• No results found

Jan Sobieski

In document Streven. Jaargang 7 · dbnl (pagina 193-200)

door Prof. Dr. O. Forst de Battaglia

(Het ontzet van Weenen, vervolg)

De beteekenis van den grooten ruiterijaanval, dien Sobieski na zware voorbereidende gevechten zelf aanvoerde, blijkt het duidelijkst uit de Turksche bronnen; vooral uit hetgeen de tolk der Verheven Porte, de Griek Mavrokordato, er over vertelt. Hoe hoog echter zijn strijdgenooten den Koning van Polen en zijn verdiensten in de overwinning weten te schatten, daarvan hebben we afdoende bewijzen, uit de pen van zijn natuurlijke tegenstrevers.

Vooreerst de Hertog van Lotharingen. Deze had (hij schrijft het zelf aan den Paus) slechts door enkele schikkingen tot de overwinning bijgedragen; de eenheid van zoo vele Vorsten heeft getriomfeerd; de Koning van Polen echter 'heeft onsterfelijken roem verworven, door het feit, dat hij, als groot Koning en groot veldheer, vanuit zijn rijk hierheen gekomen is voor zulk een onderneming; ik heb slechts naar zijn verordeningen gehandeld, die goedgekeurd en nagekomen werden' (je n'ai agi que par ses dispositions qui ont été approuvées et suivies).

Dat dit geen ijdele lof is, daarvoor staan borg de betrouwbare, gelijkluidende brieven van den Anglo-Ierschen edelman, Taaffe, een officier uit de naaste omgeving van den Hertog van Lotharingen, en de aanteekeningen van den Savojaard,

commandant Provana, die in den legerstaf van Starhemberg de belegering van Weenen meegemaakt had.

Dat het onmiddellijk na de schitterende overwinning tot onenigheid kwam, niet alleen tusschen Sobieski en de Poolsche aanvoerders eenerzijds, de aanvoerders van den Keizer anderzijds, maar ook tusschen dezen en de bondgenooten van

Rijks-Duitschland; daarvoor zijn een heele reeks van omstandigheden aansprakelijk, waarvan vaak niemand persoonlijk de schuld

droeg maar ieder ten deele de oorzaak was. Vooreerst weze de onverkwikkelijke kwestie van het buitmaken vermeld. Het gaat niet aan, de Poolsche troepen hier vrij te spreken van de verwijten, die tegen hen eenstemmig werden uitgebracht. Bovendien hebben niet alleen Duitsche ooggetuigen, maar ook Fransche, Engelsche en

Italiaansche, onweerlegbaar bewezen, dat een deel van Sobieski's soldaten, niet slechts voor Weenen doch ook elders, er een zeer rekbare discipline op na hielden. Gewelddaden, ongehoorzaamheid, plundering waren geen uitzondering, noch bij den tros, noch bij al de afdeelingen van het Poolsche leger, behalve de elite. De Koning moest de strengste maatregelen treffen om de tucht te handhaven; dan nog kon hij er niet altijd in slagen. Dergelijke baldadigheden der soldateska waren toentertijd een onvermijdelijk verschijnsel. Ook de keizerlijke soldeniers hebben in Hongarije schandelijk huisgehouden. Het was integendeel een uitzondering, die de overheden eer aandeed, als de overwinnaars na bevochten triomf niet verder over de schreef gingen.

Feit is verder, dat de verzorging der hulptroepen, voortreffelijk gedurende den opmarsch, sedert den slag veel te wenschen overliet: niet omdat er kwade wil bij was; maar het uitgezogen land bevatte bijna geen proviand meer. Het buitmaken echter en de ontevredenheid over het onvoldoende onderhoud van het Poolsche (en het Duitsche) leger zouden nog niet tot ernstige moeilijkheden geleid hebben, zonder de politieke intrigues en conflicten omtrent de étiquette.

