• No results found

6. Analyse

6.1 Kenmerken van een (succesvolle) netwerkaanpak

Volgens een netwerkbenadering bepalen de samenwerking en interactie tussen actoren in het netwerk de kwaliteit van de (gewenste) uitkomsten. Uit de literatuur zijn bepaalde kenmerken van een (succesvolle) netwerkaanpak en verschillende sturingsmethoden geïdentificeerd, die daar van invloed op zijn. De manier waarop deze aanwezig zijn, is dus bepalend voor het functioneren van het netwerk en voor het realiseren van de collectieve actie. Uit het empirisch onderzoek is naar voren gekomen dat deze kenmerken en sturingsmethoden grotendeels terug te zien zijn in het kringlooplandbouwbeleid, maar dat de ervaringen omtrent een netwerkaanpak in de praktijk anders uitwijzen. Hieronder worden allereerst de kenmerken van een (succesvolle) netwerkaanpak toegelicht. Daarbij wordt ingegaan op de tegenstellingen die bestaan tussen wat succesvol zou zijn volgens de theorie en hoe zij teruggevonden zijn in de empirie. Vervolgens wordt ingegaan op de tegenstellingen die er zijn te vinden bij de sturingsmethoden.

Wederzijdse afhankelijkheid

Uit de literatuur blijkt dat des te meer actoren van elkaar afhankelijk zijn, des te meer dat een reden geeft om energie in de samenwerking te steken, wat bijdraagt aan een succesvolle samenwerking. Het werkt echter het best als de afhankelijkheid twee kanten op werkt; verschillende partijen zijn in dezelfde mate van elkaar afhankelijk. Het beleid veronderstelt een wederzijdse afhankelijkheid tussen (boeren)bedrijven om een kringlooplandbouw te realiseren. In de praktijk blijkt dat het per boer verschillend is, van wie die afhankelijk is en ook hoeveel. Die afhankelijkheid kan bovendien een belemmerende factor zijn voor een boer om de omslag naar kringlooplandbouw te maken: een boer die kringlooplandbouw wil realiseren is meer afhankelijk van bijvoorbeeld een supermarkt of bank, dan dat deze partijen afhankelijk zijn van de boer. Dit heeft onder meer te maken met de machtsposities die bedrijven in de keten hebben (zie hiervoor het kenmerk ‘evenwichtige verdeling van macht en middelen’). Doordat de partijen dus niet altijd op dezelfde manier afhankelijk van elkaar

zijn, zit dat omvorming naar kringlooplandbouw in de weg. De wisselende manier waarop de (aanwezige) wederzijdse afhankelijkheid zich voordoet zoals vastgesteld in de praktijk van de kringlooplandbouw duidt daarom niet volledig op een effectieve netwerkaanpak zoals in de netwerkliteratuur aangegeven.

Drijfveren voor individuele actoren om deel te nemen aan een netwerk

In het theoretisch kader kwam naar voren dat als individuele actoren bepaalde individuele motieven hebben om in een samenwerking te stappen, dat dat het proces van samenwerking kan verbeteren. Dit kunnen bepaalde individuele belangen of (positieve of negatieve) prikkels zijn. Uit de empirie blijkt dat het beleid verschillende motieven voor (boeren)bedrijven veronderstelt om de omslag naar kringlooplandbouw te maken (en niet zozeer voor een samenwerking). De praktijk van de (kringloop)landbouw laat zien dat individuele (boeren)bedrijven wisselend wel of geen prikkels ervaren om de omslag naar kringlooplandbouw te maken. Veel boeren zien weinig voordelen voor de korte termijn. Voor veel actoren geldt dus dat er (te) weinig echte individuele belangen zijn voor de omslag naar kringlooplandbouw (voor sommige geldt dat uiteraard wel). De manier waarop de (aanwezige) drijfveren aanwezig zijn zoals vastgesteld in de praktijk van de kringlooplandbouw duidt daarom niet volledig op een effectieve netwerkaanpak zoals in de netwerkliteratuur aangegeven. Vertrouwen

Uit de literatuur is naar voren gekomen dat vertrouwen goed ‘verdeeld’ moet zijn in het netwerk. Meerdere actoren moeten vertrouwen in elkaar hebben. De voorgeschiedenis kan (negatief) bepalend zijn, maar met bepaalde stappen kan het vertrouwen worden hersteld. Naar mate van de duur van de samenwerking kan het vertrouwen groeien. In de praktijk blijkt dat hoewel het ministerie vertrouwen cruciaal vindt voor het beleid en dit ook in het beleid ook aan de sector laat weten, dit vertrouwen door de sector maar weinig ervaren wordt. Door bepaalde gebeurtenissen is het (aanvankelijk aanwezige) vertrouwen juist afgenomen. Hieruit blijkt dus dat bepaalde stappen (bewust of onbewust, wel of niet te voorkomen) zijn gezet die juist niet bijdragen aan (het herstellen van) vertrouwen. Eveneens tussen boeren en (boeren)organisaties onderling is niet volop sprake van vertrouwen. Al met al, er is dus niet sprake van een goede verdeling van vertrouwen in de sector. Het gebrek aan vertrouwen zoals vastgesteld in de praktijk van de kringlooplandbouw duidt daarom weinig op een effectieve netwerkaanpak zoals in de netwerkliteratuur aangegeven.

