• No results found

Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) .1 Plan van Aanpak

De locatie gezien vanaf N320

Veldstraat 1 te Aalst, gemeente Buren

3 Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) .1 Plan van Aanpak

3.1.1 Inleiding

Het doel van het inventariserende veldonderzoek is het aanvullen en toetsen van de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting, zoals deze is geformuleerd in par. 2.4. Op 11-09-2013 werd een Plan van Aanpak opgesteld, waarin de werkwijze van het onderzoek werd vastgelegd.

In lijn met de conclusie naar aanleiding van de gespecificeerde verwachting (par. 2.4) is gekozen voor een verkennend/karterend booronderzoek en / of oppervlaktekartering.

Met het verkennende booronderzoek zal de bodemopbouw en de mate van intactheid daarvan bepaald worden. Het leidt tot beantwoording van de volgende onderzoeksvragen:

Wat is de geo(morfo)logische en bodemkundige opbouw van de ondergrond in het plangebied?

In hoeverre is deze opbouw nog intact?

Bevinden zich archeologisch relevante afzettingen in het plangebied? Zo ja, op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en het NAP?

Alhoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, zijn er desondanks toch archeologische indicatoren aangetroffen?

Zo ja:

- Op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en het NAP zijn deze archeologische indicatoren aangetroffen?

- Wat is de horizontaal ruimtelijke spreiding van deze archeologische indicatoren? - Wat is de aard en ouderdom van deze indicatoren?

In welk opzicht kan op basis van het veldonderzoek de archeologische verwachting worden bijgesteld?

In hoeverre worden de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden bedreigd door toekomstige planontwikkeling?

Is het plangebied voldoende onderzocht en zo nee, welke vorm van nader archeologisch onderzoek kan worden geadviseerd?

3.1.2 Uitvoeringsplan veldwerkzaamheden

Voor het beantwoorden van de in par. 3.1.1 genoemde onderzoeksvragen is de volgende onderzoeksmethode het meest geschikt:

Aantal boringen: 3

Boorgrid: Geen

Diepte boringen: 200 cm -mv

Boormethode: Edelman met diameter 7cm / guts met diameter 3cm

Bemonstering: Versnijden en/of verbrokkelen

De bodemtextuur en archeologische indicatoren worden beschreven volgens SBB 5.1 van het NITG-TNO waarin ondermeer de standaard classificatie van bodemmonsters volgens NEN5104 wordt gehanteerd.17 De X- en Y-coördinaten zijn ingemeten met een GPS met een nauwkeurigheid

17

van 2 m. De hoogte van het maaiveld ter plaatse van de boringen is bepaald aan de hand van AHN-beelden

De X- en Y-coördinaten van de aangetroffen vindplaatsen worden ingemeten met een GPS met een nauwkeurigheid van 0,5 m.

3.2 Resultaten Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) 3.2.1 Lithologische beschrijving en interpretatie

De locatie van de boringen is weergeven in afb. 7. De boorgegevens worden gepresenteerd in Bijlage 1.

Pakket Diepte (cm –mv) Omschrijving Interpretatie 1 0-25/30 Humeuze siltige/zandige klei Omgewerkte oeverafzetting 2 25/30 – ca. 100 Sterk/uiterst siltige en zandige kalkrijke

klei

oeverafzetting 3 Ca. 100 – 200/300 Matig siltige.zandige kalkrijke klei Crevasse,

(kom/oeverachtige afzetting)

Tijdens het booronderzoek zijn van onder naar boven kom en oeverwalachtige afzettingen (pakket 3), oeverafzettingen (pakket 2 en 1) aangetroffen. Vermoedelijk betreft het een uitloper van de Mars Oude Rijn oeverwal. In de dieper gelegen crevasse afzetting, die waarschijnlijk afkomstig is van een oudere stroomgordel, is geen ontkalkt niveau/archeologische laag aangetroffen.

