• No results found

Keramiek

In document Keramiek (pagina 41-62)

4 Vondstmateriaal uit het onderzoek

4.1 Keramiek

Drs. Nina Linde Jaspers (TerraCotta Incognita) m.m.v. drs. Akemi Kaneda

4.1.1 Inleiding

Tijdens een archeologische begeleiding zijn in totaal 972 stuks aardewerk en 23 stuks glas verzameld uit de aanwezige sporen en bodemlagen. Het gewicht van dit schervenaantal in keramiek bedraagt 33.289 gram. Het totaal gewicht aan glas bedraagt 40 gram. Tijdens de evaluatiefase van het

onderzoek is een quick-scan uitgevoerd, waarbij de aardewerk- en glasensembles per vondstnummer zijn gedateerd en op bakselgroep en vorm zijn beschreven in een database. Het glas is op gebruik, vorm en glastype ingedeeld. Op basis van de quick-scan is besloten een selectie van het materiaal aan een nadere analyse te onderwerpen. Deze geselecteerde voorwerpen zijn op baksel, vorm en type gedetermineerd. De selectie betreft 336 scherven gebruiksaardewerk en zes stuks glas.

4.1.2 Methodiek Deventer Systeem

Om de keramische en glazen vondsten die tijdens het archeologische onderzoek aan de Middelburg Koningstraat zijn verzameld te kunnen vergelijken met vondsten die elders in ons land tevoorschijn kwamen en nog zullen komen, is het noodzakelijk dat ze typologisch op een standaardwijze worden ingedeeld en beschreven. Om tot een dergelijke standaard te komen, is in 1989 het zogenaamde Deventer Systeem geïntroduceerd.14 De doelstellingen van dit systeem zijn meervoudig. Enerzijds kunnen met behulp van dit instrument op een snelle en eenvoudige wijze laat- en postmiddeleeuwse voorwerpen van glas en keramiek worden ingedeeld en beschreven. Anderzijds ontstaat door deze manier van werken gaandeweg een steeds groter wordende referentiecollectie voor de beschrijving van vondstgroepen uit de genoemde periodes. Daarnaast kan op basis van de aan dit systeem gekoppelde inventarislijsten van de beschreven vondstgroepen statistisch onderzoek worden verricht naar het bij de diverse sociale lagen behorende aardewerken en glazen bestanddeel van het huisraad. Zo kunnen bijvoorbeeld regionale verschillen in kaart worden gebracht. Op dit moment bestaat al een aanzienlijke reeks van aan deze standaard gekoppelde publicaties.15 Het keramiek en glas dat op Middelburg Koningstraat is opgegraven is volgens het Deventer Systeem gedetermineerd.

De classificatie van aardewerk en glas met behulp van het Deventer Systeem volgt een vast stramien. Eerst worden de keramiek- en glasvondsten per vondstcontext naar de daarin voorkomende

baksels/materiaalsoorten uitgesplitst. Vervolgens worden per baksel of materiaalsoort typecodes toegekend aan de individuele objecten. Op basis hiervan wordt een tellijst van het minimum aantal exemplaren (MAE) samengesteld en/of vindt een schatting van het aantal potindividuen plaats op basis van de bewaard gebleven randpercentages (Estimated Vessel Equivalents of kortweg EVE’s). Voor Middelburg Koningstraat is gekozen om volgens beide methodes te kwantificeren: op die manier zijn de resultaten met zoveel mogelijk andere onderzoeksrapportages te vergelijken.

