• No results found

Wagners muziekdrama’s omvatten twee dimensies die nauw met elkaar verweven zijn: de narrative dimensie (het literaire drama, de verhaallijn, het libretto) en de muzikale dimensie (de compositie, de partituur). Deze twee-eenheid zal ik vanuit verschillende perspectieven belichten. Terwijl de psychoanalytische duiding (in termen van subjectiviteit en verlangen) zich hoofdzakelijk op de narratieve dimensie richt, zal ik de muzikale dimensie voornamelijk aan een moleculaire en topologische analyse onderwerpen. Daarbij zal ik Wagners muziek echter ook in haar bredere historische, politieke en culturele context plaatsen (heden versus verleden; staatsmuziek versus nomadische muziek).

Lohengrin: ijle klanken en donkere eeuwen

Wagner heeft twee opera’s aan graalridders gewijd, namelijk Lohengrin (voltooid in 1848) en Parsifal (voltooid in 1882). Dat wil zeggen, Lohengrin werd halverwege zijn leven, Parsifal op latere leeftijd gecomponeerd. Genealogisch gezien schreef hij de opera’s in de verkeerde volgorde, omdat Parsifal Lohengrins vader is. Net als het geval is bij de Ring, hebben we in feite met een cyclus te maken, zij het van minimale omvang, een cyclus die slechts twee opera’s omvat: de graalcyclus. En net als bij de Ring, werkte Wagner er in omgekeerd chronologische volgorde aan: eerst wijdde hij een opera aan de zoon, vervolgens aan de vader. Wagner werkte, zoals Kuffenrath (1891) het uitdrukt, ‘à rebours’, ook in die zin dat hij de slotscène, wanneer Lohengrin op de Schelde-oever zijn identiteit prijsgeeft, als eerste concipieerde. Wagner wist de eerste twee bedrijven in een verbazingwekkend hoog tempo op papier te krijgen. Wanneer hij Dresden in 1849 ontvlucht, bevindt de partituur zich in zijn bagage. Enkele maanden later, wanneer hij zich als banneling in Parijs ziek, depressief en miserabel voelt, valt zijn blik op het min of meer vergeten document. De gedachte dat deze klanken, als dode letters op lijkbleek papier, nooit daadwerkelijk zullen klinken, stemt hem somber. Hij besluit zich tot zijn vriend Franz Liszt te wenden, die de opera in Weimar zal opvoeren. Die uitvoering (in 1850) zal een doorbraak inluiden, een kentering die Wagners oeuvre voor de ondergang behoedde.

Lohengrin is een gestalte waarin twee verhaallijnen samenkomen: enerzijds de

heidense, prechristelijke mythe van de zwaanridder, anderzijds de christelijke legende van de graalridder. Anders gezegd, de opera is een synthese van een sprookje (dat teruggaat op een Germaanse mythe) en een christelijke huwelijksinzegening, maar beide verhaallijnen

159

culmineren in een fiasco. Hoewel het muziekdrama over gebeurtenissen in een ver verleden handelt, kent Wagner er niettemin nadrukkelijk actualiteitswaarde aan toe.

Het verhaal speelt in de ‘donkere’ tiende eeuw. De Oost-Frankische koning Hendrik de Vogelaar wil met een diplomatieke veldtocht de Duitse volkeren verenigen tot wat enkele decennia later, mede door zijn toedoen, het Heilige Roomse Rijk zal worden. Dit maakt meteen duidelijk dat Lohengrin niet eenvoudigweg als een historisch-romantisch drama kan worden afgedaan. Vanuit het perspectief van de tweede helft van de negentiende eeuw is juist die ‘donkere’ tiende eeuw (waarover destijds betrekkelijk weinig met zekerheid bekend was) van belang omdat het tijdsgewricht van Wagner zelf in zekere zin als een herhaling of terugkeer van de tijd van Hendrik de Vogelaar kon worden aangemerkt. Ook Wagners tijd stond, waar het de politieke dimensie betreft, in het teken van de Duitse eenwording: de samenvoeging van kleine en middelgrote politieke entiteiten tot een rijk. Het betreft de terugkeer van een welhaast mythisch concept – een romantisch droomrijk –, maar dan in de vorm van een door en door moderne, onttoverde, geïndustrialiseerde natiestaat die zich met andere moderne grootmachten kan meten. De tiende eeuw als historische spiegel voor het toenmalige heden. Dit benadrukt de actualiteit van wat op het eerste gezicht een mythisch sprookje lijkt: er loopt een onmiskenbare lijn van de tiende eeuw (de opkomst van het Heilige Roomse rijk) via 1871 (het jaar van de Duitse eenwording) en 1945 (de ondergang van het Derde rijk) naar 1989 (het jaar van de nieuwe Duitse eenwording als voorlopig

culminatiepunt). En zoals Bismarck met Hendrik kan worden vergeleken, zo is duidelijk dat Wagner (net als zijn beschermheer Ludwig II) zich met Lohengrin identificeert: muziek als uitweg uit een chronische toestand van actuele malaise.

