• No results found

3.5 Investeren in regionale ambities (R)

3.5.3 Investeren in regionale ambities, deelvariant R+

(regionale ambities met duurzaam functiebehoud en locale kustverbreding)

Karakterisering

Voor de Waddeneilanden komt variant R+ overeen met variant D+. Evenals in variant R- vindt de eerste 20 jaar extra zandwinning plaats voor suppleties van de kust van de Noordwest Walcheren en tussen Hoek van Holland en Noordwijk om de kust daar 200 meter zeewaarts te verschuiven. Na 2030 wordt deze zeewaartse verschuiving in stand gehouden. Het

suppletievolume tussen 2010-2030 ligt, afhankelijk van de zeespiegelstijging, tussen de 27-37 miljoen m3 per jaar.

De totale hoeveelheid suppletiezand tot 2100 is 2500 miljoen m3, voor de varianten M+ en R- is dit zo’n 2200 miljoen m3.

De verhouding van de suppletievolumes tot 2100 over de drie deelgebieden is 20%, 20% en 60% en is daarmee nagenoeg gelijk aan de verdeling van de varianten M+ en R-. In de periode 2010 – 2030 zijn de verschillen veel groter namelijk 20%, 30% en 50%.

Figuur 16: Resultaten voor variant R+ voor kustligging (boven) en verdeling suppleties langs de kust (onder).

Effecten

In 2100 is er ongeveer 3700 hectare duinareaal bijgekomen; dat is ongeveer 900 hectare meer dan in de varianten M+ en R-.

Voor de deelgebieden zijn de verschillen groot.

- De Waddenkust (inclusief het noordelijke deel van Noord-Holland) heeft in variant R+ , evenals variant M+ een winst van 2500 hectare in 2100 tegen 2000 hectare in variant R-.

- Voor de Hollandse Kust geeft variant R+ met 1000 hectare meer winst aan duinareaal dan variant R- met 500 hectare.

- De kust van de Zuidwestelijke Delta heeft met variant R+ een winst van ongeveer 300 hectare, ten opzichte van 200 hectare in variant R-. De toename van het duinareaal in 2030 vindt in variant R+ vooral plaats langs de kust van de Zuidwestelijke Delta (100 hectare) en Holland (270 hectare). Het oppervlak aan duinen op de Waddeneilanden neemt evenals in variant D+ met ongeveer 360 hectare toe.

De totale toename van het areaal langs de gehele kust is voor variant R+ ongeveer 730 hectare, voor variant D+ 400 hectare en voor variant R- 280 hectare.

40

4

Vergelijking van de varianten

Voor de beschrijving van de effecten van de verschillende suppletievarianten is, zoals aangegeven in paragraaf 2.1, gebruik gemaakt van het grootschalige suppletie-kustlijnmodel. Dit model geeft alleen bruikbare uitkomsten op de schaal van Nederland en de driedeling in Zuidwestelijke Delta, Hollandse Kust (tot Camperduin) en Waddenkust. In dit licht moeten de resultaten dan ook bekeken worden. Alle resultaten zijn eenvoudig terug te vinden in het dashboard.

Ter ondersteuning van de ondelinge vergelijking van de varianten toont figuur 18 de uitkomsten van een 8-tal indicatoren voor de varianten over de periode 2010-2100. Figuur 19 toont dezelfde resultaten voor een scenario met snelle zeespiegelstijging. Eerst worden de uitkomsten beschreven voor het scenario van matige zeespiegelstijging (35 cm zeespiegelstijging tot 2100). Aan het eind van dit hoofdstuk komen ook uitkomsten bij het hogere scenario van 85 centimeter aan bod.