Leopold wilde de eerste Weenen binnentrekken. Vóór den slag was hij zijn hoofdstad slechts langzaam genaderd; nu moest hij zijn keizerlijke waardigheid, die geen gelijkstelling met een anderen monarch duldde, hooghouden. Persoonlijk was er den eenvoudigen en bescheiden Vorst niets aan gelegen, den Koning van Polen 'de hand', den voorrang namelijk, te laten; hij zag ook in dat deze hem, den Keizer, niet zonder meer de eerste plaats kon inruimen Maar de ministers brachten den weifelenden Habsburger er toe om, zelfs op dit historisch moment, 'den Koning, die gekomen was om Weenen te bevrijden, om zijn rijk en gansch de christenheid van de dreigende slavernij te redden' (woorden van Nuntius Bonvisi) te ontzeggen, wat men aan andere koningen nooit toeliet. En dit was niet alleen een kwestie van étiquette. Reeds bij den slag meende

het Weensche hof dat Sobieski, om zijn relaties met Hongarijë uit den tijd van het Poolsch-Fransche bondgenootschap, voor zijn zoon Jakob aanspraak zou maken op den troon der Arpaden; en men vermoedde, ditmaal met recht, dat de Poolsche Vorst voor denzelfden zoon het huwelijk met een Aartshertogin verlangde, hoewel hem dit reeds gedurende de Alliantie-besprekingen als onmogelijk was voorgesteld. Ten slotte kwam de invloedrijke Spaansche gezant tusschen beide. Spanje beoogde een spoedigen vrede met de Turken en een opheffing der Liga tusschen den Keizer en Polen, opdat de Oostenrijksche Habsburgers hun Spaansche Agnaten in den strijd tegen Lodewijk XIV krachtiger zouden steunen.

Zoo zag men dan, na den glorievollen Zondag, 12 September 1683, weldra een droevig spel van intriges en nog droeviger procédé's. Leopold I en Johann Sobieski ontmoetten elkander voor Schwechat, nadat hun beider ministers twee dagen lang het ceremonieel hadden behandeld. Beide Vorsten waren te paard; ze hielden elkander zorgvuldig in het oog: of ze wel goed tegelijkertijd hun hand naar hun hoed zouden heffen. Dan werden er op vriendelijke wijze hoffelijkheden gewisseld; maar daarna kwetste de Keizer den vadertrots van zijn bondgenoot diep, toen hij den vriendelijken groet van den Prins van Polen, die met het hulpleger dapper had meegevochten, niet eens beantwoordde. Het Poolsche leger zelf, gewoonlijk door zijn Vorst vriendelijk bejegend, werd zeer verstoord op den Keizer, die, zonder een spier van zijn gelaat te vertrekken, de veldteekenen en veldheeren, de officieren en soldaten voorbij reed.

Het gelukte den Nuntius Bonvisi, samen met den pauselijken privaat-gezant P. Marco d'Aviano, den toestand eenigszins te redden. Men scheidde tenminste zonder formeelen twist. Sobieski vergezelde het keizerlijke leger naar Hongarije om de Osmanen te achtervolgen, hoewel b.v. de Keurvorst van Saksen, door de houding van het Weensche hof eveneens beleedigd, geërgerd naar zijn land terugkeerde. Men zal het den Koning van Polen altijd ten goede moeten houden, dat hij zich zoo gemakkelijk heeft laten paaien. Op zijn schuldlijst toch kan men niets boeken, behalve de zeer begrijpelijke ijdelheid, waardoor hij vóór Leopold Weenen had willen binnentrekken, om zich

door de dankbare keizerstad te laten toejuichen. Daarenboven drongen meerdere Poolsche magnaten, die innerlijk de Fransche partij nog steeds aanhingen,

onophoudelijk er op aan dat hij naar huis zou terugkeeren. En Marysienka, doodelijk beleedigd om de minachting haar zoon betoond en om haar teleurgestelde verwachting (zij, niet Sobieski, had dezen zoon in Hongarije geplaatst willen zien, of hem begroeten als echtgenoot eener keizersdochter), zij, de heerscheres over het hart van den Koning, praamde hem evenzeer den ondankbaren geallieerde aan zijn lot over te laten.