14 Clevis & Kottman 1989.

De aan de verschillende voorwerpen toegekende typecodes bestaan uit de drie volgende elementen: 1. de baksel- of materiaalsoort (afkorting van één of twee letters)

2. het soort voorwerp (afkorting van drie letters)

3. het op dat specifieke model betrekking hebbende typenummer (cijfer)

In bijlages 7.1 en 7.2 is de verklaring opgenomen van de gebruikte afkortingen voor respectievelijk de bakselsoorten en het soort voorwerp. Zo krijgt een pispot van roodbakkend aardewerk de codering: r(oodbakkend aardewerk)-pis(pot)-, gevolgd door een typenummer (bijv. r-pis-5). Dit typenummer is uniek voor een bepaalde vorm. Wanneer een model nog niet eerder is beschreven, krijgt het een nieuw typenummer dat vervolgens in een centraal bestand wordt opgenomen.16 Door middel van de aan de voorwerpen toegekende typecodes kunnen deze vergeleken worden met soortgelijke objecten die eerder binnen het Deventer Systeem zijn gepubliceerd. Voor de grafieken op basis van de bakselaantallen zijn de standaardkleuren gebruikt voor de bakselgroepen binnen het Deventer systeem.17

In bijlage 7.3 is een tellijst opgenomen met het MAE, het EVE en het aantal scherven per

deventersysteemtype. Er is aan deze tellijst een concordantieverwijzing naar de catalogusnummers toegevoegd (bijlage 8).

Alle contexten zijn, wanneer het vondstmateriaal dat toeliet, op basis van de aardewerkanalyse gedateerd (zie paragraaf 3.3). Deze dateringen en de aardewerk- en glasdateringen zelf zijn

gekoppeld aan de archeologische periode-indeling zoals die is vastgesteld in het Archeologisch Basis Register (ABR).18 In Bijlage 4 is de looptijd van de voor deze opgraving relevante ABR-perioden opgenomen met de bijbehorende afkortingen, welke in deze rapportage verder als bekend worden verondersteld.

Naast de tellijst is een representatieve selectie van (archeologisch) complete voorwerpen en

bijzondere fragmenten opgenomen in een catalogus (bijlage 5), die eveneens een standaard indeling heeft. De catalogus is ingedeeld naar de afzonderlijke contexten en daarbinnen weer naar baksel, vorm en type. Hij volgt zo dezelfde opbouw als de begeleidende paragrafen.

4.1.3 De datering, conservering ven verspreiding van het aardewerk

In totaal zijn er 972 scherven keramiek en 23 scherven glas verzameld tijdens het

proefsleuvenonderzoek, alle afkomstig uit de Late Middeleeuwen of de Nieuwe Tijd (zie Afbeelding 27).19 De oudste drie scherven dateren uit de 12e en 13e eeuw (MELA/MELB). Zestig procent van de scherven stamt uit de Late Middeleeuwen B en dertig procent uit de Nieuwe Tijd A. Een kleiner aandeel van vijf procent dateert uit de grensjaren tussen deze twee tijdvakken (MELB/NTV). Daarnaast is er nog een handvol scherven verzameld uit de midden en late nieuwe tijd.

16 De centrale database achter het Deventer-systeem wordt beheerd door de Stichting Promotie Archeologie (SPA) in Zwolle. Sinds juni 2019 is een up-to-date versie van het Deventer Systeem online raadpleegbaar op

www.deventersysteem.nl. 17 Jaspers 2011, 93-99.

18 Het ABR wordt beheerd door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed te Amersfoort.

19 De 23 glasfragmenten uit de scan worden in deze alinea niet verder in detail besproken en zijn niet aan de grafiek in Afb. 1 en 2 toegevoegd.

Afbeelding 27 Verhouding scherven gebruiksaardewerk per ABR-periode (n=972).

De 972 (post-)middeleeuwse scherven hebben een totaalgewicht van 33.289 gram, wat neerkomt op een gemiddeld gewicht van 34,2 gram per scherf. De conserveringstoestand van het aangetroffen aardewerk is matig tot goed. Een gemiddeld gewicht van 34,2 gram per scherf is vrij normaal voor deze periode binnen een stedelijke context (MELB/NTV).

Afbeelding 28 Verspreiding n scherven gebruiksaardewerk per ABR-periode over de sporen uit de opgraving (n=972).