Zandwinning

Voor de varianten M- en M+ hoeft minder zand te worden gewonnen dan voor de theoretische referentievariant (H-). De hoeveelheid te winnen zand is het kleinst voor variant M- (met ongeveer 400 miljoen m3 in de periode 2010- 2100) en het grootst voor variant R+ (met ongeveer 2500 miljoen m3). De variant ‘business as usual’ (H+) vereist in deze periode een zandwinning van 1700 miljoen m3; alleen voor de varianten D+, R- en R+ is meer zand nodig. Op kortere termijn, tussen 2010 en 2020, is voor de variant ‘business as usual’ (H+) 140 miljoen m3 zand nodig. Dit is meer zand dan nu wordt gewonnen voor suppleties (ongeveer 120 miljoen m3 per decennium); dat komt doordat het zeespiegelstijging in dit scenario hoger is.

In deze periode is voor variant M- en M+ het minste zand nodig (ongeveer 30 miljoen m3 per decennium) en variant R+ het meest (300 miljoen m3 per decennium). De onderlinge verschillen zijn de eerste 10 jaar dus groter dan in de 80 jaar daarna.

Veiligheid

De resultaten voor de veiligheid zijn duidelijk: in alle varianten is de binnendijkse veiligheid gegarandeerd. De buitendijkse veiligheid wordt in

variant M- niet behouden. De kustlijn voor deze gebieden neemt gemiddeld af met bijna 200 meter. Voor de Waddenkust is deze afname het grootst met ongeveer 250 meter. Voor de Zuidwestelijke Delta bedraagt de afname ongeveer 50 meter en voor de Hollandse Kust ongeveer 100 meter. Bij de variant Business as usual (H+) breidt de kust zeewaarts uit met ongeveer 50 meter; bij variant R+ loopt dit op tot ruim 100 meter. Een zeer ruwe schatting voor de Hollandse Kust is dat een zeewaartse verschuiving van de kustlijn met 50 meter de veiligheid met ongeveer een factor 10 verhoogt. De verschuivingen van de kustlijn zijn ook van significant belang voor de buitendijkse veiligheid, zeker als het landwaartse verschuivingen zijn.

Areaal duingebied

Bij de theoretische variant (H-), waarbij de kustlijn overal gehandhaafd wordt, blijft het areaal duingebied uiteraard nagenoeg gelijk. De varianten M- en M+ geven respectievelijk een achteruitgang van het areaal duingebied met 2800 en 700 hectare in de periode 2010-2100. Bij de overige varianten neemt het duinareaal toe, het meest bij variant R+ (toename 3700 hectare).

Areaal drinkwatergebied

Alleen voor variant M- treedt er verlies op van het areaal drinkwatergebied in de duinen, en wel met ongeveer 500 hectare. Bij de theoretische variant (H-) en variant M+ blijft het totale areaal ongeveer gelijk. Bij de overige varianten neemt het areaal voor drinkwatergebied toe, met ongeveer 200 hectare bij variant D- tot ruim 800 hectare bij variant R+.

Breedte recreatiestrand

In het model wordt een minimale strandbreedte gehanteerd van 80 meter. Bij de varianten H-, M- en M, waarbij bijna nergens kustuitbreiding plaats vindt, blijft deze breedte hetzelfde.

De variant H+, waarbij de kust op veel plaatsen fors vooruit gaat, levert gemiddeld 20 meter strandbreedte extra op. Bij de varianten met veel megasuppleties ( D+, R- en R+) neemt de strandbreedte gemiddeld zo’n 40 meter toe. In de Zuidwestelijke Delta bedraagt de toename van de

strandbreedte zo’n 10 meter en langs de Hollandse Kust zo’n 20 meter. Vooral langs de waddenkust nemen de stranden in breedte toe, namelijk met ruim 100 meter (bij varianten D+, R- en R+).

41 Figuur 18: Histogram met effecten van de verschillende varianten op indicatoren, bij 35 centimeter zeespiegelstijging. Op de X-as zijn de suppletievarianten weergegeven, op de Y-as staat de eenheid van de betreffende indicator.

42 Figuur 19: Histogram met effecten van de verschillende varianten op indicatoren, bij 85 centimeter zeespiegelstijging. Op de X-as zijn de suppletievarianten weergegeven, op de Y-as staat de eenheid van de betreffende indicator.