Sobieski bood weerstand aan al die invloeden. Deze trouw aan het eenmaal gegeven woord en aan de eenmaal als juist geziene gedragslijn, is misschien een nog grooter eeretitel voor den Monarch dan zijn wapenfeiten. Niets vermocht den strijder voor de christenheid van zijn kamp tegen den Islam te weerhouden. Noch de tegenslagen, die hij weldra wegens de tuchteloosheid van zijn troepen in Hongarije te verduren kreeg, en die zich later op zijn expedities in de Turksche Donauvorstendommen -het huidige Roemenië - nog vaak herhalen zouden! Noch de vijandigheid der Spaansche partij aan het Weensche hof, die al haar krachten inspande om een einde te stellen aan den Turkschen oorlog! Noch de aanlokkelijke beloften van het Fransche hof! Noch de invloed van zijn omgeving; en deze bestond toch alleen uit menschen, die den Koning lief en duurbaar waren!

Na Weenen

Dertien jaar mocht Johann Sobieski, na zijn overwinning bij Weenen, nog leven en heerschen; voor zijn land bleef er geen resultaat van over. Alle bemoeiïngen van den held, vaak na aanvankelijk mooie resultaten, werden ten slotte nooit met volledig succes bekroond; doch dat brengt noch zijn opvattingen, noch hem zelf in het gedrang. Zijne grondstelling, volgens dewelke Polen op de eerste plaats de Turken als de vijanden van de westersche beschaving te duchten heeft, is juist. Uit historisch standpunt beschouwd is het thans duidelijk, dat Sobieski's staat en volk wel onder de heerschappij van christelijke naburen vervielen, doch van dit zachtere juk was bevrijding mogelijk. Indien echter de Turken over Polen hadden

geheerscht; indien zij daarvóór of daarna Weenen hadden veroverd en den weg naar het Westen gevonden, en zelfs, zooals te verwachten was, Rome verwoest: dan had zoowel Polen als de geheele christelijke beschaving hierbij een dood gevonden waaruit geen opstanding meer mogelijk was.

Dat Polen, door die oorlogen verzwakt, er tenslotte zijn. onafhankelijkheid bij inschoot, is een andere kwestie. Daaraan droeg echter de Koning geen schuld. Zoolang het hem mogelijk was, had hij zich toegelegd op een grondwetsherziening, die alleen het rijk uit den ondergang kon redden. Hij trachtte van Polen een erfelijk koninkrijk te maken met sterke centrale macht; hij wilde een goed gevormd leger oprichten. Hij streef de naar een uitbreiding tot aan de Zwarte Zee: welke heilzame gevolgen zou deze uitweg voor de latere Duitsch-Poolsche verhoudingen niet hebben gehad! Alles tevergeefs. De oligarchen en de breede kringen van den adel, door het buitenland gesteund en aangehitst, verzetten zich er tegen; want volgens de 17e-eeuwsche staatsopvatting beteekende de zwakheid van een staat de sterkte van een anderen. Om beurten schilderden. de keizerlijke en de fransche diplomatie, als waren zij bezorgde beschermers van de nationale vrijheden, de 'tirannieke' strevingen van Sobieski op zijn somberste af; zij verhinderden den Koning in alles.

Op de vergadering van den Rijksdag moest de oude held, vermoeid en vertwijfeld, zich de meest krenkende beschimpingen laten welgevallen; in zijn eigen familie kweekten de vreemde intrigeerders vijanden en tegenstanders. Zijn tweede zwager Wielopolski stond aan de spits van een samenzwering; daarin was zelfs zijn eigen zoon, zijn lieveling Jakob, betrokken, die nauwelijks nog den dood van zijn al te lang levenden vader kon afwachten.