Afbeelding 28 toont de verspreiding van de gescande en geanalyseerde scherven aardewerk over het onderzoeksterrein. Het gros van het materiaal is afkomstig uit bouwvoor annex cultuur- en

ophooglagen, waarin voornamelijk aardewerk uit de late middeleeuwen B aanwezig was, en het eerder genoemde handjevol uit de midden en late nieuwe tijd. In deze lagen is het aardewerk erg fragmentarisch en sterk vermengd, waardoor er weinig passende stukken zijn gevonden.

LMEA 0% LMEA/LMEB 0% LMEB 60% LMEB/NTA 5% NT 0% NTA 30% NTA/NTB 1% NTB 2% NTB/NTC 1% NTC1% LMEA LMEA/LMEB LMEB LMEB/NTA NT NTA NTA/NTB NTB NTB/NTC NTC 0 50 100 150 200 250 300 350 400 NTC NTB/NTC NTB NTA/NTB NTA NT LMEB/NTA LMEB LMEA/LMEB LMEA

Er is slechts uit vier “gesloten” contexten materiaal verzameld: x Beerkelder, voornamelijk late middeleeuwen B (spoor 10)

x Kuil met resten van beerputvulling, late middeleeuwen B (spoor 50) x Beerkelder, voornamelijk vroege nieuwe tijd (spoor 18)

x Rechthoekige beerput, vroege nieuwe tijd (spoor 42)

Dergelijke contexten bevatten doorgaans completere vormen, hoewel er in dit geval ook

kanttekeningen kunnen worden gemaakt. Spoor 10 is tijdens de opgraving geïnterpreteerd als een kelder die later herbruikt is als beerkelder. Ondanks een humeuze laag onderin deze kelder bleek tijdens de uitwerking dat de interpretatie als beerkelder wat voorbarig was. Het aardewerk in deze laag was zeer fragmentarisch. Spoor 50 is tijdens de opgraving vrijwel integraal opgeschept in zakken en uitgezeefd. Het keramisch materiaal uit dit spoor blijkt eveneens sterk gefragmenteerd. Dit houdt verband met de aard van het spoor. Spoor 50 is een kuil waarin de resten van een beerputvulling zijn gedumpt, een zogeheten secundaire depositie. Deze resten zijn dus verplaatst vooraleer ze hier zijn gedeponeerd, waardoor delen verloren zijn gegaan.

Niet enkel de aard van de sporen draagt bij aan de (on)volledigheid van het aardewerkensemble, ook de gedwongen werkmethodiek en mogelijkheid tot verzamelen draagt hiertoe bij. Spoor 42, een rechthoekige beerput, werd slechts beperkt onderzocht bij het verwijderen van de gevelmuren, waarbij enkel de grote fragmenten en complete stukken zijn meegenomen. Dit geldt eveneens voor Spoor 18, de beerkelder, maar hier kon wel een veel groter aantal stuks aardewerk geborgen worden. Dit komt deels doordat deze beerkelder gaaf bewaard was en zich niet zo diep onder het maaiveld bevond. Het grote aantal aardewerkvondsten maakt deze context daarom interessanter voor verdere analyse. Bovendien zijn de 23 stuks glas ook afkomstig uit de vulling van dit spoor.

4.1.4 Bakselgroepen, datering en verspreiding

Er zijn onder 972 opgegraven scherven in totaal zeventien verschillende (post-) middeleeuwse bakselgroepen te onderscheiden op het terrein Middelburg Koningstraat. De onderlinge verhouding tussen de bakselgroepen is weergegeven in het cirkeldiagram (Afbeelding 29).20

Afbeelding 30 toont hoe de verschillende bakselgroepen over de verschillende sporen uit de opgraving zijn verspreid. Qua datering kan het aardewerkspectrum uit de opgraving zoals gezegd verdeeld worden over vijf periodes: late middeleeuwen A (vóór 1250 na Chr.), late middeleeuwen B (ca. 1250-1500 na Chr.), vroege nieuwe tijd (ca. 1500-1650 na Chr.), midden nieuwe tijd (ca. 1650-1850 na Chr.) en late nieuwe tijd (1850 na Chr. tot heden). We gaan hier nader in op de verspreiding en samenstelling van het materiaal uit genoemde periodes.

