• No results found

Ketters, rebellen en alumbrados

In document Simon Vestdijk, Het vijfde zegel · dbnl (pagina 173-176)

‘El Limpio’, zo werd Martin de Ayala door zijn Toledanen genoemd: een bijnaam,

die zowel op de zuiverheid van zijn bloed betrekking kon hebben als op dat bepaalde

dogma, - dogma voor het gevoel van vele Spanjaarden, - waarvoor hij nog wel wat

meer had willen opofferen dan een gebroken arm alleen. Het was waar, dat het volk

slechts aan de eerste uitlegging dacht, de gebruikelijke. Sinds lang kende men Ayala

als een zonderling, die in een veelzijdig idealisme de drijfveren vond voor de meest

tegenstrijdige handelingen. Een vrome geseloefening in de duistere vertrekjes van

zijn ‘Alcazar’ kon hij, om slechts iets te noemen, zonder overgang laten volgen door

een orgie, niet om de zinnen te bevredigen, maar om hen te doden, en te doden niet

door de nasleep van wroeging en berouw, doch in en door de zondige daden zelve,

die door hem als een vrijwillige marteling werden beschouwd. Hij was de zoon van

een Ayala, die zich van de roemruchte tradities van zijn geslacht weinig aangetrokken

had, van aanleg een schrander koopman veeleer; maar daar het een graaf van

Fuensalida niet voegde om handel te drijven, bleef hij straatarm, met een eeuwig

knagende nijd op familieleden uit zijtakken, die zwaardvegers waren geworden,

lakenhandelaars of architecten. De terugslag in de zoon, mede op grond van vage

herinneringen aan de grootvader, de beroemde vrijheidsheld, was ontstellend. Als

jongen dreef hij zijn ascetisch patriotisme zo ver, dat hij dagen achtereen, zonder

voedsel te nuttigen, op de plaats van het vroegere huis van Juan de Padilla de wacht

hield, - na het dempen van de opstand der Comuneros was dit huis met de grond

gelijk gemaakt, - en iedere voorbijganger lastig viel, die zijn hoed niet afnam voor

dit eerbiedwaardig vacuum. Uit die jaren werden nog andere, en bedenkelijker dingen

van hem bericht. De Mozarabische ritus, in zwang bij de oude West-Gothen, en later

door kardinaal Ximenes als curiositeit opnieuw ingevoerd, liep door het drijven van

de Pauselijke nuntius gevaar afgeschaft te zullen worden. Fier als geen ander op zijn

Gothische afstamming, en door die oorspronkelijke liturgie niet het minst bekoord,

omdat zij meer dan vijf eeuwen geleden in een duel tussen twee ridders in Burgos

tegen de Gregoriaanse eredienst met de blanke wapenen verdedigd was, besloot hij

zijn ongenoegen kenbaar te maken op een wijze, ontleend aan dat historisch moment.

Het duel was onbeslist gebleven; men had het toen geprobeerd door twee missalen,

een Mozarabisch en een Gregoriaans, in

aant.

de vlammen te werpen; ook dit Godsoordeel bleef onbeslist. Ayala nu, bij zíjn

Godsoordeel, dat bestond uit brandstichten in de kathedraal op twee plaatsen tegelijk,

trachtte het noodlot een handje te helpen door het vuur in de hoofdkapel harder te

stoken dan dat in de Capilla Mozárabe; beide haarden werden spoedig ontdekt, zodat

de schade gering was, en officieel werd nooit toegegeven, dat Martin de Ayala de

dader was geweest. Want zelfs toen reeds hield men rekening met zijn eigenaardige

populariteit, zowel bij het volk als bij de oude gezeten Toledaanse families, met hun

eigen herinneringen aan het Middeleeuws verleden, dat draaide om de twisten tussen

de Ayala's en de Silva's, herinneringen aan de strijd onder de Katholieke Koningen

en aan de grote opstanden in 1520, welke laatste, na zijn mislukt ingrijpen in kerkelijke

aangelegenheden, meer en meer Ayala's geest begonnen te vervullen. Bewerkt door

zijn biechtvader, stortte hij zich in een religieuze crisis; hij legde zichzelf als straf

op, niet verder in het lokkend verleden terug te gaan dan de Katholieke Koningen,

zwoer dus mèt de Mozarabische ritus zijn afstamming van de Cid af, om van de

halfgod-Hercules, Toledo's legendarische stichter, nog maar te zwijgen, en las dagen

en nachten achtereen in de Vita Christi van Ludolf van Saksen. Deze lectuur vooral

wakkerde zijn voorliefde aan voor het omstreden geloofspunt der Onbevlekte

Ontvangenis, en het was niet twijfelachtig meer in welke der drie geestelijke

ridderorden hij treden zou. Van de orde van Alcántara werd hij een der

schilderachtigste leden: moedig, stuurloos, intransigent als geen tweede Castiliaan.

Op vijf-en-twintigjarige leeftijd lid van de gemeenteraad, had hij drie duels met

andere regidores, die zijn voorstel niet ondersteunden om een standbeeld van Maria

Pacheco op te richten tegenover het huis van haar echtgenoot Juan de Padilla. Reeds

toen huisde hij in zijn desolaat Alcazar, waar hij honger leed, omgeven door de

zijnen: wrakken uit de tijd der Comuneros zoals hijzelf dreigde te worden, of theatrale

warhoofden, die hun afstamming vervalsten om hun eigen persoon luister bij te zetten

in de glans, afstralend van Don Martin de Ayala. Voor zijn huiskapelaan gold

hetzelfde. Deze trachtte zich bij Ayala onmisbaar te maken door oude armorialen

van stof te zuiveren en Toledaanse kronieken uit het Latijn te vertalen. Maar hij

kènde geen Latijn: dàt hadden, bij hun pogingen om hem uit te horen, op die

Januariavond van '83, in de Posada de la Sangre, de drie Portugese Jezuïeten al

spoedig ontdekt!

