3.5 Zoogdieren 1 Vleermuizen
3.9.1 Karakteristieke soorten
Het aantal soorten overige evertebraten in hellingbossen is ongetwijfeld zeer hoog. Jagers op Akkerhuis et al. (2005) vermeldt dat in Nederland ongeveer 2500 soorten evertebraten gebonden zijn aan bossen en dat daarnaast nog een zeer groot aantal andere soorten in bossen voorkomt. Specifieke getallen voor het hellingbos zijn er niet, maar aangenomen mag worden dat een groot deel van deze 2500 soorten ook in het hellingbos voorkomen. Een deel van deze soorten is in Nederland zelfs beperkt tot het hellingbos, maar hoe groot deze groep is is eveneens niet bekend. Informatie over soorten die gebonden zijn aan het hellingbos is met name te vinden in de diverse
rode lijsten (De Bruyne et al. 2003; zie ook rode lijsten opgenomen in Weeda et al. 2006). Weeda et al. (2006) geeft een overzicht van 15 taxonomische groepen die bedreigde hellingbossoorten bevatten. In deze lijst zijn slakken, pissebedden, hooiwagens, duizendpoten, miljoenpoten, wantsen, loopkevers, Scydmaenidae, snuitkevers, bladhaantjes, zweefvliegen, boorvliegen, platkopwespen, goudwespen en tangwespen opgenomen (tabel 3.8.1). Enkele belangrijke families die zeker ook bedreigde karakteristieke soorten bevatten zoals de boktorren, bladsprietkevers en kortschildkevers zijn niet opgenomen. Voor Groot-Brittannië bestaan voor deze groepen wel lijsten van bedreigde soorten die karakteristiek zijn voor kalkrijke bossen in heuvelachtige gebieden (The Invertebrate Conservation Trust 2007), maar of deze lijsten ook naar de Nederlandse situatie vertaald kunnen worden dient nog nader uitgezocht te worden. Meer karakteristieke soorten zijn te verwachten binnen de diverse vliegenfamilies waarvan de larven veelal gebonden zijn aan dood organisch materiaal of sapstromen van specifieke boom- of andere plantensoorten (zie
Oosterbroek et al. 2005 voor een overzicht van familiekenmerken). Een soort die niet door Weeda et al. genoemd wordt maar waar al wel veel kennis over bijeen is gebracht is het vliegend hert (Figuur 3.8). Deze keversoort kan met name gevonden worden in holle wegen, bosranden en houtwallen waar de larven leven in dood hout (Smit & Krekels 2006).
Figuur 3.8. Het Vliegend hert (Lucanus cervus) wordt met name aangetroffen in bosranden, holle wegen en houtwallen. De larven leven in dood hout, waarbij de ontwikkeling tot wel 8 jaar in beslag kan nemen (foto W. Verberk)
Informatie over niet-bedreigde karakteristieke soorten is zeer schaars en alleen voor enkele beter bekende groepen aanwezig. Turin (2000) noemt enkele karakteristieke hellingbos loopkevers die op Carabus violaceus na allen ook in de rode lijst zijn opgenomen. Carabus violaceus zelf komt niet alleen voor in de randen van
hellingbossen maar ook op kalkgraslanden met een noordelijke expositie en op de Veluwe en is dus maar gedeeltelijk tot de karakteristieke hellingbossoorten te rekenen. Schilthuizen en Vallenduuk (1998) noemen drie soorten aaskevers die kenmerkend zijn voor Zuid-Limburgse (helling-) bossen.
3.9.2 Biotoop
De grote verscheidenheid aan ordes en families met bedreigde hellingbossoorten benadrukt de grote diversiteit aan hellingbosgebruikers en hun biologische en ecologische kenmerken. Kennis over de interacties tussen die kenmerken en de consequenties van die (combinaties) van kenmerken is er voor bovengenoemde
Directie Kennis 59 groepen echter niet of nauwelijks. Binding aan hellingbossen is veelal enkel
gebaseerd op verspreidingsgegevens. Over de achterliggende mechanismen tast men nog grotendeels in het duister. Hierdoor is het in dit stadium niet mogelijk
nauwkeurig aan te geven welke voorwaarden deze soorten aan hun leefomgeving stellen en voor welke processen zij kwetsbaar zijn. Een analyse van de levenscyclus van deze soorten zal hier meer inzicht in geven. Echter voor een deel van de bovengenoemde soorten zal een dergelijke analyse lastig zijn uit te voeren daar gedegen kennis over de biologie en ecologie van deze soorten ontbreekt.