20 De 23 glasfragmenten uit de scan worden in deze alinea niet verder in detail besproken en zijn niet aan de grafiek in Afb. 3 en 4 toegevoegd.

Afbeelding 29 Verhouding scherven gebruiksaardewerk per bakselgroep (n=972).

Afbeelding 30 Verspreiding n scherven gebruiksaardewerk per bakselgroep over de sporen uit de opgraving (n=972).

Een kleine hoeveelheid aardewerk dateert met zekerheid vóor 1300, waarvan één fragment van een schepbeker in paffrath-achtig blauwgrijs aardewerk (bg) zeker in de Volle Middeleeuwen dateert, waarschijnlijk in de 12de eeuw. Daarnaast zijn er enkele importen proto-steengoed (s5) uit het Duitse

bg 0% s5 0% s1 4% s1/s2 4% s2 4% g 26% r 56% w 1% ha 0% we 2% m 0% f 0% sp 0% 0%i 0%p 0%iw 0%py 0%ka bg s5 s1 s1/s2 s2 g r w ha we m f sp i p iw py ka 0 50 100 150 200 250 300 350 400 ka py iw p i sp f m we ha w r g s2 s1/s2 s1 s5 bg

Rijnland aangetroffen, een gidsfossiel voor de 13de eeuw. Al dit oudste aardewerk is verzameld uit ophooglagen of uit de insteek van een waterput S1. In de ophooglagen komt het zowel in hogere niveaus (als opspit) als in de diepere lagen voor. Het betreft in elk geval materiaal dat zeer

fragmentarisch is en als zwerfafval kan worden beschouwd, maar wel een indicatie geeft over periode waarin bewoningsactiviteiten in en om het plangebied startten.

Een tweede, meer omvangrijk deel van dit spectrum is te dateren in de Late Middeleeuwen B, voornamelijk uit de periode tussen 1300 en 1500. Opnieuw is er veel materiaal uit deze periode afkomstig uit de verschillende ophooglagen, maar ook de vondsten uit de kuil met beerputresten Spoor 50 zijn in deze periode te plaatsen. Naast lokaal of regionaal vervaardigd rood- (r) en

grijsbakkend (g) aardewerk bevat het aardewerkspectrum uit de Late Middeleeuwen steengoed uit het Duitse Rijnland (s1/s2) en majolica uit Spanje (sp) en Italië (i). Dit laatste bevindt zich qua datering al op de overgang naar de Vroege nieuwe tijd.

Het aardewerk uit de vroege nieuwe tijd (1500-1650) is mede door de vondsten uit de beerkelder Spoor 18 sterk aanwezig in het aardewerkspectrum. De keramiek uit dit spoor bestaat uit verschillende vormen in rood- (r) en witbakkend (w) geglazuurd aardewerk (waarvan sommigen slibversierd), Duits steengoed (s2) en uit Duitsland geïmporteerd witbakkend aardewerk, het

zogenoemde hafner- (ha) en weseraardewerk (we) alsook een kleine hoeveelheid majolica uit Italië (i) en de Nederlanden (m). Ook het aanwezige glas is in deze context aangetroffen. Het betreft kleine fragmenten van drinkglazen, waaronder een voetje van een roemer, en enkele stuks vlakglas. Ook het kleine, maar goed geconserveerde ensemble roodbakkend aardewerk uit de rechthoekige beerput (Spoor 42) stamt uit de Vroege nieuwe tijd, voornamelijk eerste helft van de 16de eeuw.