Ook Adolf Hitler, die tijdens toespraken zijn handen als een dirigent gebruikte, identificeerde zich echter met de Zwaanridder, hetgeen extra gewicht verleent aan Wagners stelling dat Lohengrin niet louter middeleeuwse legende is, maar veeleer pure actualiteit, een mythe die voor een goed begrip van verleden, heden en toekomst van betekenis kan zijn. In Wagners ogen zou niet de adelaar, maar de zwaan het Duitse rijk in heraldieke zin optimaal symboliseren: niet op de Duitse oorlogsmachine, maar op de Duitse muziek zou de hoop moeten zijn gevestigd. Een natie moet niet door bomexplosies, maar door klankexplosies in het leven worden geroepen en op akoestische grondslagen worden opgebouwd.

In het toenmalige proces van politieke eenwording speelden (met elkaar wedijverende) hertogdommen een beslissende rol. Concrete aanleiding voor de wil tot eenheid vormde een dreiging aan de oostgrens: de oprukkende Hongaren. Een negenjarig bestand met de vijand werd benut om verdedigingswerken (burchten, versterkte steden) op te bouwen en interne

160

conflicten te bezegelen. Dat is de politieke agenda die Hendrik naar Antwerpen voert. Ook de (Frankische) Brabanders probeert hij voor zijn zaak te winnen. Oost of west, dat maakt geen verschil, we vormen één volk, zo wordt de strategie bondig samengevat. En hij heeft haast, want het bestand staat op het punt te verlopen (‘Zu End ist nun die Frist’).

Hij treft de Scheldestad in een toestand van malaise aan. De hertog is overleden en zijn zoontje (Gottfried) verdwenen. Frederik van Telramund, een lokale houwdegen, zwaait

tijdelijk de scepter, maar wanneer Elsa, de dochter van de hertog, halsstarrig weigert om met hem in het huwelijk te treden, sluit hij haar op in de stadsburcht en besluit hij Ortrud, een heidense Friezin, te huwen. Die hangt (als dochter van de Friese koning Radboud) het oude geloof nog aan. Wanneer de Antwerpenaren zich op de rechteroever van de Schelde bij een oude eik (symbool van recht en rechtspraak) verzamelen om hun vorst welkom te heten en heikele kwesties te schikken, weet Ortrud haar echtgenoot ertoe te bewegen Elsa ten overstaan van volk en koning aan te klagen voor moord op haar broer. Omdat juridische argumenten geen uitkomst bieden, vertrouwt men op een godsoordeel. Wie het voor Elsa wil opnemen, wordt uitgedaagd om het zwaard te heffen tegen Frederik, warlord en kemphaan met een imposante staat van dienst. Elsa zelf is eveneens bereid haar vertrouwen in het godsgericht te stellen. Zij is er vast van overtuigd dat een onbekende ridder haar zal redden.

Zij biedt hem bij voorbaat haar hand en haar hertogdom aan. In haar verbeelding heeft zij zich al een beeld van hem gevormd. In haar cel hief zij een klaaglied aan, dat opsteeg en de

graalburcht bereikte. In een droom ontwaarde zij de schitterende gestalte van een onbekende ridder. Zij is er zeker van dat hij haar, in haar toestand van opperste benauwenis, te hulp zal snellen. En inderdaad, wanneer niemand van de aanwezigen aan de oproep om het voor Elsa op te nemen gehoor lijkt te willen geven, verschijnt vanuit het niets op de Schelde een ridder in zilveren wapenuitrusting, staande in een bootje dat wordt voortgetrokken door een zwaan.

Frederik, die toch al twijfelde aan de houdbaarheid van zijn aanklacht en door deze onverwachte gebeurtenis – een onbekende ridder die precies op het goede moment op

opzienbarende wijze zijn opwachting maakt – in verwarring raakt, lijkt niet in optimale vorm.

Hij verliest, komt ten val en moet in de onbekende jonge tenor zijn meerdere erkennen. Zijn tegenstander is weliswaar behendig met het zwaard, maar geen imponerende gestalte.