43

Totale uitgaven en gemiddelden uitgaven per m3

De totale uitgaven voor de varianten verschillen met ongeveer een factor 3. Dat is minder dan de factor 6, waarmee de varianten van elkaar verschillen voor de hoeveelheden te winnen zand. Dit wordt veroorzaakt door variaties in suppletiewijze. De strandsuppleties zijn met 8 euro per m3 aanzienlijk duurder dan de onderwateroeversuppleties (4 euro per m3 ), die op hun beurt weer duurder zijn dan de megasuppleties (2 euro per m3 ).

Voor variant M- zijn de geringste uitgaven nodig (ongeveer 1600 miljoen Euro Netto Contante Waarde); voor de variant business as usual (H+) de grootste uitgaven (ongeveer 4600 miljoen euro Netto Contante Waarde). Voor deze H+ variant is in deze studie alleen uitgegaan van strandsuppleties en

onderwateroever suppleties.

Qua totale uitgaven is variant M- dus de goedkoopste variant; toch zijn de suppleties voor deze variant relatief duur, omdat er alleen van

strandsuppleties gebruik gemaakt wordt. Hetzelfde geldt voor de theoretische referentievariant (H-) en variant M+; ook deze gebruiken alleen

strandsuppleties en zijn daarmee relatief duur.

Hoewel er voor de varianten D+, R- en R+ meer zand wordt gesuppleerd, zijn deze in totaal toch minder duur dan variant H+. Dat komt door het

substantiële gebruik van megasuppleties. Variant D- is daarmee bijvoorbeeld goedkoper dan variant M+, terwijl de overige indicatoren allemaal beter scoren.

Een belangrijke kanttekening hierbij is dat in deze studie gebruik gemaakt is van relatief grote verschillen tussen de suppletiekosten van de drie

suppletiemethodieken.

Verder is in deze studie uitgegaan van een grote efficiëntie van de

megasuppleties (en overige suppleties). Een grote efficiëntie wil zeggen dat relatief veel zand ten goede komt aan de kuststrook en aan het

kustfundament. In deze studie is wel gebruik gemaakt van kustdwarse verliezen naar dieper water (in variant R+ bijvoorbeeld verdwijnt er ongeveer 5 miljoen m3 zand van de totaal gesuppleerde 2500 miljoen m3 naar dieper water. Dit speelt vooral voor de wat steilere kustgedeelten in Zeeland met een nabije geul (zie figuur 20). Voor deze kustdwarse transporten zijn bepaalde aannamen gedaan, de huidige verliezen zijn vrij gering. Vooral de evaluatie

van de Zandmotor bij Delfland zal in de toekomst meer inzicht hierin verschaffen, waaruit zal blijken hoe groot dit soort verliezen in werkelijkheid zijn.

Figuur 20: Verliezen naar dieper water voor variant R+.

Gemiddeld aantal kilometers beïnvloede kustlijn

Om te bepalen hoeveel kilometers kustlijn er jaarlijks gemiddeld worden beïnvloed door suppleties, is ervan uitgegaan dat er voor de strandsuppleties maximaal één maal per 5 jaar op een bepaalde plek gesuppleerd wordt. De theoretische referentievariant H- vertoont dan ook een beïnvloede kustlijn van ongeveer 55 km. Dit is 18 % van de gehele kust, dus ongeveer een vijfde. In 5 jaar wordt 275 km (89 %) van de kust beïnvloed door een suppletie.

Alle andere varianten beïnvloeden gemiddeld minder kilometers kust,

waarvan variant M- het minste (met 11 km). De variant business as usual (H+) beïnvloedt jaarlijks gemiddeld een grote lengte kust, (ongeveer 45 km). De varianten D en R beïnvloeden met rond de 20 á 25 km relatief weinig kustlengte.