Associatie met specifieke hellingtypes zoals besproken in hoofdstuk 2.2 is voor geen van de bovengenoemde soorten bekend. De binding aan specifieke (combinaties van) landschapselementen zal zich veelal op veel kleinere schaal manifesteren. Aangezien voor bijna alle soorten de binding met hellingbossen in het algemeen slechts
beargumenteerd is vanuit verspreidingsgegevens is het onmogelijk in dit stadium het belang van de verschillende landschapselementen aan te geven. Uit studies aan bossen in het algemeen (met name bossen op de hogere zandgronden) is wel bekend dat een groot aantal soorten gebonden is aan dood hout van specifieke leeftijd, boomsoort en diameter (zie Jagers op Akkerhuis et al. 2005), dat enkele
zweefvlieglarven leven in dood hout in of nabij bronnen of beekjes in het bos en dat andere soorten (bijvoorbeeld loopkevers en volwassen zweefvliegen) met name de bosranden, open plekken en zomen benutten. Nader onderzoek is nodig om deze kennis naar de specifieke hellingbossituatie uit te werken.
Er zijn wel enkele algemene aspecten die van belang zijn voor de overige
evertebraten in het hellingbos. Ten dele komen deze overeen met de factoren die in paragraaf 3.8 besproken zijn voor de vlinders.
Microklimaat & bodemstructuur
Evenals voor de vlinders speelt het bijzondere microklimaat van de hellingbossen (zie hoofdstuk 3.8) ook voor veel overige evertebraten een belangrijke rol. Veel soorten die in tabel 3.8.1. en 3.8.2. genoemd zijn bereiken in Zuid-Limburg de noord- of noordwestgrens van hun areaal. Bosranden en open plekken spelen een bijzonder belangrijke rol omdat hier vochtige groeiplaatsen voor de larven grenzen aan warme landschapselementen waar volwassen zweefvliegen en kevers in hun warmtebehoefte kunnen voldoen. Voor de karakteristieke pissebedden, miljoenpoten en duizendpoten wordt aangegeven dat met name de karakteristieke bodemstructuur van vochtige, rulle leem van belang is (Weeda et al. 2006).
Kalk
Enkele soorten huisjesslakken zijn direct aan kalkbodems gebonden door hun hoge kalkbehoefte (Figuur 3.9). Soorten die daarbij gebonden zijn aan vochtige, warme omstandigheden of aan bepaalde aspecten van de hellingbosbodem of strooisellaag zijn in Nederland alleen in het hellingbos te vinden.
Voedsel
Een deel van de karakteristieke wantsen, kevers en vliegen van het hellingbos zijn voedselspecialisten op karakteristieke hellingbosplanten. De boorvlieg Platyparea
discoidea is bijvoorbeeld specialist op Ruig klokje en de bedreigde wants Derephysia sinuatocollis leeft op oude stengels van de bosrank (die nota bene bestreden wordt!).
Andere soorten zijn specialist op planten die ook in andere bostypes voorkomen, maar zijn door hun hoge warmtebehoefte in Nederland toch beperkt tot
hellingbossen. Een belangrijke voedselbron in het hellingbos wordt gevormd door dood hout, waarbij verschillende eisen gesteld worden aan boomsoort, leeftijd van het hout en diameter. Over de specifieke eisen van de meeste hellingbosbewoners is echter niets bekend. Ook nectar is voor een deel van de soorten (met name vliegen) een belangrijke voedselbron. Zoals al voor de vlinders genoemd is is niet alleen de aanwezigheid van specifieke voedselbronnen van belang, maar ook de dichtheid daarvan. Kennis over kritieke grenswaarden is er echter niet. Onder de karakteristieke soorten overige evertebraten bevinden zich ook predatoren en parasieten die
Samenhang landschapselementen
Zoals al onder de kopjes voedsel en microklimaat aan de orde is gekomen stellen verschillende levensstadia vaak verschillende eisen aan hun omgeving. Met name bij holometabole soorten (soorten die een volledige gedaanteverwisseling ondergaan waarbij de larvale vorm sterk verschilt van de volwassen vorm) kan het biotoop van de larvale stadia zeer sterk verschillen van de behoeften van volwassen soortgenoten (imago’s). Een goede ruimtelijke samenhang van de landschapselementen die in de verschillende levensstadia vereist zijn is derhalve een voorwaarde voor het
voorkomen van deze soorten. De eisen die met name de niet volwassen stadia van de overige evertebraten aan hun omgeving stellen zijn veelal zeer slecht bekend. Naast specifieke biotopen voor larven en imago’s maken veel soorten ook binnen elke levensfase gebruik van verschillende landschapselementen bijvoorbeeld om te schuilen, eten en overwinteren. De eisen die de verschillende soorten aan de ruimtelijke samenhang van hun omgeving stellen kan in kaart gebracht worden middels een analyse van de levenscyclus en de kenmerken per soort waarbij de mobiliteit gedurende de verschillende levensstadia van groot belang is.
