• No results found

2. Definitie van informatiebehoefte (fase 1)

2.2 Keuze van analyseniveau (keuzevraagstuk 1.2)

Naast het bepalen van het doel c.q. de functie van het te ontwikkelen prestatiemeetsysteem moet ook worden vastgesteld op welk analyseniveau het systeem betrekking dient te heb- ben. In dat verband kunnen diverse indelingen van analyseniveaus behulpzaam zijn. Van de mogelijke indelingen worden er hier drie uitgelicht. De eerste indeling maakt op basis van een geografische insteek onderscheid tussen (bijvoorbeeld):

- het mondiale niveau; - het internationale niveau; - het nationale niveau; - het regionale niveau.

De tweede indeling hangt samen met de sector waarbinnen een organisatie actief is. Aan de hand van die insteek kan onderscheid worden gemaakt tussen het sectorniveau, het subsectorniveau, het subsubsectorniveau, enzovoort. In figuur 2.2 wordt deze indeling geïl- lustreerd met behulp van enkele voorbeelden.1

De derde indeling heeft betrekking op de organisatie-eenheid. Op basis daarvan kun- nen (onder meer) de volgende niveaus worden onderscheiden:

- het ketenniveau;

- het bedrijfsniveau; - het business unitniveau; - het vestigingsniveau.

Sectorniveau 1 Publiek Privaat

Sectorniveau 2 Primair Secundair Teritiair Quartair

Sectorniveau 3 Food Nonfood

Sectorniveau 4 Dierlijk Plantaardig Overig

Sectorniveau 5 Runder Varkens Kip Overig

Sectorniveau 6 Zuivel Rundvlees Kalfsvlees Overig

Sectorniveau 7 Melk Kaas Boter Overig

Figuur 2.2 Illustratie van de indeling van analyseniveaus volgens de sectorinsteek

Het is (uiteraard) ook mogelijk deze indelingen te combineren. Er kan bijvoorbeeld worden gesproken over de mondiale food-sector, de regionale varkenssector of de business unit waarin de Europese zuivelactiviteiten van een onderneming zijn ondergebracht.

De bovengenoemde indelingen kunnen behulpzaam zijn als voorbeelden of check- lists bij het bepalen c.q. benoemen van het analyseniveau waarop de prestatiemeting betrekking dient te hebben. Belangrijker dan deze voorbeelden is echter om inzicht te heb- ben in de redenen om prestaties op een bepaald niveau te meten. Verder is het van belang om inzicht te hebben in de implicaties van de keuze voor een bepaald analyseniveau. Op beide zaken wordt hieronder verder ingegaan.

De duurzaamheidsproblematiek is in principe een wereldwijde problematiek die op alle niveaus binnen de samenleving speelt (in paragraaf 2.3.1 wordt hier verder op inge- gaan). Het is dus van belang om de duurzaamheid van de wereld als geheel te monitoren.1 Vooral bij wereldwijde milieuproblemen zoals de aantasting van de ozonlaag is dit analy- seniveau van groot belang. Prestatiemeting op lagere niveaus is echter eveneens van belang. Dit maakt het namelijk mogelijk te meten in hoeverre partijen op die lagere ni- veaus een bijdrage leveren aan het (grotere) geheel en hen ook een bepaalde verantwoordelijk (voor hun bijdrage) toe te bedelen. Verder ligt voor een groot aantal be- slissingen de autoriteit voor het nemen van maatregelen op een ander dan het mondiale

1 Monitoring is een vorm van prestatiemeting die vooral tot doel heeft om ontwikkelingen transparant te ma-

niveau. Bepaalde beslissingen worden bijvoorbeeld door de nationale overheid of een indi- viduele ondernemer genomen. Bij het kiezen van het analyseniveau is het van belang na te gaan op welk niveau bepaalde beslissingen worden genomen, zodat op dat niveau het ef- fect van de gekozen maatregelen kan worden gemeten. Een derde reden om duurzaamheidsprestaties (ook) op een lager niveau te meten, is dat bepaalde duurzaam- heidsproblemen locatiegebonden zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor zaken als geluidshinder en stankoverlast.1

Er spelen dus verschillende overwegingen een rol bij het kiezen van het gewenste analyseniveau. Het is echter ook van belang te realiseren dat deze keuze verstrekkende ge- volgen kan hebben. Er spelen dus diverse overwegingen een rol bij het kiezen van het gewenste analyseniveau. Het is echter ook van belang te realiseren dat deze keuze ver- strekkende gevolgen kan hebben. Er kunnen bijvoorbeeld verschillen bestaan ten aanzien van de aard van de duurzaamheidsproblematiek op de verschillende niveaus (zie paragra- fen 2.3.2 en 2.3.3). Bijvoorbeeld: de armoedeproblematiek op mondiaal niveau is van een andere aard en orde dan de armoedeproblematiek in een Nederlandse gemeente. Hetzelfde geldt voor de dierenwelzijnsproblematiek van de publieke sector (hoe is het gesteld met het dierenwelzijn in de diverse dierlijke sectoren?) respectievelijk de varkenssector (beschik- ken de varkens bij de gemiddelde varkenshouderij over voldoende speelattributen?).

In het verlengde daarvan kunnen de verschillen ook betrekking hebben op de manier waarop de problematiek wordt geoperationaliseerd of waarop bepaalde zaken worden be- oordeeld. Bijvoorbeeld: mondiaal wordt over armoede gesproken als het inkomen minder dan 1 dollar per dag bedraagt; in Nederland is sprake van armoede als het inkomen onder de bijstandsnorm ligt.2 Een ander voorbeeld is dat de verplaatsing van een fabriek van Ne- derland naar een Afrikaans land vanuit het perspectief van de Nederlandse overheid kan worden betreurd, terwijl diezelfde verplaatsing vanuit het perspectief van een organisatie als de Verenigde Naties wordt toegejuicht.

Dit onderzoek is in principe afgebakend tot (met name Nederlandse) agrofood- ondernemingen (zie ook paragraaf 1.4). Het gaat dus - om in de terminologie van de ge- noemde indelingen te spreken - om prestatiemeting op respectievelijk het (inter)nationale, subsubsector- en bedrijfsniveau.

1 Het onderscheid tussen locatiegebonden en niet-locatiegebonden problematiek heeft geen betrekking op

analyseniveaus, maar op analyse-eenheden. Locatiegebondenheid kan in principe op allerlei analyseniveaus voorkomen.

2 In paragraaf 2.1 is erop gewezen dat er voor verschillende gebruikers verschillende typen prestatie-

indicatoren van belang kunnen zijn. Een vergelijkbare opmerking kan hier worden gemaakt: op verschillende analyseniveaus kunnen verschillende typen indicatoren van belang zijn. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van de klimaatproblematiek. Gemeentelijke en provinciale overheden zijn wat dat betreft meer geïnte- resseerd in de lokale uitstoot van broeikasgassen (output-indicator) dan in de ontwikkeling van het gat in de ozonlaag (toestandsindicator). Een organisatie zoals de VN is juist wel in die ontwikkeling geïnteresseerd. Dit verschil in interesse in respectievelijk output- en toestandsindicatoren hangt samen met de rol van externe factoren en beïnvloedingsmogelijkheden. De toestand van de ozonlaag is - vanuit het perspectief van de loka- le overheid - van veel meer zaken afhankelijk dan die die zij kan beïnvloeden, daarom richt zij zich op dat

2.3 Specificatie van randvoorwaarden, functionele en gebruikerseisen (keuzevraag-