De aanvallen tegen de Turken leden een voor een schipbreuk. Nu eens ontbrak het krijgsmateriaal; dan schoot de verkenningsdienst te kort; dan weer streden de onderofficieren onder elkander. En terwijl het keizerlijke leger de Osmanen en Hongaren tot diep in de bergpassen van den Balkan terugdrong, kwam Sobieski weliswaar tweemaal tot in Moldavië, eenmaal zelfs dicht bij de Zwarte Zee. Doch telkens mocht hij tevreden zijn heelhuids te kunnen terugkeeren. Dit hoofdzakelijk wegens de ontoereikende administratie, en omdat zijn leger niet zoo

sterk was als men van Polens natuurlijke krachten had kunnen verwachten; ofwel omdat hij te laat naar het slagveld kon oprukken, wat weer aan den krijgsdienst in zijn land te wijten was. Van Polen mocht men in dien tijd wel een kortstondig enthoesiasme, doch niet een konsekwent doorvoeren van een langoverwogen plan verwachten; terwijl juist daartoe Sobieski het noodige talent had bezeten. Ofschoon opbruisend en impulsief, had hij toch met ongelooflijke taaiheid aan zijn eigen inzichten vastgehouden. Pas de dood is hem als een onoverkomelijke hindernis in den weg getreden.

Sedert ongeveer 1690 was de koning ziekelijk. Hij leed veel aan nieren en maag. Zijn groote zwaarlijvigheid moest zijn dood bespoedigen; doch zijn sterk gestel bood lang weerstand. Met een bewonderenswaardige christelijke gelatenheid droeg Sobieski zijn lot: de ontgoochelingen, de tweedracht tusschen zijn vrouw en beide jongste zonen eenerzijds en den oudsten anderzijds, de scheiding van zijne teergeliefde dochter, de totale mislukking van zijn politieke inzichten zoowel naar binnen als naar buiten, de pijnlijke ziekte!

Wat men over zijn wanhoop en geloofstwijfel vertelt, is kwaadwillige onzin. Tot aan het einde heeft hij zijn geloof en zijn zelfvertrouwen bewaard. Zijne Marysienka - ook hier werd de waarheid verkracht - stond hem trouw ter zijde en maakte hem de laatste levensjaren draaglijker. Een aanmoedigend gesprek met zijn vertrouwden hielp den Vorst over zijn droefheid heen. Hij verkoos godsdienstige,

wetenschappelijke, artistieke onderwerpen. Doch ook aan besprekingen van politieken aard nam hij tot het einde toe actief deel. Maanden lang was het inslapen hem onmogelijk; waterzucht verzwaarde nog zijne marteling. Men verwachtte het einde, zonder toch aan een onmiddellijk gevaar te denken; tot, op 17 Juli 1696, een eerste aanval van uraemie den koning neersloeg. Voor korten tijd herwon hij het bewustzijn, juist genoeg om de laatste HH. Sakramenten te ontvangen. Na een vrome biecht en een waardig afscheid van zijne omgeving, vond Johann Sobieski, heldhaftig en christelijk zooals hij op aarde had geleefd, een smartvollen dood. Geheel buiten zichzelf, had Marysienka haar man gedurende den doodstrijd verlaten. Men leidde haar als bedwelmd naar haar vertrekken; slechts de twee jongste zonen

weenden bij hun stervenden vader. Toen stortte, 'als diepbeproefde koningin en halfdoode dochter, Maria Casimira de La Grange, de zwaar terneergeslagen weduwe, haar tranen in den schoot van den eeuwigen Vader; zij smeekte Hem om troost en opbeuring bij het verlies van haar teergeliefden echtgenoot en Heer, van onsterfelijke doch immer smartelijke gedachtenis'.