Figuur 3.9: De wijngaardslak (Helix pomatia) is een kenmerkende soort van de randen van Zuid-Limburgse hellingbossen (K1-3) (Foto: K. Eichhorn).
Tabel 3.8.1 Karakteristieke overige evertebraten van het hellingbos. *Gegevens over het habitat zijn alleen opgenomen als het habitat door de oorspronkelijke auteur nader
omschreven is.
Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Habitat * Literatuur
Slakken Mollusca De Bruyne et al. 2003
Gegroefde naaktslak Acicula fusca
Genaveld tonnetje Lauria cylindricea
Geruite rondmondhoren Pomatias elegans
Gestippelde kielnaaktslak Tandonia rustica Gladde clausilia Cochlodina laminata
Gladde naaktslak Platyla polita
Grote glasslak Phenacolimax major
Kleine blinkslak Aegopinella pura
Opgerolde tandslak Helicodonta obvoluta
Steenbikker Helicigona lapicida
Vaatjesslak Sphyradium doliolum
Wijngaardslak Helix pomatia
Zwarte aardslak Limax cinereoniger
Hooiwagens Opilionida Weeda et al. 2006
Anelasmcephalus cambridgei Stenen, dood hout, kalk Trogulus nepaeformis Stenen, dood hout, kalk
Directie Kennis 61
Pissebedden Isopoda Weeda et al. 2006
Porcellium conspersum Vochtige, lemige grond in hellingbossen nabij beek
Duizendpoten Chilopoda Weeda et al. 2006
Cryptops anomalans
Lithobius aruginosus Vochtige rulle leem
Lithobius tricuspis Oud bos op vochtige rulle leem
Miljoenpoten Diplopoda Weeda et al. 2006
Archiboreioiulus pallidus Vochtige rulle leemhoudende grond
Chordeuma sylvestre Vochtige rulle leem- houdende grond
Glomeris intermedia Vochtige rulle leem- houdende grond
Leptoiulus belgicus Vochtige rulle leem- houdende grond
Leptoiulus kervilei Vochtige rulle leem- houdende grond
Mycogona germanica Vochtige rulle leem- houdende grond
Polydesmus inconstans Vochtige rulle leem- houdende grond
Propolydesmus testaceus Vochtige rulle leem- houdende grond
Wantsen Heteroptera Weeda et al. 2006
Acalypta musci Mossen op boomstronken
Derephysia sinuatocollis Bosrank
Elasmostethus minor Rode kamperfoelie
Hypseloecus visci Maretak
Psallus assimilis Spaanse aak
Loopkevers Carabidae
Carabus violaceus Turin 2000
Abax ovalis Kalk Weeda et al. 2006
Molops piceus Weeda et al. 2006
Pterostichus cristatus Kalk Weeda et al. 2006
Trichotichnus nitens Weeda et al. 2006
Snuitkevers Curculionoidea Weeda et al. 2006
Dissoleucas niveirostris Hazelaarfamilie, dood hout
Ruteria hypocryta Schimmelige takken, Eik en Beuk
Bladhaantjes Chrysomelidae Weeda et al. 2006
Timarcha metallica Walstro, Bosbes
Overige kevers Coleoptera spec.
Vliegend hert Lucanus cervus Dood hout Smit & Krekels 2006; Smit et al. 2005
Ptomaphagus varicornis Schilthuizen & Vallenduuk 1998
Catops longulus Schilthuizen & Vallenduuk 1998
Zweefvliegen Syrphidae Weeda et al. 2006
Roodsprietkopermantel Ferdinandea ruficornis Loofbomen
Boorvliegen Tephritidae Weeda et al. 2006
Euphranta connexa Engbloem
Platyparea discoidea Ruig klokje
Goudwespachtigen Chrysididae Weeda et al. 2006
Chrysis rutilans Rupsen of bladhaantjes - larven, dood hout
Philoctetes bidentulus Bladluizen, bladvlooien en spinnen, holle stengels etc.
vervolg
Tangwespen Dryinidae
Dryinus collaris
Mieren Formicidae Peters et al. 2004
Lasius bicornis Lasius citrinus Leptothorax affinis Leptothorax unifasciatus
Tabel 3.8.2 Insectenfamilies die zeer waarschijnlijk ook karakteristieke hellingbossoorten bevatten, maar waarvan voor Nederland geen individuele karakteristieke soorten bekend zijn.
Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Literatuur
Kortschildkevers Staphylinidae The Invertebrate Conservation Trust 2007 Bladsprietkevers Scarabaeidae The Invertebrate Conservation Trust 2007 Boktorren Cerambycidae The Invertebrate Conservation Trust 2007 Diverse vliegenfamilies Diptera spec. Oosterbroek et al. 2005
Directie Kennis 63