• No results found

De kosten en de financiering van groene diensten

6. Schets van een andere aanpak: het beursmodel

6.5 De kosten en de financiering van groene diensten

De huidige situatie voor de bepaling van prijzen

Momenteel zijn de volgende modellen bekend voor de bepaling van prijzen voor groene diensten:

• subsidieregelingen die compensatie bieden voor vermindering in productieopbrengst en/of waardevermindering van de grond. De kosten worden op nationale niveau geschat aan de hand van bedrijfs-gegevens;

• project ‘Boeren met natuur’ (Stortelder, 2001), waarbij de grondprijs richtinggevend is genomen om benodigde vergoeding vast te stellen, gekoppeld aan erfdienstbaarheid;

• het project van de Stichting Limburgs Land-Beheer ten aanzien van natuurcompensatie voor Rijksweg 73 waarbij het beschikbare bedrag voor compensatie op de begroting van overheden richtinggevend is en op basis van de grondprijs een aanbod wordt gedaan;

• experiment in Waterland waarbij uitgegaan is van kosten op basis van gemaakte uren en andere productiefactoren waaronder grond; • vergoeding van waterwinbedrijven aan boeren gebaseerd op

compensatie voor niet-verkregen inkomsten.

Ideeën en praktijkvoorbeelden voor financiering

In ‘Boeren met natuur’ (Stortelder et al, 2001) wordt de vor-ming van een door de overheid gevuld fonds bepleit waarvan de opbrengsten worden aangewend voor betaling van boeren. In het project ‘De Groene Long’ in de provincie Noord-Holland worden verschillende subsidieregelingen via één loket beschik-baar gesteld. Achter het loket worden ingediende projecten getoetst aan de individuele criteria van de verschillende rege-lingen waardoor de gebruiker van het loket ontlast wordt en synergie tussen regelingen kan worden benut.

In het natuurcompensatieproject (A73) van Limburgs Land-Beheer wordt de vraagzijde van de markt gevormd door par-tijen die verloren natuur moeten compenseren bij het maken van ‘rood’ werk (infrastructuur, industrieterreinen, nieuwbouw etc). Voorgesteld wordt een opdrachtgever een overeen-gekomen afkoopsom in een fonds te laten storten en van de revenuen uit dit fonds agrariërs te betalen voor hun diensten als producent van natuur en landschap.

Gemeenschappelijke uitgangspunten in de huidige situatie zijn de gemiddelde grondprijs en gemiddelde opbrengsten. De grondprijs geeft slechts ten dele de betekenis als productiefactor weer omdat de

grond-prijs bestaat uit de waarde als productiefactor én uit de waarde als speculatieobject. Opbrengsten kennen niet alleen gemiddelden maar ook ruimtelijke variatie.

Prijsvorming in het beursmodel

Bij de prijsvorming speelt het rendement van de grond als productie-factor een overwegende rol op basis van de gemiddelde grondprijs. Daarbij wordt vaak uitgegaan van het rendement bij optimale inzet van deze productiefactor. Ervaringen in de Achterhoek (Stortelder en Molleman, 1998) en elders (de Snoo, 1994) laten zien dat een deel van grond van rurale bedrijven in de praktijk (vanuit de optiek van korte-termijn bedrijfs-economische overwegingen) suboptimaal wordt ingezet. Vaak is die grond relevant voor natuur- en landschapsbeheer: slootranden, kavelranden, overhoeken. De prijsvorming wordt dan afhankelijk van het rendement bij suboptimale inzet.

Prijzen komen tot stand door te kijken naar de kostprijs, naar wat de opdrachtgever er voor over heeft en naar de prijs die de concurrenten hanteren. Prijs en daarvoor verkregen kwaliteit zijn onderhandelbaar.

In het beursmodel komt de prijs tot stand door confrontatie van vraag en aanbod. Al eerder is aangegeven dat een zeer specifieke vraag leidt tot het ontstaan van monopolieposities die de prijs zullen beïnvloeden. De prijsvorming via vraag en aanbod, als alternatief voor grondprijs als grondslag, wordt daardoor mede bepaald door (de gebiedsspecificiteit van) de vraagarticulatie. Hoe hoger het schaalniveau van de vraag-articulatie, hoe groter de mogelijkheid tot concurrentie. In de praktijk kan concurrentie optreden tussen gebieden, tussen delen van gebieden en tussen intermediairs. Deze concurrentie kan leiden tot meer kwaliteit bij eenzelfde inzet van middelen. Uiteraard worden groene diensten niet afgenomen indien de prijs te hoog is. Via benchmarking kunnen de vragers zonodig vaststellen of de prijs/kwaliteitsverhouding (maatschappelijk) acceptabel is.