Toverkracht lijkt in het spel. De onbekende ridder, een slanke verschijning, schenkt hem het leven in de hoop dat hij het zal beteren. Elsa wordt vrijgesproken. De ridder is bereid haar te huwen, onder één voorwaarde: dat zij nooit naar zijn naam of herkomst zal vragen, alsof hij altijd een masker wil blijven dragen. Die huwelijksvoorwaarde zal spoedig het zwakke punt in de broze constellatie blijken.

161

In het tweede bedrijf blikken Ortrud en Frederik op het voorval terug. Frederik

begrijpt niet hoe het heeft kunnen gebeuren. Lohengrin oogt bepaald niet intimiderend. Ortrud beaamt dat. Eigenlijk is Lohengrin heel zwak, verzekert zij, ‘zwakker dan een kind’. Frederik heeft zich laten verrassen, om niet te zeggen betoveren. Hij zou Lohengrin publiekelijk van toverstreken moeten beschuldigen. Elsa brengt zij danig in verwarring door erop te wijzen dat, wanneer ze met een anonieme echtgenoot in het huwelijk treedt, onzekerheid haar deel zal zijn. Hij zou even plotseling kunnen vertrekken als hij is verschenen. Door zijn naam niet bekend te maken, is het huwelijk niet bindend te noemen. Wat heeft hij eigenlijk te

verbergen? Vlak voordat Elsa, in het gezelschap van Lohengrin en Hendrik, de kerk betreedt, ontwaart zij in de menigte Ortrud die, met een intimiderende blik, haar vuist tegen haar opheft. Ortrud is een tovenares die de magie beoefent. Ze weet niet alleen hoe ze jonge vrouwen uit balans moet brengen, maar ook wat jonge ridders ertoe beweegt hun genealogie niet prijs te geven. Als Lohengrin uit de anonimiteit zou treden, zou dit anderen macht over hem verschaffen. Tegen Frederik zegt ze bovendien dat de onbekende ridder, als ze één lichaamsdeel, één partieel object van hem in handen zou krijgen, al was het maar het kootje van een vinger, op slag volstrekt weerloos zou worden. Zodra de betovering wordt verbroken, zal zijn fysieke zwakheid zich manifesteren.

Wanneer het bedrijf zijn einde nadert, doet zich nog een ander merkwaardig voorval voor. Als Hendrik de onbekende ridder tot hertog van Brabant wil benoemen, wijst hij die titel gedecideerd af. Hij geeft de voorkeur aan de benaming Schützer von Brabant, omdat hij – strikt genomen – slechts plaatsvervanger is, en dit ook wenst te blijven. De ware, legitieme hertog is immers Gottfried. Hij lijkt zijn titel en status zo snel mogelijk weer over te willen dragen, en hertog ben je voor het leven. Deze terughoudendheid onderstreept hoezeer Elsa’s bezorgdheid gerechtvaardigd is. Zoals Lohengrin zichzelf niet werkelijk en onvoorwaardelijk aan de functie van hertog committeert, zo lijkt hij zich, door anoniem te blijven, ook niet onverkort met de status van echtgenoot te engageren. Het lijkt, in alle opzichten, een tijdelijk engagement van een chronische nomade. Lohengrin beantwoordt aan het nomadische profiel zoals Deleuze en Guattari (1980) dat schetsen. Zijn woning blijft een tijdelijke ankerplaats, een tent. Hij verplaatst zich lichtvoetig en met onwaarschijnlijk grote snelheid over

waterwegen, als vechtmachine, draagt metallurgische kunstvoorwerpen bij zich (zwaard, zilveren hoorn), hecht aan anonimiteit, arriveert en vertrekt als bij toverslag, weet over grote afstanden (op welhaast radiografische wijze) communicatielijnen te onderhouden en maakt wellicht, gezien zijn krachttoer, gebruik van doping. Let wel: de waterweg kan altijd ook als vluchtroute fungeren.

