• No results found

Kenmerken samenwerking ✅ № Interviewvraag

In document (succes)factoren in samenwerking (pagina 61-64)

1. Hoelang duren de samenwerkingen? Wat zijn de lengtes van de relaties?

Bijvoorbeeld:

 Korte termijn / tijdelijk

 Middellange termijn (vaak gebaseerd op eerdere projecten) / bepaald tijdslimiet vastgesteld

 Lange termijn (3-5 jaar) / stabiele relaties

2. Kunt u beschrijven wat het doel van de samenwerkingen is?

Bijvoorbeeld:

 Om de dialoog aan te gaan / informatie en expertise uit te wisselen

 Om activiteiten en middelen op elkaar af te stemmen of op elkaar aan te laten sluiten (instrumentele functie)

 Om iets nieuws te creëren / systeemverandering

3. Kunt u de intensiteit van de relaties beschrijven van de samenwerkingen?

Bijvoorbeeld:

 Losse verbindingen / lage intensiteit (beweging in en uit door deelnemers): organisaties zijn gescheiden van elkaar en onafhankelijk, de samenwerking is niet geformaliseerd, de samenwerking maakt gebruik van weinig middelen en deelname door deelnemers is vrijwillig

 Middelgrote verbindingen (enige mate van stabiliteit van lidmaatschap): organisaties zijn ook gescheiden en (deels) onafhankelijk, vraagt wel om meer inspanning en betrokkenheid van deelnemers, samenwerken aan een specifiek, overeengekomen doel, toename in formaliteit in structuren en processen, gezamenlijke planning en financiering en overheid initieert samenwerking

 Strakke / dichte verbindingen (deelnemers bewegen buiten traditionele functionele arena’s): organisaties zijn onderling, wederzijds afhankelijk, vraagt om sterke banden tussen deelnemers en hoge mate van vertrouwen, deelnemers zien zichzelf als onderdeel van totaalbeeld, in sommige gevallen vervagen de grenzen van organisaties, traditionele methoden werken niet meer, integratie van diensten door ‘wicked problems’ en ‘outside the box’ werken

4. In welke mate zijn er risico’s verbonden aan de samenwerkingen?

Bijvoorbeeld:

 Laag risico / bescheiden beloningen: geen wijzigingen in bestaande activiteiten of praktijken

 Toename in risico / opbrengsten: meer wijzigingen

62

Factoren

№ Interviewvraag

Organisatie | Bestuur

5. In hoeverre zijn er afspraken gemaakt of dingen vastgelegd in de samenwerkingen? Zo ja, waarover zijn afspraken gemaakt of welke dingen zijn vastgelegd?

Bijvoorbeeld regels m.b.t.:  Inclusiviteit?

 De rolverdeling van de deelnemers of de eventuele manager of leider?  Zo ja, begrijpt u de rol, taken en verantwoordelijkheden van de

andere deelnemers?  Besluitvorming?

 Deadlines of tussentijdse resultaten?

Zo ja, in hoeverre zorgt dit voor meer vertrouwen en toewijding in de samenwerking?

Organisatie | Management & Leiderschap

6. Is er iemand die het voortouw neemt in de samenwerkingen? Iemand die je als manager of leider van de samenwerkingen zou kunnen beschouwen?

 Zo ja, hoe neemt die persoon het voortouw? Ik maak hierbij onderscheid tussen het voortouw nemen om

organisatieoverschrijdend werken te stimuleren, om de

samenwerking te sturen en om de samenwerking te stimuleren. Bijvoorbeeld op het gebied van organisatieoverschrijdend werken:

 Zorgen voor toewijding en betrokkenheid?

 Zorgen dat deelnemers zich inzetten voor gezamenlijke visie?  Wederzijdse voordelen creëren?

 Onderling vertrouwen creëren?

 Zorgen voor evenwichtigheid in de capaciteit, organisatie, status of middelen?

