• No results found

3. Juridische grondslag

3.4 Jurisprudentie

De Nederlandse jurisprudentie waarin immateriële schadevergoeding wegens privacyschendingen centraal staat is beperkt. Dat heeft te maken met de hoge drempel van ‘aantasting in persoon’ uit artikel 6:106 BW en het feit dat immateriële schade lastig te bewijzen is.127 Rechters hebben volgens Van Daalen vaak het idee dat betrokkenen niks van

privacyschendingen merken en de schending de betrokkene niet aantast.128 Toch bestaan er

enkele voorbeelden waarin wel immateriële schadevergoeding is toegewezen. De keren dat immateriële schadevergoeding is toegekend is op grond van artikel 49 Wbp en een enkele keer krachtens artikel 82 AVG.129

In 2011 oordeelde rechtbank Zwolle-Lelystad dat een onzorgvuldige gedraging van gedaagde door schending van de informatieplicht zorgde voor schadeplichtigheid op grond van artikel 49 lid 2 Wbp.130 Voor de beoordeling hiervan werd aangesloten bij artikel 6:106 BW. De rechter

achtte ‘het ondervinden van veel stress’ voldoende voor het toekennen van €5.000,- schadevergoeding, omdat ‘stress en boosheid het herstel van de benadeelde in negatieve zin beïnvloedden’. De verwijzing naar een medisch onderzoeksverslag, waarin stond dat eiser ‘gepreoccupeerd raakte met zijn letselschadevordering, hetgeen een normaal functioneren in de persoonlijke en sociale levenssferen in de weg stond’, maakte de eisers onderbouwing concreet. Op 4 oktober 2013 deed de Hoge raad uitspraak over een onrechtmatige perspublicatie van een verdachte in een strafzaak die door de publicatie in zijn persoon was aangetast.131 De Wbp

124 Lindenbergh 2011, p. 100.

125 Witting, annotatie bij HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o. 4.41. 126 Zwenne & Steenbruggen, Tijdschrift voor Internetrecht 2015/1, p. 17.

127 Engelhard, Giessen & Van Schaik, NTBR 2018/1, p. 1; Van der Linden & Walree, AV&S 2018/20, p. 106. 128 Van Daalen, annotatie bij Rb. Oost-Brabant 20 juli 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:3892.

129 Rb. Overijssel 28 mei 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:1827.

130 Rb. Zwolle-Lelystad 4 mei 2011, ECLI:NL:RBZLY:2011:BV6594, r.o. 4.18. 131 HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:851 (Parool/X), r.o. 3.4.2.

speelde weliswaar geen rol, maar de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en artikel 6:106 BW wel.

“[…] Het onderdeel betoogt dat het hof heeft miskend dat voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van immateriële schade is vereist dat nadeel is geleden door aantasting van de persoon. Een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan aangemerkt worden als een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106 lid 1, onder b, BW die aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade. In het oordeel van het hof dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder dient te wegen dan het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting, ligt besloten dat Het Parool c.s. door de publicatie van het portret inbreuk zou hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [verweerder]. Daarmee is in een geval als het onderhavige de aanspraak op schadevergoeding wegens aantasting in de persoon in de zin van die bepaling gegeven. Het oordeel van het hof dat [verweerder] aanspraak heeft op vergoeding van immateriële schade is dan ook juist.”

Een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt door de Hoge Raad aangemerkt als een aantasting in de persoon, waardoor automatisch aan artikel 6:106 BW wordt voldaan. De Hoge Raad motiveert verder niet waarom een perspublicatie geen geestelijk letsel of ander nadeel vereist, maar mogelijk komt dit doordat een schending van artikel 8 EVRM voldoende is om een immateriële schadevergoeding te rechtvaardigen.132

In mei 2017 kende rechtbank Noord-Nederland een immateriële schadevergoeding van €500,- toe omdat de eiser ‘geschrokken en geëmotioneerd’ was, zonder verdere onderbouwing of verwijzing naar artikel 49 Wbp, artikel 6:106 BW of jurisprudentie.133 Een advocatenkantoor

had WSPN-gegevens van verzoekster uit de Staatscourant overgenomen en gebruikt voor marketingdoeleinden.