162

In het derde bedrijf worden de geliefden door een bruidsstoet naar het bruidsvertrek geleid. Het bruidslied dat zij aanheffen (een loflied op de deugdzaamheid) is een van de populairste passages uit Wagners oeuvre. Zodra het paar eindelijk – en voor de eerste maal – alleen is, ontspint zich een lang gesprek. Bestaat ware liefde? De eerste huwelijksnacht zal het leren. Elsa durft het woord liefde eigenlijk niet in de mond te nemen, het is een beladen term, net als die geheime naam. Het verbod blijkt al gauw als een obstakel tussen hen in te staan, een wig te drijven. De verboden, ongestelde vraag schept achterdocht en afstand. Heeft een huwelijk met een onbekende geldigheid? En als de ridder zijn toegewijde echtgenote waarlijk liefheeft en vertrouwt, waarom zou hij dan weigeren zijn geheim, zijn kwetsbaarheid, met haar te delen? Hoe heerlijk is het om haar naam uit zijn mond te vernemen en hoe graag zou zij de zijne uitspreken. Elsa kan het niet laten: vertrouw me, ik zal jouw geheim altijd voor me houden. In de formulering die zij gebruikt, lijkt de aandacht echter te verschuiven van de naam die ze wil kunnen uitspreken, naar een ander geheim, dat ze wil zien:

Lass dein Geheimnis mich erschauen, dass, wer du bist, ich offen seh’!

Dit is voor Lohengrin aanleiding om, voor het eerst, iets onaardigs tegen haar te zeggen:

‘Zwijg, Elsa!’, voegt hij haar toe, maar zij blijft aandringen. Hoe kan ze zich anders aan hem binden? De huwelijksnacht, waar beide geliefden naar verlangden, loopt op een fiasco uit. Tot een lichamelijke vereniging zal het niet komen. Elsa smeekt hem, haar in vertrouwen te nemen, zijn identiteit prijs te geven, haar zijn naam toe te vertrouwen. Daarop dringt Frederik met vier metgezellen de kamer in – al is het niet duidelijk of hij het op Lohengrins leven of slechts op een vinger (of een lichaamsdeel van vergelijkbare omvang) heeft voorzien – maar met hulp van Elsa weet de geheimzinnige ridder nog net op tijd het zwaard te trekken en Frederik te doden, waarop diens handlangers vluchten. Elsa heeft echter de afspraak

geschonden en dat is onvergeeflijk. Lohengrin trekt zich, zonder zich te hebben blootgegeven, uit het bruidsvertrek – en uit zijn huwelijk – terug: ‘Ik zie je bij de koning’, voegt hij zijn voormalige echtgenote onder het weggaan toe – dat wil zeggen: see you in court.

De slotscènes spelen zich weer bij de eik op de Scheldeoever af. Frederiks lijk wordt op een baar voor de koning gevoerd, die vaststelt dat sprake was van noodweer tegen een indringer die de heiligheid van de huwelijksnacht schond. De onbekende ridder klaagt

vervolgens Elsa aan. Kortom, de scène waarmee het drama begon, lijkt zich op het einde weer te herhalen. Zij heeft haar plechtige belofte verbroken door hem toch naar zijn naam te

163

vragen. Nu is hij gedwongen publiekelijk te vertellen wie hij is. Hij is Lohengrin, graalridder, zoon van Parsifal, maar omdat hij zijn anonimiteit heeft moeten prijsgeven, moet hij nu spoorslags terugkeren naar de graalbrucht. Het huwelijk is de facto ontbonden. Alsof hij haar maximaal wil kwellen, maakt hij vervolgens bekend dat ze haar broer zou hebben

teruggekregen als ze haar belofte niet zou hebben geschonden. De zwaan komt hem met zijn bootje ophalen. Elsa is ten einde raad, maar Lohengrin verzekert haar, dat de straf die hij haar oplegt, voor hemzelf erger is dan voor haar. Hij is nu immers voor eeuwig van haar

gescheiden en moet zich weer schikken naar de regels van de graal. Daarop neemt de zwaan een duik in de rivier, om als Gottfried boven te komen: Ortrud had hem in een zwaan veranderd. Een witte duif neemt zijn plaats in en Lohengrin verdwijnt langzaam uit beeld, terwijl Elsa in de armen van haar broer het leven laat.

Narratieve duiding: geremdheid en verlangen

Wagners muziekdrama staat in het teken van de voorzorgsmaatregelen die personages treffen.

Hendrik probeert Duitstalige gebieden tegen oprukkende Hongaren te beschermen door een wal van forten op te richten en lokale heren via een netwerk van bondgenootschappen aan zich te binden. Die strategie zal succesvol blijken: het gevaar zal met vereende krachten worden gekeerd en in de loop van de tiende eeuw zal het Heilige Roomse Rijk, een ogenschijnlijk onbestaanbare politieke constructie, daadwerkelijk gestalte krijgen, als de terugkeer van een concept, om niet te zeggen een fantasma: het ‘heilige rijk’, de politieke renaissance van het oude Rome, maar dan onder christelijke, Noord-Europese condities.

