begeven waar krijgsgevangenen geïnterneerd waren, en die krijgsgevangenen

zouden zich daar persoonlijk met hen mogen onderhouden.

Wat als de klachten dier krijgsgevangenen gerechtvaardigd waren? Daarover zweeg de Conventie. D uidelijk was w èl wat dan geschieden zou: de beschermende mogendheid zou op verbeteringen aandringen en

In document 1939-1945 D E E L I I b (pagina 74-200)

GERELATEERDE DOCUMENTEN