• No results found

Rookpreventie in de perinatale zorg

2.5 Kansen en belemmeringen

Prenatale begeleiding bij het stoppen met roken kan beter

Lang niet alle verloskundigen in Nederland bieden rokende zwangeren maximale ondersteuning bij het stoppen met roken. Uit onderzoek van de IGZ bleek dat het aanbod van stoppen-met-roken ondersteu- ning en de begeleiding bij het stoppen-met-roken tijdens de zwangerschap nog een stuk intensiever kunnen zijn. Ondanks de verbetering die de Inspectie waarnam in de periode 2010 tot 2012, is hier nog winst te behalen, voornamelijk op de randvoorwaarden voor structurele implementatie (IGZ, 2012). Volledige uitvoering van de V-MIS leidt ertoe dat meer rokende zwangeren stoppen met roken. Dit zou in Nederland tot substantiële vermindering kunnen leiden van het aantal kinderen dat te vroeg en/of met een laag gewicht wordt geboren, en tot lagere perinatale sterfte in Nederland.

Preconceptiezorg niet via centraal programma, wel aandacht voor risicogroepen

Stoppen met roken tijdens de zwangerschap, op advies van de verloskundige, is eigenlijk al te laat. De eerste maanden van de zwangerschap zijn dan al voorbij en de schade bij de foetus is voor een deel al aangericht. Vanuit gezondheidsoogpunt zou preventie dus eerder moeten aangrijpen in de preconceptio- nele periode. De Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte pleitte er dan ook voor om een landelijk programma van collectieve voorlichting en individuele preconceptiezorg op te zetten (Stuurgroep, 2009). In reactie op het advies van de Stuurgroep gaf de minister van VWS aan dat veldpartijen primair verant- woordelijk zijn voor de preconceptievoorlichting. Daarnaast werd extra aandacht besteed aan risicogroe- pen. Inmiddels is het project ‘Healthy Pregnancy 4 All’ gestart, waar in een aantal pilotregio’s een integrale aanpak wordt onderzocht, met als doel perinatale sterfte terug te dringen in hoog risicogroe- pen. Preconceptiezorg maakt hier een belangrijk onderdeel vanuit.

Knelpunten voor preconceptiezorg: financiering, medicalisering, bewijsvoering

Preconceptiezorg biedt kansen voor de volksgezondheid, maar voor een goede implementatie zijn er nog de nodige knelpunten. Voor de financiering van preconceptiezorg is geen aparte regeling getroffen. Dit wordt door het veld als knelpunt gezien. De minister gaf aan dat paren met een kinderwens bij de huisarts terecht kunnen voor een preconceptieconsult. Toename van medicalisering van de zorg rondom de zwangerschap wordt ook als een belemmerende factor voor de implementatie van preconceptiezorg genoemd. Een laatste belemmerende factor is het ontbreken van voldoende wetenschappelijk bewijs voor effectiviteit, vooral in risicogroepen. Uit een expertmeeting over preconceptiezorg die begin 2012 door ZonMw werd georganiseerd in het kader van het programma Zwangerschap en geboorte, kwamen vergelijkbare punten naar voren (ZonMw, 2012).

Onderzoek naar effectiviteit en kosteneffectiviteit preconceptiezorg nodig

In dit hoofdstuk B2 bleek dat over de effectiviteit en kosteneffectiviteit van stoppen-met-roken begelei- ding in de prenatale zorg voldoende evidence beschikbaar is. Dit ligt anders voor de preconceptiezorg, waar veel minder onderzoek voorhanden is. De effectiviteit en kosteneffectiviteit van een programma met collectieve voorlichting en individuele begeleiding vóór de zwangerschap, zijn in Nederland nog niet aangetoond. Indirecte evidence geeft wel een positief beeld van de (kosten)effectiviteit, maar het bereik is juist in de groepen met het hoogste risico het laagst. Begin 2011 is in opdracht van VWS het ZonMw programma ‘Zwangerschap en geboorte’ van start gegaan, waar voor de komende vier jaar 11 miljoen euro beschikbaar is gesteld. Onderdeel hiervan is het onderzoek naar de doelmatigheid en effectiviteit

van preconceptiezorg, specifiek gericht op risicogroepen. Ook het project Healthy Pregnancy 4 All (HP4All) richt zich op risicogroepen.