Ook op individueel niveau spelen voorzorgsmaatregelen een belangrijke rol. Voor Lohengrin vormen harnas en anonimiteit belangrijke middelen om zichzelf te immuniseren.

Daarin lijkt hij minder succesvol dan Hendrik op nationaal niveau – maar laten we eerst de vraag stellen wie Lohengrin eigenlijk is. Hij is graalridder ten voeten uit. Zijn dienst aan de graal bestaat in het verrichten van goede daden, zoals vrouwen redden die zich in een benarde positie bevinden. Hij vertoeft in ijle, etherische streken, als iemand die vanuit de onbereikbare graalburcht afdaalt en neerstrijkt in de gewone mensenwereld, waar het wemelt van de fysieke risico’s en de morele contaminaties en waar hij zijn zuiverheid moet zien te bewaren.

Wanneer hij erop uittrekt, vergt dat bescherming. Niet alleen moet hij zijn gestalte in een zilveren harnas hullen, hij moet zich ook op meer symbolische manieren onherkenbaar en onkwetsbaar zien te maken. Vooral moet hij er zorg voor dragen anoniem te blijven. Alleen anonimiteit beschermt tegen bepaalde risico’s waaraan graalridders in hun omgang met de gewone wereld blootstaan. Anonimiteit houdt de beschermende stolp van de graal intact. De

164

ridder mag zelfs niet in de verleiding worden gebracht om zijn geheim prijs te geven. Niet alleen het antwoord, zelfs de vraag is al taboe en geldt als onvergeeflijk vergrijp.

Lohengrin benadrukt de onweerstaanbare macht die de graal over rondzwervende graalridders uitoefent. Het redden en huwen van Elsa lijkt nog uit vrije wil te gebeuren, maar wanneer zij de fatale vraag eenmaal heeft gesteld, is van keuzevrijheid geen sprake meer.

Lohengrin moet onverwijld terugkeren, of hij wil of niet. Zelfs talmen zal hem duur komen te staan. De graal mort (‘zürnt’). Hij heeft met Elsa te doen, maar meer nog met zichzelf. Wat heb je mij aangedaan, verzucht hij, wat heb je aangericht? Nu moet hij vertrekken. Hij had het graag anders gezien, maar kan niet anders, het taboe is geschonden, de verboden vraag is gesteld:

Ich muss, ich muss, ich muss, mein süßes Weib!

Schon zürnt der Gral, dass ich ihm ferne bleib’! (111)

Niet Elsa, maar Lohengrin zelf moet boete doen voor haar vergrijp. Zijn kansen op liefde, geluk en voortplanting zijn definitief verkeken. Wat dat betreft lijkt hij op Holländer in Wagners eerdere opera: alleen de trouw en onvoorwaardelijke liefde van een vrouw had hem kunnen redden. Nu blijft hij in de ban van de graal.

Veelzeggend is het argument dat hij gebruikt om de toezegging die hij aan de koning deed, namelijk om zich achter hem te scharen en de Brabantse troepen naar het oostelijke front te leiden, niet gestand te doen. Zodra een graalridder bekendmaakt wie hij is, zou het ongehoorzaam zijn nog langer gehoor te geven aan de oproep van de koning. Zijn

engagement geldt dan niet meer. Sterker nog, hij zou er ook niet meer de kracht toe hebben –

‘ihm wäre jede Manneskraft entwandt!’ Terwijl de macht van de graal als schild of omhulsel hem in eerste instantie onkwetsbaar maakte, is hij nu uitermate kwetsbaar geworden. Iedere tegenstander zou hem kunnen verslaan. Nu hij eenmaal uit de anonimiteit is getreden, is hij zwakker dan wie dan ook en kansloos in elk gevecht. Hij lijkt geen man meer, de kracht is uit hem geweken. Na zijn coming-out, moet hij zich onverwijld uit de voeten maken. Wat dat betreft lijkt hij op Brünnhilde: aanvankelijk is zij onoverwinnelijk, niemand kan haar de baas, maar als ze zich eenmaal heeft blootgegeven, verliest ze haar kracht: van roofdier is ze in een prooi veranderd, gedeclasseerd. Eenieder zou haar nu aankunnen.

Vanuit freudiaans perspectief moeten we Lohengrin, ondanks zijn heldhaftigheid,

Vanuit freudiaans perspectief moeten we Lohengrin, ondanks zijn heldhaftigheid,