Evenwichtige verdeling van macht en middelen

Uit de literatuur blijkt dat een evenwichtige verdeling van macht en middelen tussen actoren in het netwerk kan bijdragen aan een succesvolle samenwerking. Daarentegen zorgt een significante disbalans er juist voor dat actoren niet op een betekenisvolle manier kunnen deelnemen. Het kringlooplandbouwbeleid veronderstelt dat een significante disbalans van macht en middelen aanwezig is in de sector, omdat de boer een achtergestelde (economische) positie heeft ten opzichte van andere ketenpartijen. Het beleid is daarom op gericht deze achtergestelde positie te verminderen. De praktijk van de (kringloop)landbouw bevestigt dit en laat zien dat er sprake is van een onevenwichtige verdeling van macht en middelen in meerdere verhoudingen. Dit bemoeilijkt (boeren)bedrijven om de omslag naar kringlooplandbouw te maken. De grote onevenwichtige verdeling van macht en middelen zoals vastgesteld in de praktijk van de kringlooplandbouw duidt daarom in eerste instantie niet op een effectieve netwerkaanpak, maar omdat het ministerie zich hiervan bewust is en stappen zet om hieraan te werken (al wordt dit nog niet door iedereen ervaren),

kan ook worden gesteld dat het deels duidt op een effectieve netwerkaanpak zoals in de netwerkliteratuur aangegeven.

Doelconsensus

Uit de literatuur blijkt dat de samenwerking in het netwerk beter verloopt wanneer actoren overeenstemming hebben over het na te streven (collectieve) doel. Een gedeeld begrip van het doel is hiervoor van belang. Verder bleek dat gezamenlijke acties makkelijker te bereiken zijn als het doel minder expliciet wordt gemaakt. Meer actoren kunnen het eens worden over een doel dat niet strak gedefinieerd is. De empirie laat zien dat het ministerie uitgaat van doelconsensus in de sector, daarop baseert het ministerie het beleid. Daarnaast is een kringlooplandbouw niet concreet gedefinieerd. Dit betekent dat het doel, zoals de literatuur adviseert, niet expliciet wordt gemaakt. Uit de praktijk blijkt dat inderdaad veel overeenstemming over het doel kringlooplandbouw is. Dit gaat over een abstract niveau. Zodra het gesprek gaat over een concretere invulling blijkt minder sprake van consensus. Aan de ene kant zorgt dit brede doel ervoor dat inderdaad veel actoren zich hiervoor willen inzetten, aan de andere kant zorgt het voor veel onrust en onvrede omdat het idee bestaat dat het ministerie niet eerlijk is. De manier waarop sprake is van doelconsensus zoals vastgesteld in de praktijk van de kringlooplandbouw duidt daarom niet volledig op een effectieve netwerkaanpak zoals in de netwerkliteratuur aangegeven.

Capaciteiten van het netwerk

De netwerkliteratuur laat zien dat een netwerk nieuwe capaciteiten nodig heeft om de gewenste ‘outcomes’ te realiseren. Er zijn kennis en middelen nodig om de samenwerking goed te laten verlopen. In de praktijk blijkt dat het beleid veel uitgaat van aanwezige kennis om een kringlooplandbouw te realiseren. Het ministerie zet in op spreiding van die kennis. Uit de ervaringen van actoren blijkt dat inderdaad veel kennis voor een kringlooplandbouw aanwezig is, maar dat vooral de afwezigheid van bepaalde middelen de omslag bemoeilijkt. Hierdoor kunnen actoren de kennis juist niet inzetten. De manier waarop sprake is van capaciteiten van het netwerk zoals vastgesteld in de praktijk van de kringlooplandbouw duidt daarom niet volledig op een effectieve netwerkaanpak zoals in de netwerkliteratuur aangegeven.

Institutioneel design

Uit de literatuur blijkt dat een passend institutioneel design kan bijdragen aan een succesvolle samenwerking. De vormgeving van de samenwerking kan cruciaal zijn voor de procedurele legitimiteit van het proces. Een open en inclusief proces is bevorderlijk voor een samenwerking tussen actoren. De empirie laat zien dat het ministerie inzet op het vormgeven van de samenwerking, omdat het ministerie dat passend vindt bij het bereiken van een kringlooplandbouw. In de praktijk wijst uit dat er om die vormgeving wisselende ervaringen bestaan. Enerzijds zijn er actoren die blij zijn dat een vorm van inspraak bestaat, anderzijds zijn er ook actoren die kritiek hebben op hoe het proces verloopt en wie er bijvoorbeeld bij betrokken worden. Daarom is het de vraag hoe open en inclusief het proces in de werkelijkheid voor alle actoren daadwerkelijk is. De manier waarop het institutioneel design vorm heeft gekregen zoals vastgesteld in de praktijk van de kringlooplandbouw duidt daarom niet volledig op een effeciteve netwerkaanpak zoals in de netwerkliteratuur aangegeven.