 Opkomen voor de zwakkere partijen? Bijvoorbeeld het sturen van de samenwerking:

 Grijpt in om de agenda vorm te geven en op schema te blijven?

 Zorgt dat de juiste mensen deelnemen?

 Zorgt dat de juiste kwesties worden aangepakt? Bijvoorbeeld faciliteren:

 Zorgt voor interactie en het opbouwen en onderhouden van relaties?

 Is een neutrale bemiddelaar? Doorbreekt barrières, behandeld ‘blauwe plekken’ en is onpartijdig?

63

Aangepaste Systemen & Processen

7. Zijn er interne systemen en/of processen aangepast of gezamenlijk gemaakt om te kunnen samenwerken? U kunt hierbij denken aan verantwoordingsprocessen, HR- systemen en een cultuur die meer op samenwerking is gericht.

 Zo ja, op welke manier zijn verantwoordingsprocessen aangepast? Bijvoorbeeld:

Prestatie-indicatoren gericht op gezamenlijke inspanning, evaluaties van

samenwerkingen, gedeelde inkomstenstromen of ruimte om te experimenteren?  Zo ja, op welke manier zijn HR-systemen aangepast?

Bijvoorbeeld:

Samenwerkend gedrag opgenomen in functieomschrijvingen, doelen gericht op grensoverschrijdend werken of erkennen van medewerkers die

grensoverschrijdend werken?

 Zo ja, op welke manier is de cultuur van samenwerken aangepast? Bijvoorbeeld:

 Zijn er verschillende organisatieculturen aanwezig?

 Kennen deelnemers de eigen organisatienormen en –cultuur?

 Kennen deelnemers ook de organisatienormen en –cultuur van andere deelnemers?

 Wordt er geïnvesteerd in het afstemmen van verschillende culturen?

 In hoeverre is er een gezamenlijke cultuur ontstaan?

Persoonlijke competenties

8. Welke competenties moeten deelnemers bezitten om te kunnen samenwerken? 9. In hoeverre bezitten deelnemers groepswerkvaardigheden? En welke zijn dat?

Bijvoorbeeld:

 Het kunnen verminderen of oplossen van conflicten?  Elkaar als legitiem, capabel en ervaren zien?

 Verschillende perspectieven respecteren?  Waarderen van afhankelijkheden?

 Elkaar vertrouwen?

 Er heerst een gezamenlijke opvatting over het idee van samenwerken, de probleemstelling en de doelgroep, de kennis die nodig is om het probleem aan te pakken?

 Hoe wordt gecommuniceerd (face-to-face, telefonisch, digitaal, per post of anders)? Hoe vaak wordt gecommuniceerd? In hoeverre worden problemen en oplossingen besproken binnen het huidige communicatiesysteem?

64

10. In hoeverre bezitten deelnemers onderhandelingsvaardigheden? En welke zijn dit?

Bijvoorbeeld:

 In welke mate begrijpen deelnemers waarom partijen deelnemen?

 In hoeverre worden er uitkomsten bereikt waar alle deelnemers voordeel bij hebben?

 In welke mate zijn partijen onderling afhankelijk van elkaar?

11. In hoeverre zijn deelnemers politiek sensitief? Dus in hoeverre beschikken

deelnemers over de kennis, vaardigheden, intuïtie en perceptie met betrekking tot de politiek of een andere gegeven situatie? In hoeverre zijn zij op de hoogte van de impact van bepaalde soorten interventies?

Bijvoorbeeld:

 In welke mate begrijpen deelnemers het proces, de strategieën en de andere partijen?

 In hoeverre zijn de deelnemers op de hoogte van de impact van bepaalde soorten interventies?

 In hoeverre benutten deelnemers de eigen invloed op een effectieve en authentieke manier?

In welke mate halen deelnemers die betrokken zijn bij de samenwerking een voordeel uit de samenwerking door de invloed van anderen?

Afsluiting

In document (succes)factoren in samenwerking (pagina 61-64)