• No results found

Kenmerken watersysteem

4.2 Externe veiligheid

4.3.2 Kenmerken watersysteem

Grondwater

De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 16,5 m +NAP, waardoor het grondwater zich op ± 3 m -mv zou bevinden. Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens de isohypsenkaart van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO, kaartblad 57 Oost, 58 West en Oost, 1974 (schaal 1:50.000), in noordwestelijke richting.

Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van een grondwaterbeschermingsgebied of boringvrije zone van een waterwinplaats. Wel ligt het plangebied binnen de Roerdalslenkzone II. Hiervoor geldt ter plaatse van het plangebied dat voor boringen dieper dan 30 meter beneden maaiveld een melding in het kader van de Omgevingsverordening Limburg moet worden gedaan bij de provincie Limburg.

Boringen in de Roerdalslenk waarbij de in de ondergrond aanwezige afschermende kleilagen (Bruns-sumse Klei) worden aangeboord of doorboord, zijn niet toegestaan zonder een door Gedeputeerde Staten verleende ontheffing. Van bovengenoemde boringen is geen sprake.

Volgens de provincie Limburg vinden binnen en in de directe omgeving van het plangebied verder geen grootschalige grondwateronttrekkingen plaats, die een directe invloed zouden kunnen hebben op de stroming van het freatisch grondwater.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig. Direct ten westen van het plangebied ligt de Oolderplas. Langs de buitenzijde van de Oolderplas (gezien vanaf het plangebied) stroomt de Maas. Voor het overige ligt er geen oppervlaktewater in de nabijheid van het plangebied.

Samenwerking met de waterbeheerder

De voorgenomen ontwikkeling en de wijze waarop wateraspecten in het plan zijn meegenomen, is in nauwe afstemming met het Waterschap Limburg uitgewerkt. Ook is afstemming gezocht met Rijkswa-terstaat. Vanuit dit kader bestaan er kortom geen belemmeringen.

Aanpassing dubbelbestemming ‘Waterstaat’

Het Waterschap heeft opgemerkt dat de dubbelbestemming ‘Waterstaat’, zoals opgenomen in het thans vigerende bestemmingsplan ‘Oolder Veste’, gelet op de nieuwe legger zone’s breder is gewor-den.

De dubbelbestemming ‘Waterstaat’ bestaat uit de kernzone (blauw), de binnenbeschermingszone (rood) en het profiel van vrije ruimte (donker geel).

Op de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding is rekening gehouden met de nieuwe omvang van de dubbelbestemming ‘Waterstaat’.

Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen Hemelwater

Voor de omgang met hemelwater wordt in grote lijnen aangesloten bij het principe zoals dit in het ove-rige deel van Oolder Veste wordt toegepast. Het regenwater dat valt op wegen, trottoirs en parkeer-plaatsen wordt niet naar het riool geleid, maar via het oppervlak afgevoerd naar de openbare weg.

Vervolgens wordt dit water via goten en via de verbindingsweg naar de uitsnede geleid en zal daar in-filtreren en weglopen over het lager gelegen terrein.

Het hemelwater dat op de woningen valt, zal ondergrondse naar de achterzijde van de kavels worden geleid. Daar mondt de hemelwaterafvoer uit in het talud dat voorzien is van steenbestorting. Deze (be-perkte) hoeveelheid hemelwater verdeelt zich tussen de steenbestorting en stroomt langs het talud omlaag alwaar het zal infiltreren in de bodem/oever. Op deze wijze blijft de kans op overlast bij hevige of langdurige regenval klein. De exacte wijze waarop bij de woningen met hemelwater zal worden om-gegaan, wordt uitgewerkt in het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvragen.

Riolering

Het afvalwater wordt via een vuilwaterriool afgevoerd naar de waterzuivering

Nieuwe legger zone's

Voorts geldt dat er geen uitlogende bouwmaterialen zullen worden gebruikt en dat wordt geadviseerd het gebruik van strooizout en bestrijdingsmiddelen tot het noodzakelijke minimum te beperken.

Hoogwaterproblematiek

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet zijn een achttal wetten samen-gevoegd tot één wet. Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepa-lingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepabepa-lingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het re-sultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.

Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijge-steld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr). Voor de toetsing van het rivierkundig belang wordt vastgehou-den aan de criteria zoals neergelegd in de Beleidsregels grote rivieren.

Uit de kaarten, behorende bij het Waterbesluit en de Waterregeling en de nog van kracht zijnde Be-leidslijn grote rivieren, blijkt dat het plangebied gelegen is binnen het gebied dat is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van het waterstaatswerk. Een nadere toetsing aan de beleidslijn is dan ook niet noodzakelijk. Wel dient te worden opgemerkt dat het plangebied is opgehoogd, om mo-gelijke schade als gevolg van toekomstig hoogwater te voorkomen.

4.4 Archeologie

In het vigerende bestemmingsplan ‘Oolder Veste’ is voor het overgrote deel van het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen. De als zodanig aangewezen gronden zijn be-halve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden. Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag geen bebouwing worden opgericht, met uitzonde-ring van:

a. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de be-staande fundering, of;

b. Bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden uitsluitend plaatsvinden boven de kleilaag met uit-zondering van paalfunderingen, of;

c. Bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden een oppervlak beslaan van minder dan 100 m².