De overige vondsten zijn meestal aangetroffen bij de aanleg van het vlak, dus in de hogere ophooglaag. Tot slot is tijdens dit onderzoek ook nog een kleine component aardewerk uit wat jongere periodes (midden nieuwe tijd en late nieuwe tijd: 1650-1950) aangetroffen. Deze vondsten zijn afkomstig uit de bovenste ophooglagen en uit enkele dempingslagen van kelders. Opnieuw is het rood- (r) en witbakkend (w), geglazuurd aardewerk in het spectrum het best vertegenwoordigd, maar er komt ook beperkt majolica (m), faience (f) en industrieel vervaardigd wit aardewerk (iw) en het zogeheten kunstaardewerk (ka) uit deze periode voor. Deze producten zijn alle in Nederland vervaardigd en dat geldt ook voor de fragmenten van kleipijpen (py) die hier gevonden zijn. Naast deze Nederlandse groep is er nog steeds steengoed uit westelijk Duitsland aanwezig (s2) en een beperkt aantal items in Aziatisch porselein (p).

4.1.5 Typologie van het aardewerk en glas: selectie voor verdere

analyse

Selectiecriteria

Op basis van de resultaten van de quick-scan tijdens de evaluatiefase is een selectie gemaakt van aardewerk en glas waarvoor een volledige determinatie en nadere analyse wenselijk is. De selectie is gezien de informatiewaarde vrijwel geheel beperkt tot het aardewerk uit de rechthoekige beerput Spoor 42 en het aardewerk en glas uit de beerkelder Spoor 18. Uit de rechthoekige beerput Spoor 42 komen slechts enkele items, maar ze zijn wel vrij compleet. Bovendien zijn ze een aanvulling op de beerkelder Spoor 18, omdat het aardewerkspectrum uit Spoor 42 net iets vroeger gedateerd is. Uit het aardewerk en glas van Spoor 18 kan, door de vrij grote diversiteit aan vormen en baksels, een goed beeld van de materiële cultuur van de bewoners van deze buurt in de late 16de/vroeg 17de eeuw

worden verkregen. Een beeld dat ondanks het incomplete karakter van het ensemble als representatief mag worden beschouwd voor een burgerhuishouden uit deze periode.

De catalogus (bijlage 8) toont de meest representatieve en goed geconserveerde voorbeelden van het gebruiksaardewerk uit Spoor 42 (cat. 1 t/m 3) en Spoor 18 (cat. 4 t/m 17). Daarnaast zijn er nog een aantal bijzondere vondsten in de catalogus opgenomen die los van hun context het tonen en vermelden waard zijn (cat. 18 t/m 24).

Bij het beschrijven van de voorwerpen is steeds een vergelijking getrokken met de uitgebreid

onderzochte en gepubliceerde aardewerkensembles van het nabijgelegen terrein Berghuijskazerne in Middelburg.21

Kleine beerput Spoor 42, contextdatering: 1500-1550 (cat. 1 t/m 3)

Er zijn in de kleine beerput (Spoor 42) zes fragmenten van drie goed geconserveerde voorwerpen van lokaal of in de regio vervaardigd roodbakkend aardewerk aangetroffen, daterend uit de late 15de en/of eerste helft van de 16de eeuw (Tabel 1). Het betreft een grape, een pispot en een spreeuwenpot. De vormgeving van de objecten staan nog voor een deel in de laatmiddeleeuwse traditie.

Tabel 1 Tellijst deventersysteemtypen uit de Spoor 42 (complexdatering 1500-1550).

Roodbakkend aardewerk verscheen aan het eind van de 12de eeuw op de markt en blijft tot op de dag van vandaag in productie. Het vormenspectrum is vanaf het midden van de 14de eeuw bijna

onbeperkt. Tot die tijd zien we vooral kookgerei, zoals bakpannen en grapen (kookpotten op drie poten), en schenkgerei (hoofdzakelijk grote waterkannen). Roodbakkend aardewerk is oxiderend (dus met zuurstof in de oven) gestookt. Door de zuurstof oxideerden de in de klei aanwezige ijzerdeeltjes tijdens het bakken, waardoor het aardewerk (net als roest) de typische roodbruine kleur kreeg. Op roodbakkend aardewerk is vaak loodglazuur aangebracht, wat het aardewerk een transparante glasachtige laag verschaft. Vanaf de late middeleeuwen tot ver in de 17de eeuw huisvestte iedere plaats van enige betekenis zijn eigen pottenbakkers van roodbakkend aardewerk. Deze