Toekomstige kosten

De uiteindelijke maatschappelijke kosten zijn afhankelijk van: • de omvang van de vraag;

• de gevraagde prijs (afhankelijk van concurrentie tussen aanbieders én mate waarin de vraag beperkt is tot specifieke gebieden);

• de transactiekosten.

De maatschappelijke kosten worden opgebracht door de overheid en de particuliere sector. De uiteindelijke kosten voor de overheid zijn ook afhankelijk van de mate waarin privaat gefinancierde vraag invulling geeft aan collectieve vraag.

Een zeer globale schatting van de kosten voor groene diensten in Nederland (natuur, landschap, toegankelijkheid voor recreatie en cultuur-historie excl. water-vraag) komt uit op 300 miljoen euro per jaar. Aan agrarisch natuurbeheer (weidevogelbeheer, ganzenbeheer RBON en SAN) wordt nu jaarlijks 48,5 miljoen euro besteed op een oppervlakte van ongeveer 100.000 hectare, dat wil zeggen 485 euro per hectare (LNV, 2001). Voor de onderdelen landschap en recreatie zal de benodigde inzet lager zijn.

Ongeveer 69% van het Nederlandse oppervlak (3,4 miljoen hectare, exclusief water) is in agrarisch gebruik (2,4 miljoen hectare). Van de boeren is naar schatting de helft genegen en in staat groene diensten op het gebied van natuur, landschap, cultuurhistorie en recreatie te leveren (zie paragraaf 5.2). Uit onderzoek blijkt dat andere eigenaren minstens zo veel belangstelling hebben voor het uitvoeren van groene diensten kunnen hebben (Anoniem, 2001). Het potentiële aanbod aan hectare groene diensten komt daarmee op minimaal 1,2 tot maximaal 2,4 mil-joen hectare.

De potentiële vraag vanuit de rijksoverheid die naar voren komt in de huidige gebiedsaanduidingen in het Structuurschema Groene Ruimte (nationale landschappen, nationale parken, groen rondom de stad), kan geschat worden op 0,45 miljoen hectare. Andere waardevolle gebieden (nu aangeduid als provinciale parken, regionale parken en andere Belvedèregebieden in het SGR2) nemen naar schatting eenzelfde oppervlak in. In het SGR2 is aangegeven dat ten behoeve van water-berging op circa 400.000 hectare functieaanpassing nodig. Deze gebieden zullen deels overlappen met de genoemde waardevolle gebieden. Daar-mee kan het totale oppervlak gebied dat in aanmerking komt voor groene diensten op het gebied van natuur, landschap, cultuurhistorie en recreatie geschat worden op ongeveer één miljoen hectare.

In dat gebied kan ook aanbod aan groene diensten verwacht worden. Indien de gemiddelde prijs voor groene diensten voor natuur, landschap, cultuurhistorie en recreatie 300 euro per hectare zou bedragen, is naar schatting in totaal 300 miljoen euro nodig Hierbij is uitgegaan van de vraag naar groene diensten van de rijks- en provinciale overheid. De kosten voor de groene dienst ‘waterberging’ zijn nog niet aan te geven, met name omdat onvoldoende zicht bestaat op de vraag naar en mogelijkheden voor waterberging in het agrarisch gebied.

De huidige en toekomstige situatie ten aanzien van financiering

Financiering vindt plaats uit collectieve middelen (subsidieregelingen), uit de markt (verkoop van streekeigenproducten en recreatiediensten) en door burgers (donateurs, fondsen, directe aankoop van producten). Financieringsstromen en vraagformulering zijn veelal één op één gekoppeld maar niet altijd. Bij financiering op grond van compensatie, vanuit fondsen of sponsoren dient nog invulling van de vraag plaats te vinden. Hierbij kan de intermediair een belangrijke rol vervullen. Opties voor financiering uit collectieve middelen zijn:

• inzet van modulatiegelden en ander geld uit de ‘tweede pijler’ van het EU-beleid;

• verbreden van de 'De Boer norm' (koppeling economische groei aan investeringen milieu en landschap);

• in maatschappelijke kosten-baten-afweging van projecten groene dien-sten economiseren

• bijstellen van de verdeelsleutel voor het gemeentefonds; • landschapsheffing / profijtbelasting;

• vormen van een fonds door van een toekomstige stroom van beheers-vergoedingen te kapitaliseren, op de eigendoms- en eventueel de gebruikstitel van de grond een dienstbaarheid van beheersmaatregelen te vestigen en daartegenover een jaarlijkse betaling te stellen uit de beleggingsopbrengsten van het fonds (voorbeeld de natuurcompen-satie voor de A73 in Limburg).

Opties voor financiering uit private middelen:

• vereniging ‘Vrienden van het platteland’ (initiatief van LTO); • lokale investeringsfondsen met rendement in natura; • onderhoudscontracten bij (woning)bouwprojecten; • rood voor groen.

Een nadere uitwerking van deze opties dient plaats te vinden.