Preventie richten op zwangeren met lage sociaaleconomische status

Er is speciale aandacht nodig voor het bereiken van zwangeren (of paren met een kinderwens) uit lage sociaaleconomische groepen. Zij roken het meest tijdens de zwangerschap en bij hen komen veel meer ongunstige zwangerschapsuitkomsten voor. De sociaaleconomische verschillen in het roken tijdens de zwangerschap zijn de afgelopen jaren niet kleiner geworden. Zowel bij prenatale als preconceptionele stop-met-roken ondersteuning geldt dat deze groepen minder goed worden bereikt of dat het bij hen mogelijk minder effectief is.

Flankerend beleid buiten de zorg blijft nodig

Roken tijdens de zwangerschap is een maatschappelijk probleem waar in de zorg ook in de toekomst veel tegen kan worden gedaan. Maar het is duidelijk dat de zorg dit probleem zonder flankerend beleid in andere sectoren nooit alleen zal kunnen oplossen. Er zijn preventiestrategieën buiten de zorg nodig die ook voor rokers met een lage sociaaleconomische status (ses) effectief zijn, zoals collectieve maatregelen die de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van sigaretten beperken. Daarnaast kan worden gedacht aan het verbod ‘verboden te roken’ in openbare ruimten, zoals schoolpleinen.

3.1 Inleiding

Psychosociale problemen betreffen een range van milde psychosociale problemen tot meer ernstige psychische stoornissen. Psychosociale problemen worden vaak ingedeeld in: emotionele problemen, gedragsproblemen en sociale problemen. Emotionele problemen komen vaker voor bij meisjes en bij jongeren op het voorgezet onderwijs. Gedragsproblemen komen vaker voor onder jongens en kinderen in het basisonderwijs.

Het vroegtijdig opsporen van psychosociale problemen heeft tot doel om latere psychische stoornissen en doorverwijzing naar jeugdzorg of jeugd-ggz gedeeltelijk te voorkomen. Vanuit de jeugdgezondheids- zorg (JGZ) worden psychosociale problemen opgespoord met behulp van signaleringsvragenlijsten, die afhankelijk van de leeftijd van het kind door ouders of kind worden ingevuld. De meest gebruikte en voor groep 6/7 gevalideerde vragenlijst is de SDQ (Strengths and Difficulties Questionnaire). De SDQ wordt als hulmiddel gebruikt ter ondersteuning van een gesprek en niet als diagnostisch instrument. Kinderen die worden gesignaleerd met matig of sterk verhoogde scores, krijgen vanuit de JGZ opvoedondersteuning aangeboden of worden doorverwezen naar bijvoorbeeld jeugdzorg.

Tussen 2013 en 2015 zal gefaseerd een nieuw stelsel voor zorg voor jeugd ingevoerd worden. In het nieuwe stelsel krijgt elke gemeente de regie over de zorg voor jeugd en de plicht, de zorg rondom jeugdigen laagdrempelig en in de buurt te organiseren. Het streven is ontzorgen en normaliseren waar mogelijk, en toegeleiden naar zorg waar nodig. Dit kan bijvoorbeeld worden vormgegeven vanuit een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Een deel van de taken wordt uitgevoerd door de JGZ, maar ook door bijvoorbeeld maatschappelijk werk, welzijnswerk, huisartsenzorg, Zorg- en Advies Teams (ZAT) (vanuit de kinderopvang en het onderwijs) en jeugdzorg.

B3