pottenbakkers produceerden vooral voor de lokale stedelijke markt. Via de in de steden gehouden markten, maar ook via handelaren, raakten deze producten echter ook verspreid over het

omringende platteland. De voorwerpen zijn in tegenstelling tot de voorgaande periode vrijwel volledig geglazuurd. De snelle uitbreiding van het vormenscala komt enigszins tot stilstand.

21 Dijkstra, Ostkamp & Williams, 2006; Ostkamp, m.m.v. Kaneda, 2006.

baksel vorm code n MAE EVE’s

r gra 75 1 1 75

r pis 42 1 1 100

r spr 4 1 0

De grape uit de kleine beerput is vrijwel compleet en intact en is van het type r-gra-75 (cat. 1), een bolle grape met licht uitstaande hals met een horizontale lip, twee verticale worstoren en staande op drie pootjes. De binnenzijde is geheel geglazuurd, de

buitenkant deels. De buitenzijde is beroet. We zien meerdere varianten van dit type op het terrein van de Berghuijskazerne, het is het meest voorkomende type grape op die opgraving.22 De r-gra-75 komt daar in laat-14de- en 15de-eeuwse contexten voor.23

De pispot is compleet en van het type r-pis-42 (cat. 2). Het betreft een bolle pispot met buik die vloeiend overgaat in hals. De uitgebogen hals heeft een haaks geknikte lip, en de pispot heeft een holle bodem (ziel). Op de schouder van de pispot zien we een witte slibdecoratie bestaande uit bogen en stippen, een decoratie die ook in de laatmiddeleeuwse traditie staat. Dit vormtype kent een regionale verspreiding en is eerder op het naburige Berghuijskazerneterrein aangetroffen in een afvalkuil uit het tweede kwart van de 16de eeuw24, maar ook in een beerput op de Groote Markt te Vlissingen, uit de eerste helft van de 16de eeuw.25

Helaas incompleet, maar desalniettemin een bijzondere vondst, is het fragment van een spaarzaam geglazuurde spreeuwenpot (cat. 3). We kennen dergelijke spreeuwenpottten uit verschillende opgravingen in het land, waaronder ook twee uit beerbakken uit de eerste helft van de 17de eeuw op het Vlissingse Scheldeterrein26, waar deze in één van de twee i.c.m. vele

spreeuwenbotjes is aangetroffen. Ook zien we op 16de en 17de-eeuwse schilderijen series van

dergelijke spreeuwenpotten aan de buitenmuur hangen27, zoals ook op bovenstaande Amsterdamse gevelsteen is te zien (Afbeelding 32). Dit soort potten zijn in moderne tuincentra als nostalgische nestkastjes te verkrijgen, maar in de 16de

en 17de eeuw fungeerden deze potten om spreeuwenkroost te vangen en ze vervolgens te verwerken in allerhande lekkernijen, zoals pasteitjes of spreeuwensoep. De pot hing met de hals parallel aan de gevel, de toegangspoort tot de ruimere holle nestelruimte, met daarvoor een oog voor een zitstokje voor de spreeuw om zijn jongen te voeren. In het gedeelte van de pot (de zijkant) dat tegen de gevel rustte zat een gat zit dat precies de ruimte geeft aan een mensenhand om de inhoud van de nestpot te legen, het zogeheten roofgat. De in de Koningstraat

aangetroffen spreeuwenpot is een variant hierop. In dit geval bevindt het roofgat zich in de bodem van de pot en is wellicht met een luikje (wellicht de uitgesneden flap klei) afgesloten.