Een walgelijk naspel legt de gansche tragiek van Sobieski's leven bloot. De oudste zoon, wiens karakter men wel psychoanalytisch verklaren doch niet goedpraten kan, weigerde aan zijn moeder de kleinoodiën, waarmede zijn vader waardig zou opgebaard worden; zelfs den toegang tot het koninklijk slot had hij haar ontzegd (dat hij het lijk niet binnen liet, is hatelijke overdrijving van Jakob Sobieski's vijanden). Aan de oneenigheid der nakomelingen viel de troonopvolging van het huis Sobieski ten offer. Trots aanvankelijk gunstige uitzichten, droeg geen der zonen van den

overwinnaar der Turken de Poolsche kroon. Geen hunner trouwens had haar waardig gedragen. Het nageslacht van den held is in de mannelijke lijn uitgestorven; in de vrouwelijke bloeit ze in bijna alle katholieke vorstengeslachten: in het

Habsburgsch-Lotharingsche, het Wittelsbachsche, het Wettinische. Uit de zijtakken der familie leven in Polen nog talrijke vertegenwoordigers: bij het volk, in den hoogeren middenstand, bij de intellectueelen. Het aandenken aan den Koning is bij zijn volk in eere gebleven. Met een juist instinct heeft men de ontzetting van Weenen als de glorierijkste herinnering bewaard, ofschoon andere overwinningen van Sobieski van militair oogpunt belangrijker waren. De dapperheid, de vroomheid, de volharding van den Vorst komen bij Weenen tot uiting. Zijn andere kentrekken, als Vorst en mensch, hangen meer samen met verstand en gevoel dan met karakter; en het volk schat den wil steeds hooger dan verstand en goedheid. Wij echter mogen bij dezen heldhaftigen kruisridder niet vergeten, dat de persoonlijkheid van Jan Sobieski heel wat ruimer was dan de vereenvoudigende faam het zou laten vermoeden. Sobieski was Pool met al de hoedanigheden en gebreken van zijn volk. Hij kon zich licht begeesteren, achtte in den strijd voor de hoogste idealen zijn leven gering; en was toch uiterst levenslustig, onmatig in spijs, drank en liefde, lichtgeraakt, diep godvruchtig, trouw in zijn

schap, ontoegankelijk voor langdurigen wrok. Hij had zin voor al het schoone; teekende, schilderde, bespeelde verscheidene instrumenten, schreef sprankelende brieven, sprak acht talen (geen enkele buiten zijn moedertaal volmaakt, doch ook geen enkele gebrekkig). In alle takken der wetenschap was hij ervaren; hij beoefende met denzelfden ijver jacht en dans, om zich dan weer aan lectuur over te geven. Wispelturig, van de meest opgewekte vroolijkheid overgaand tot de diepste droefheid, vlug van geest, haastig, dikwijls te haastig in zijn oordeel: een echt Poolsch magnaat, allerbeminnelijkst in zijn verscheidenheid!

Wat hem echter hoog verhief boven het type dat hij prachtig vertegenwoorde, waren zijn knapheid als staatsman, zijn consequente trouw aan een idee, zijn ruime blik door geen hindernis op het dwaalspoor gebracht, zijn bereidvaardigheid tot het offer, zijne miskenning van lamlendige inschikkelijkheid, zijn onderschikken van het militaire aan het politieke, zijn zin voor cultuur en staatseconomie, zijn

constructieve gaven. Hij had een buitengewoon talent om met menschen om te gaan en hen te peilen (zijn haastig vonnis verzwond weldra bij een intiemer contact). Deze stuurman leed schipbreuk, enkel omdat zijn volk aan binnen- en buitenlandsche verleiders, aan vreemden en heimelijke intriganten was overgeleverd. Sobieski aan het hoofd van den Franschen staat onder Lodewijk XIV, of van den

Brandenburgsch-Pruisischen onder de Hohenzollern, Sobieski als keizer: wat had hij niet tot stand gebracht! Sobieski aan het hoofd van den Poolschen staat in zijn bloeiperiode, tot welken luister had hij hem niet opgevoerd! Nu echter heeft hij slechts één zaak afdoende gediend, en hierdoor viel hem onsterfelijke roem ten deel: hij bracht na een weloverlegd plan de eindbeslissing: de zegepraal, in uitersten nood, van de christelijk-westersche beschaving op de oostersche overrompeling. Zoolang de idee, waarvoor hij leefde en leed, zal voortleven, zal ook zijn naam onsterfelijk zijn.

In document Streven. Jaargang 7 · dbnl (pagina 193-200)