“[…] De tweede vraag is of met het verwerken van persoonsgegevens een inbreuk wordt gemaakt op belangen of fundamentele rechten van verzoekster, op welke vraag de rechtbank bevestigend antwoordt. Verzoekster is immers, door het onverwachts vinden van de brief op haar deurmat, geschrokken en geëmotioneerd, waarmee haar belang een

132 S. Kingma, ‘Inbreuk op persoonlijke levenssfeer in perspublicatie geeft aanspraak op smartengeld’,

Cassatieblog.nl 8 oktober 2013.

gegeven is. Dat de informatie verder niet wordt gedeeld en dat de brief geen kosten meebrengt voor verzoekster, is daarbij niet relevant.”134

In november 2017 kende Hof Den Haag een vordering toe wegens inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van appellant door een onrechtmatige publicatie van SDU in haar tijdschrift.135 De

inbreuk kon worden aangemerkt als een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. De omstandigheden van het geval, waaronder aard, duur en ernst van de inbreuk leidden tot een vergoeding van €1.500,-.

Op 28 mei 2019 is door rechtbank Overijssel voor de eerste keer schadevergoeding toegekend krachtens de AVG.136 De eiser kwam erachter dat zijn gegevens ongevraagd door gemeente

Deventer waren doorgestuurd, waardoor eiser de controle over zijn gegevens kwijt was. De verspreiding is een schending van zijn privacy. De rechtbank stelt voorop dat zoveel mogelijk bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht moet worden aangesloten.

“Naar het oordeel van de rechtbank is eiser als gevolg van dat onrechtmatige besluit in zijn persoon aangetast wegens verlies van controle over zijn persoonsgegevens. Dat is een persoonlijkheidsrecht. Dit betekent dat eiser op grond van artikel 82 AVG in samenhang met artikel 6:106 van het BW recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.”137

Opmerkelijk is de beperkte inzage van de rechter in zijn overwegingen voor de toekenning. Hier lijkt de Hoge Raad niet vast te houden aan de uitzonderingsregel uit het Blauw oog-arrest, waarin de persoonsaantasting een concrete onderbouwing vergde, tenzij aard en ernst normschending laten zien dat nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat persoonsaantasting wordt aangenomen. Deze uitspraak bevestigt de tendens dat het meer om de onrechtmatige gedraging gaat dan om de gevolgen.

Rechtbank Amsterdam kende op 2 september 2019 een schadevergoeding toe vanwege het verlies van controle over persoonsgegevens.138 Onterecht werd informatie omtrent een eerdere

burn-out van een werkneemster van de uitkeringsinstantie UVW met haar nieuwe werkgever gedeeld, dit is in strijd met de AVG.

134 Ibid, r.o. 4.13.

135 Hof Den Haag 28 november 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:4272, r.o. 30.

136 Rb. Overijssel 28 mei 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:1827. De overtreding was onder Wbp, maar de

schadevergoeding op grond van AVG. Het beroep was ingesteld na inwerkingtreding van de AVG.

137 Ibid, r.o. 9.

“Bij de beoordeling van de aard en ernst van de schending van de rechten van [eiseres] is met name het volgende van belang. Als gevolg van die schending heeft [eiseres] reële en niet verwaarloosbare nadelen geleden. De belangen waarin zij is getroffen zijn de belangen die de voorschriften van de AVG juist beoogt te beschermen. […] Alle schade moet worden vergoed en het begrip schade moet – overeenkomstig de doelstellingen van de AVG – ruim worden uitgelegd, hetgeen betekent dat het enkele feit dat de schade (wel reëel maar) relatief gering van omvang is geen grond kan vormen om elke aanspraak daarop af te wijzen. Een verordening-conforme uitleg van artikel 6:106 lid 1 BW brengt mee dat [eiseres] recht heeft op een (naar billijkheid vast te stellen) vergoeding van haar schade. Nu het verlies van controle over haar persoonsgegeven betreffende de langdurige ziekte blijvend is, dit anderzijds uitsluitend (medewerkers van) [werkgever 2] betreft en dit geen gevolgen heeft gehad voor haar economische of maatschappelijke positie, terwijl de als gevolg van de inbreuk opgetreden angst en stress in tijd beperkt is geweest, wordt een schadevergoeding van €250,- passend en billijk geacht […].”139

De zojuist besproken jurisprudentie laat zien dat de grondslag voor een recht op (im)materiële schadevergoeding weliswaar in het gegevensbeschermingsrecht is gelegen (artikel 49 Wbp en 82 AVG), maar dat voor de vaststelling van de omvang van het recht aan de hand van artikel 6:106 BW wordt getoetst, waarbij het gegevensbeschermingsrecht niet of nauwelijks in acht wordt genomen.

4. Toepassing op datalekken