Invloed van hoger scenario zeespiegelstijging

Figuur 19 geeft de histogrammen weer met de effecten van 85 cm

zeespiegelstijging tot 2100. Opvallend is dat het duinareaal in vier van de acht varianten gemiddeld achteruitgaat tot maximaal ongeveer 6000 hectare in 2100 voor variant M- en bijna 2000 hectare voor variant M+. Ook de varianten H+ en D+ leiden tot een achteruitgang met zo’n 500 hectare. Voor de overige indicatoren laat alleen variant M+ een achteruitgang zien. Daarbij neemt het duinareaal voor drinkwaterwinning met 1400 hectare af en de hectare buitendijkse veiligheid gaat met ruim 300 meter achteruit.

44 Ten aanzien van de deelgebieden zien we dat zowel de Zuidwestelijke Delta

als de Hollandse Kust een achteruitgang van duinareaal laten zien voor 5 van 8 varianten. Ook variant D+ laat dan achteruitgang van het duinareaal zien met ongeveer 100 hectare per deelgebied.

Voor het scenario met 85 cm zeespiegelstijging is totaal 30-100% meer suppletiezand nodig dan voor het scenario met 35 cm zeespiegelstijging. De relatieve effecten zijn het grootst voor variant theoretisch, 2 en 3, namelijk ruim een verdubbeling. Voor variant 1, 5, 6 en 7 is deze het geringst (30% extra). Voor variant is dit ruim 50% extra. Voor de kosten geldt voor de diverse varianten procentueel precies hetzelfde.

45

5

Samenvatting en conclusies

Uit de ALS studie zijn een aantal conclusies te trekken:

- Bij de variant M- (kustlijn onderhouden voor kwetsbare zeeweringen) wordt (zeer) frequent een minimale inspanning gepleegd om steeds voor de korte termijn de kustveiligheid te garanderen. Het is een reactieve variant, die veel bestuurlijke aandacht vergt.

De totale uitgaven zijn hier het kleinst, maar vanwege de dure

uitvoeringsvorm met frequente, kleine strandsuppleties, is deze variant per kubieke meter zand relatief duur. De variant M- leidt tot verlies aan areaal en achteruitgang van de andere functies langs de kust.

- De variant M+ (kustlijn onderhouden voor kwetsbare zeeweringen en buitendijkse bescherming, duinwaterwinning, recreatie) zorgt voor functiebehoud, ook op de middellange termijn. Voor ecologie is dit een goede variant, omdat er ruimte is voor dynamiek en een ruimtelijke afwisseling van aangroei en (kleinschalige) afslag. Dit leidt tot variatie in habitats en soorten. Keerzijde van deze variant is dat deze niet bijdraagt aan de langetermijn veiligheid en dat er enig areaalverlies optreedt. Er vindt dus afwenteling plaats op de toekomst, in tegenstelling tot de varianten D, waarbij duurzaamheid als doelstelling geldt.

- Bij de varianten D- en D+ (duurzaam functiebehoud) wordt het zand verdeeld volgens de ‘systeemvraag’, vanuit de gedachte dat de totale zandvoorraad op lange termijn bepalend is voor de potenties van alle functies ( “zand als drager van functies”). Voor de Hollandse Kust en Deltakust is er een evenwicht in de inspanning voor deze duurzame benadering en de baten die dit op de kortere termijn oplevert voor alle functies. Bij deze varianten zijn verreweg de grootste suppletie

inspanningen nodig voor de het waddendeel van het kustfundament. De effecten daarvan zullen pas op zeer lange termijn merkbaar zijn.

Vooralsnog zijn de baten dan ook moeilijk te kwantificeren. Voor functies op korte termijn leveren ze niet overal rendement; in bijvoorbeeld het waddengebied zijn er weinig baten voor functies of besparingen op kustlijnonderhoud.

Er zijn geen aanwijzigen dat met deze variant de zandhonger van de Waddenzee deze eeuw significant wordt verkleind, maar deze variant voorkomt wel dat er ingeteerd wordt op de aanwezige grote

zandvoorraden in het kustfundament.

- Het Nationaal Waterplan spreekt van een mogelijke toename van het suppletievolume van 12 naar 20 miljoen kubieke meter per jaar. Uit de ALS studie blijkt dat de centrale vraag hierbij is wat het nut en de

noodzaak is van zandsuppleties langs de Noordzeekust van de Wadden. - Hoe spelen de varianten in op nieuwe vragen voor zandsuppleties?