Daarnaast is ook de archeologische beleidskaart van de gemeente Roermond geraadpleegd. Uit de archeologische beleidskaart blijkt dat ter plaatse sprake is van een ‘hoge archeologische waarde’.

In het voorliggende geval geldt dat het plangebied in 2006, 2014 en 2017 is opgehoogd met schone grond. Als gevolg hiervan zullen de grondwerkzaamheden uitsluitend plaatsvinden boven de kleilaag en zal geen verstoring plaatsvinden van mogelijk aanwezige archeologische waarden. Het uitvoeren

van een archeologisch onderzoek is vooralsnog dan ook niet noodzakelijk. Bij de vergunningaanvraag zal duidelijk worden of een archeologisch onderzoek noodzakelijk is geacht.

4.5 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn conform de Provinciale cultuurhistorische waar-denkaart geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Voor de volledigheid is ook de meentelijke cultuurhistorische waardenkaart geraadpleegd. Op basis van de gemeentelijke kaart is ge-bleken dat er eveneens geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn in het plangebied. Op onder-staande afbeelding is een uitsnede weergegeven van de gemeentelijke cultuurhistorische waarden-kaart. Op de kaart is te zien dat er rondom het plangebied ‘karakteristieke elementen’ zoals omgrach-tingen en dijken zijn gelegen en ook ‘historische en karakteristieke ommuringen’. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de cultuurhistorische waardevolle elementen.

Uitsnede archeologische beleidskaart Roermond, met het plangebied rood omlijnd

4.6 Ecologie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn door BRO een AERIUS stikstofdepositiebereke-ning3 en een quickscan flora en fauna4 uitgevoerd. Onderstaand zijn de onderzoeksresultaten kort sa-mengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied.

Het nabijgelegen Natura 2000-gebied ‘Roerdal’ bevind zich op circa 1,7 kilometer ten noordoosten, circa van het projectgebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het projectgebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling de realisatie van 35 grondgebonden woningen betreft, kan een significante toename aan stikstofdepositie tijdens de aanleg- en gebruiksfase op omliggende Natura 2000-gebieden niet op voorhand worden uitgeslo-ten. Derhalve is de stikstofdepositie op dit Natura 2000-gebied berekend .

3 BRO, AERIUS_notitie Drusus hoeve, Herten 20210315

4 BRO, Quickscan flora en fauna ‘Drusus Herten’, projectnummer 211x09374, 13 juli 2017.

Uitsnede archeologische beleidskaart Roermond, met het plangebied rood omlijnd

Uit deze berekening blijkt dat bij de aanlegfase én gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de in bijlage 2 opgenomen onderzoeksrapportage.

Soortbescherming

In 2017 heeft BRO reeds een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Op basis van de quickscan wordt vervolgonderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen niet noodzakelijk geacht.

Evenmin is er sprake van een noodzaak tot het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtre-ding van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming ten aanzien van het (indirect) verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen. Een update van de reeds uitgevoerde Quickscan Flora en Fauna is niet noodzakelijk geacht omdat een quickscan doorgaans 5 jaar geldig is. Omdat er destijds uit de quickscan naar voren is gekomen dat een vervolgonderzoek niet noodzakelijk is geacht, wordt een up-date van de Quickscan Flora en Fauna eveneens niet noodzakelijk geacht.

Uit de Quickscan Flora en Fauna is daarentegen wel het advies gesteld dat tijdens de beoogde werk-zaamheden rekening dient te worden gehouden met het bepaalde in de Wet Natuurbescherming:

 Ten aanzien van broedvogels dient, om overtreding te voorkomen, het plangebied buiten het broedseizoen bouwrijp te worden gemaakt of een controle dient de aanwezigheid van broedgeval-len uit te sluiten.

 Om verstoring op vleermuizen voorhand te voorkomen dient verlichting gericht op de Oolderplas te worden vermeden.

 Met betrekking tot de rugstreeppad, met een voorkeur voor dynamische terreinen, dient langdurige aanwezigheid van regenplassen en opslag van losse grond te worden vermeden.

Ten behoeve van binnen het plangebied aanwezige algemene soorten dient de zorgplicht in acht te worden genomen. De minst gevoelige periode waarin de (graaf/ophoog)werkzaamheden kunnen plaatsvinden, met name ter hoogte van de zomerkade, betreft eind september – half november.

In lijn met het bovengenoemde advies hebben de laatste werkzaamheden in het kader van de opho-ging binnen de genoemde periode plaatsgevonden en is voorafgaand hieraan nog een controle uitge-voerd op de mogelijke aanwezigheid van al dan niet beschermde soorten. Hiervan was geen sprake.

Na uitvoering van de ophoging zijn en worden nog diverse werkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van het onderhouden van het terrein. Hierdoor vindt veelvuldig verstoring plaats en is als gevolg hier-van de kans op de aanwezigheid hier-van beschermde soorten zeer klein.

In de directe omgeving hebben er wel reeds ontwikkelingen plaatsgevonden. Maar omdat deze ont-wikkeling niet direct tegen het plangebied zijn gelegen kunnen deze ontont-wikkelingen voor onderhavig plan buitenwege worden gelaten. Vanuit ecologisch oogpunt bestaan er kortom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied. Voor een nadere toelichting wordt verwe-zen naar de in bijlage 3 opgenomen onderzoeksrapportage.