-Zo twijfelachtig aanzien genoot in geheel Spanje de orde, waartoe deze drie mannen

behoorden, dat hun vermomming geen verwondering hoefde te wekken. Optredend

als Portugese kooplieden op zoek naar relaties, legden zij in de oude Keizerstad hun

oor te luisteren. Zij vernamen wat zij hadden verwacht. Iedereen wist, dat de koning

de Inquisitie gebruikte om de Jezuïeten tegen te werken, en in het drie jaar

ge-aant.

leden veroverde Portugal, dat van hen wemelde, van vervolging afzag uitsluitend

om geen opstanden te ontketenen. Want wie in Portugal de Jezuïeten te kort deed,

joeg het volk te hoop, en zowel onder het volk als onder de lagere geestelijkheid

leefden nog heimelijke idealen, deels dwaas fantastisch, van een herstelde

onafhankelijkheid en een teruggeroepen dynastie. In Spanje zelf was dit anders.

Philips mocht geschoold zijn in de exercitia spiritualia van Iñigo de Loyola, - men

beweerde dit, - hij was bevreesd genoeg voor een te grote macht van diens

volgelingen, - die de Paus onvoorwaardelijk gehoorzaamden! - om hun vijanden, de

Dominicanen, de Inquisitie, de Granvelle-partij, zolang als het ging, de vrije hand

te laten. Jezuïeten behoorden uitgezonden te worden naar ketterse landen, daar

verrichtten zij nuttig werk, niet in een Christelijk geregeerde staat als Spanje. De

gang van zaken was gewoonlijk deze, dat de Jezuïeten als ‘alumbrados’ werden

behandeld, als onevenwichtige, half ketterse mystici; Dominicaner geleerden zorgden

dan voor een aanklacht, het Heilig Officium deed de rest. Voor het oog van de wereld

was dit alles gerechtvaardigd, doordat er onder deze inheemse Jezuïeten, zowel in

Spanje als in Portugal, inderdaad meer mystieke dweepzucht voorkwam dan wel

strookte met Loyola's oorspronkelijk oogmerk, maar ook vond men er genoeg onder

die wat wilskracht, discipline en nuchtere werkelijkheidszin aangaat op geen enkele

vooruitgeschoven post der Compañía de Jesús misplaatst geweest zouden zijn, en

deze vermomde Portugezen waren er drie van. Spoedig hadden zij zich in Ayala's

vertrouwen gedrongen; de kapelaan werd uitgeschakeld; gehele avonden kwamen

zij nu in het vervallen Alcazar, en vertelden, en luisterden, en naderden hun doel stap

voor stap.

In zekere zin troffen zij een voorbereide bodem. Vermoeid door uitspattingen,

teleurgesteld door alles wat met liefde samenhing, was Ayala als op geen ander

tijdstip geneigd het oor te lenen aan inblazingen, onbekende, verweg wonende

vrouwen betreffende. Iñez de Torres had hem bedrogen met Don Pedro Moya de

Contreras, beter: zij was daartoe gedwongen door een geraffineerd stelsel van

dreigementen, waarin Alejandro Sénsino zijn rol had gespeeld; zij trachtte Ayala nu

tot wraak te bewegen. Dat was een krankzinnig plan, en voor Ayala vooral dáárom

onuitvoerbaar, omdat uitstel en zelfbeheersing erbij geboden waren, hetgeen met

zijn temperament even weinig strookte als het straffeloos verdragen van beledigingen.

Maar zich op Don Pedro te wreken zònder uitstel, met pistool of degen, betekende

een zekere ondergang. Zijn eerste opwelling: Iñez de Torres weg te jagen en bij

andere vrouwen verstrooiing te zoeken, leidde tot niets, eensdeels doordat zij

welbeschouwd geen schuld droeg, anderdeels doordat hij haar beroep op zijn

‘pundonor’ had moeten weigeren en dus afhankelijk werd van haar welwillendheid

hem (en anderen!) daaraan zo weinig mogelijk te herinneren. Met

over-aant.

leg maakte zij gebruik van deze omstandigheid. Stilzwijgend aannemend, dat hij

haar niet verlaten zou, eerbiedigde zij de rust, die zijn zinnen behoefden, herhaalde

haar pogingen om hem tot wraak aan te zetten, waarbij slagen waren gevallen, niet,

maar gewaagde nu op suggestieve wijze van een nòg verderaf gelegen uitstel; een

oneindig geduld; netten voor Don Pedro, - en waarom bij hem stil te staan? - neen,

netten voor het gehele corrupte systeem van dwang en spionnage, netten voor

Inquisitie en Granvelle-partij, misschien eerst door het nageslacht te spannen, door

nieuwe strijders voor het gemenebest, die zijn taak overnamen, zoals híj die der oude

Comuneros... Hun verhouding werd platonisch en politiek, en dit was precies wat

de drie Jezuïeten nodig hadden.

Van de huiskapelaan hadden zij reeds vernomen, dat Ayala zijn hand in het vuur

In document Simon Vestdijk, Het vijfde zegel · dbnl (pagina 173-176)

GERELATEERDE DOCUMENTEN