Vanuit de praktijk komen er nieuwe vragen om zandsuppleties. De varianten D en R bieden de mogelijkheid om hierop in te spelen, vanwege de grootte van het beschikbare suppletievolume; in variant M is dit

vooralsnog niet meegenomen. Hier volgen twee voorbeelden:

- Veel (voormalige) Zwakke Schakels langs de kust zijn tussen 2008- 2015 zeewaartse versterkt. Om de nieuwe kustlijn te handhaven, is de ligging van de basiskustlijn (BKL) bij deze locaties aangepast. Dit zal meer zandsuppleties vergen. Op deze wijze wordt de levensduur van de versterking verlengd tot de beoogde 50 jaar. Ter illustratie: in 2008 is bij Noordwijk een zeewaartse versterking in de vorm van een dijk-in-duin aangelegd. In 2013 zal vanuit het uitvoeringsprogramma Kustlijnzorg een eerste nieuwe zandsuppletie worden uitgevoerd om de basiskustlijn ter plaatse te handhaven. Maasvlakte-II is de zeewaartse havenuitbreiding van Rotterdam die in 2013 voltooid zal zijn. De aanleg wordt gerealiseerd door het consortium PUMA in opdracht van het Havenbedrijf Rotterdam. Na de aanleg wordt de kustlijn onderhouden met onder meer zandsuppleties. Gedurende de eerste 20 jaar is dit de verantwoordelijkheid voor PUMA, daarna gaat het onderhoud van de kustlijn over naar het Rijk.

- De varianten R+ en R- (Investeren in regionale ambities) bouwen voort op de systeembenadering, zodat ook hier grote hoeveelheden zand nodig zijn. Net als bij de D-varianten liggen de kosten hoger en gaat er ook een hogere (hier nog niet gekwantificeerde) CO2 uitstoot mee gemoeid dan bij

46 de M-varianten. De kustaangroei biedt lokaal nieuwe kansen voor

kustontwikkelingen. Nieuwe kansen hangen mede af van de afspraken die worden gemaakt over bijvoorbeeld de verantwoordelijkheden voor risico’s van schade in buitendijks gebied; zonder die afspraken moet het gebruik worden afgestemd op de natuurlijke condities van de gecreëerde

bufferzones. Kustaangroei kan mogelijk leiden tot verstarring van duindynamiek en afname van de variatie, maar dit hangt sterk af van het gevoerde beheer.

Bij R- (wadden: de komende 20 jaar niet opschalen van het

suppletievolume, Hollandse Kust: investeren in extra bufferzones en Deltakust: investeren in extra geulwandsuppleties) ontstaat er een extra buffer langs de Hollandse Kust, die bijdraagt aan de veiligheid en de ruimtelijke kwaliteit. De Wadden krijgen tijdelijk minder zand aangevoerd, maar het is de vraag of dit een probleem is gezien de grote schaal van en zandvoorraad in het zandige systeem.

Bij R+ (locale, permanente kustverbredingen Hollandse Kust en locale geulverleggingen binnen kustfundament Zuidwestelijke Delta) zal het permanente karakter van de aangroei in de toekomst om extra

onderhoudsinspanningen vragen. Het is de vraag of de baten opwegen tegen deze kosten.

- De huidige suppletiepraktijk brengt voldoende zand in het systeem om de zeespiegelstijging voor een deel te compenseren, terwijl de verdeling van het zand zorgt voor behoud van functies. Winst valt nog te boeken in het vergroten van het zandvolume per suppletieproject, zowel vanuit

kostenoverwegingen als voor het verkleinen van ecologische verstoring.