22 Ostkamp, m.m.v. Kaneda, 2006. 272. 23 Ostkamp, m.m.v. Kaneda, 305, 310, 311

24 Ostkamp m.m.v. Kaneda 2006, 328 (cat. 148), 329 (cat. 149). 25 Oosterbaan & Griffioen 2015, 485 (cat. 10).

26 Jaspers 2010, 290-291, 300-301, 318, 326, 329.

27 Zie bijvoorbeeld ‘Het boerenerf’ van Paulus Potter (1649). Collectie de Hermitage, Sint-Petersburg.

Afbeelding 31 Complete pispot (r-pis-42) met slibversiering uit kleine beerput Spoor 42 (objectdatering ca. 1500-1575). Schaal 1:4.

Afbeelding 32 Gevelsteen Rokin 22 te Amsterdam, “Inde spreupot” (Bron: webpagina Gevelstenen van Amsterdam).

Beerbak Spoor 18, contextdatering: 1550-1600 (cat. 4 t/m 17)

Tabel 2 Tellijst deventersysteemtypen uit de beerbak Spoor 18 (complexdatering 1550-1600).

In de beerbak zijn in totaal 288 fragmenten aardewerk aangetroffen, die zijn te herleiden tot minimaal zestig exemplaren en zes fragmenten glas afkomstig van twee voorwerpen (Tabel 2). Onder dit gebruiksaardewerk is Nederlandse, Duitse en Italiaanse keramiek te onderscheiden. We zien in de eerste plaats roodbakkend aardewerk (r) uit de Nederlanden, met 55 MAE behelst dit bijna driekwart van de voorwerpen uit de beerbak. Daarnaast zien we ook twee stuks witbakkend aardewerk (w) en drie stuks majolica (m) uit de Lage Landen. Uit Duitsland zijn er twee stuks

ongeglazuurd steengoed (s1) en zes voorwerpen in geglazuurd steengoed (s2) aangetroffen, één voorwerp in hafneraardewerk (ha) en vier in weseraardewerk (we). Uit het Italiaanse Montelupo majolica zien we de restanten van twee borden (i). Het glas kan zowel van Duitse of Nederlandse makelij zijn.

De datering van het aardewerk- en glasensemble uit de beerput lijkt, gebaseerd op de afzonderlijke objectdateringen, tussen 1550 en 1600 te liggen. De beschrijving van de inhoud van deze beerbak volgt de standaardvolgorde van de bakselgroepen in het Deventer Systeem, zoals ook de catalogus is opgesteld.

baksel vorm code n MAE EVE

s1 kan 2 1 0 s1 sne 2 1 95 s2 1 1 0 s2 fle 1 1 0 s2 kan 5 3 0 s2 kan 55 10 1 20 s2 kan 62 7 1 0 g kan 1 1 0 r 1 1 0 r bak 3 1 0 r bak 4 8 2 75 r bak 27 2 1 85 r bek 1 1 0 r bor 2 2 5 r bor 6 14 2 100 r gra 94 5 45 r gra 54 16 1 70 r gra 75 3 3 75 r gra 80 4 1 75 r gra 91 20 3 215 r gra 113 12 3 70 r kan 9 1 0 r kmf 1 1 0 r kom 2 2 30 r kop 1 1 0 r kop 11 8 2 80 r pis 5 1 0 r pis 51 3 1 25 r spa 1 1 0 r ver 4 2 0 r ver 6 3 1 25 r vst 6 12 1 30 w gra 6 6 1 35 w kop 2 1 0 ha vfl 1 1 0 we 2 1 0 we bor 1 7 1 100 we kom 1 8 1 35 we pot 1 1 15 m bor 1 1 5 m bor 15 2 2 15 i bor 9 3 2 20 gl bek 36? 4 1 0 gl roe 6? 2 1 35 Totaal 297 63 1380

Ongeglazuurd en geglazuurd steengoed (s1/s2)

Vanaf omstreeks het jaar 1300 tot in de 16de eeuw is in de Rijnlandse stad Siegburg volledig gesinterd

In document Keramiek (pagina 41-62)