- De beschouwde Noordzeekust van de Wadden, Holland en Zuidwestelijke Delta verschillen sterk qua morfologie en menselijk gebruik. Voor elk kustdeel kan daardoor een andere (daarop toegesneden) suppletievariant de voorkeur hebben; op die manier ontstaat er een voorkeursvariant voor het hele kustsysteem. Voor de Wadden zou M+ een geschikte variant kunnen zijn, waarbij veiligheid én functies op korte termijn gewaarborgd zijn, zonder al te veel ingrepen in het natuurlijk systeem. Voor de Hollandse Kust lijkt een R variant logischer, gezien het intensieve ruimtegebruik. Enige kustaangroei past hierbij. Voor de Zuidwestelijke

Delta tenslotte zou een D variant kunnen worden toegepast, waarbij het systeem voldoende zand krijgt om mee te groeien met de

47

6 Vervolgonderzoek

Het bepalen van de effecten van suppletievarianten is complex, vanwege het grote aantal variabelen en de grote tijd- en ruimteschaal waar we naar kijken. De ALS studie reikt dan ook een aantal discussiepunten aan. In het kader van het Deltaprogramma Kust en Building with Nature lopen nog de volgende deelstudies bij Deltares, die in 2012 worden afgerond:

- De studie Toekomstbestendige Verharde Zeeweringen (TVZ). Hierin worden mogelijke inrichtingsconcepten, ontwikkelpaden en strategieën verkend voor verharde zeeweringen. Deze liggen langs 20% van onze kustlijn. Ook zandsuppleties komen hierin als ‘meegroeiconcept’ aan bod (Deltares, rapport in voorbereiding) . Dit is relevant voor de ALS studie, omdat in alle varianten suppleties worden uitgevoerd voor

veiligheid van kwetsbare waterkeringen: zowel zandige keringen als harde keringen. Hoewel suppleren voor zeedijken nog geen beleid is, zou dit een goede optie zijn. Hiervoor zou een verdeelsleutel voor suppletiezand moeten worden opgesteld voor de harde kust. Slim suppleren voor harde kusten en smalle, lage duinwaterkeringen, kan er aan bijdragen dat er geen nieuwe zwakke schakels ontstaan.

- Het project ‘Samenhang kustlijnzorg en kustveiligheid’ ( Deltares, rapport in voorbereiding).

Hierin wordt het uitgangspunt voor binnendijkse veiligheid, zoals dat is gebruikt voor het suppletie-kustlijnmodel, nader onderzocht. Dit uitgangspunt komt erop neer dat de ligging van de kustlijn in de uitgangssituatie ervoor zorgt dat de afslaglijnen in de waterkering voldoende zeewaarts worden gehouden om te voldoen aan de veiligheidstoetsing.

- Onderzoek naar dynamisch kustbeheer.

Suppleties resulteren in het behoud van het duingebied, maar kunnen ook zorgen voor verstarring en afname van variatie. Dynamisch kustbeheer is van belang om de dynamiek in de zeereep te herstellen en voor aanvoer van zand naar het bredere duingebied dan alleen de zeereep.

- Building with Nature.

Het bepalen van de effecten van suppletievarianten is complex, vanwege het grote aantal variabelen en de grote tijd- en ruimteschaal war we naar kijken. Het ontwikkelde suppletie-kustlijnmodel is een krachtig middel gebleken om hierin op globaal niveau, toch inzicht te krijgen. Het model biedt mogelijkheden om de sedimentvraag van de kust te berekenen (DEMAND) en omgekeerd, om te bepalen waar zand terecht komt na suppleren (SUPPLY). In het innovatieprogramma Building with Nature zal dit jaar ook een adviesrapport worden uitgebracht over

suppletiestrategieën voor de Hollandse Kust waarbij van het zelfde model gebruik zal worden gemaakt.

- Studie naar de effecten van de aanleg van jachthavens (Deltares, rapport in voorbereiding).

In de varianten R is geen rekening gehouden met de aanleg van harde constructies, bijvoorbeeld voor de aanleg van jachthavens langs de kust. De doorwerking van de aanleg van één of meerdere jachthavens langs de Hollandse Kust op de morfologie (erosie en het blokkeren van kust-langs transport van zand) zal dit jaar ook nog gerapporteerd worden.

48

7 Referenties