De top van de oeverafzetting bevindt zich aan het maaiveld en is omgewerkt. Het archeologische niveau in de vorm van een archeologische laag werd verwacht in de top van de oeverafzetting. Aangezien de top van de oeverafzetting zich aan het maaiveld bevindt zal een mogelijke

archeologische laag zijn opgenomen in de bouwvoor. Direct onder de bouwvoor, op een diepte van ca. 30 cm – mv kunnen nog wel archeologische grondsporen aanwezig zijn.

3.3 Conclusies

De in paragraaf 3.1.1 gestelde onderzoeksvragen kunnen op basis van de bereikte resultaten als volgt worden beantwoord:

Wat is de geo(morfo)logische en bodemkundige opbouw van de ondergrond in het plangebied?

Tijdens het booronderzoek zijn van onder naar boven crevasseafzettingen en oeverafzettingen aangetroffen.

In hoeverre is deze opbouw nog intact?

De top van de oeverafzettingen bevinden zich aan het maaiveld en zijn omgewerkt als gevolg van ploegen. Vanaf ca. 30 cm –mv zijn de oeverafzettingen intact

Bevinden zich archeologisch relevante afzettingen in het plangebied?

Een archeologische laag werd in de top van de oeverafzettingen verwacht. Aangezien deze is omgewerkt zal een mogelijke archeologische laag zijn opgenomen in de bouwvoor en niet meer als dusdanig herkenbaar zijn. Aangezien vanaf ca. 30 cm –mv de

oeverafzettingen intact zijn is het potentiële sporenniveau nog wel intact. Zo ja, op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en het NAP?

Op basis van het AHN ligt het plangebied op ca. 6,3 m + NAP. Het sporenniveau wordt dan verwacht vanaf circa 6 m + NAP.

Alhoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, zijn er desondanks toch archeologische indicatoren aangetroffen?

Nee.

In welk opzicht kan op basis van het veldonderzoek de archeologische verwachting worden bijgesteld?

Zowel ten noorden en ten zuiden van het plangebied zijn voornamelijk bij veldkarteringen resten uit de Romeinse tijd aangetroffen. Tijdens het booronderzoek is gebleken dat een mogelijke archeologische laag zal zijn opgenomen in de bouwvoor. Een sporenniveau kan nog wel aanwezig zijn binnen het plangebied. De archeologische verwachting voor een archeologische laag komt te vervallen. Archeologische grondsporen kunnen echter nog wel aanwezig zijn.

In hoeverre worden de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden bedreigd door toekomstige planontwikkeling?

Aangezien het potentiële sporenniveau zich direct onder de bouwvoor bevindt wordt deze bedreigd door de toekomstige ontwikkeling.

Is het plangebied voldoende onderzocht en zo nee, welke vorm van nader archeologisch onderzoek kan worden geadviseerd?

Het plangebied is hiermee niet voldoende onderzocht. Het is mogelijk dat in het plangebied nog archeologische sporen aanwezig zijn. De meest geschikte methode om vast te stellen of er archeologische sporen in het plangebied aanwezig zijn is het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek.

4 Aanbeveling

Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek is vastgesteld dat in het plangebied sprake is van een potentieel sporenniveau. Daarom adviseert ADC ArcheoProjecten om in het plangebied een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van het aanleggen van een proefsleuf (IVO-P), teneinde gaafheid, omvang, datering en conservering van archeologische resten te onderzoeken.

De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE).

Wij wijzen u erop dat de bevoegde overheid op basis van dit rapport een selectiebesluit neemt. De mogelijkheid bestaat dat dit selectiebesluit afwijkt van het door ons opgestelde advies.

Literatuur

Berendsen, H.J.A., 1997: Landschappelijk Nederland. Assen.

Berendsen, H.J.A., & E. Stouthamer, 2001: Paleogeographic development of the Rhine-Meuse

delta, The Netherlands. Assen.

Berendsen, H.J.A., E.L.J.H. Faessen, A.W. Hesselink & H. Kempen, 2001: Zand in

banen:”Zanddieptekaarten van het Gelders rivierengebied met inbegrip van de uiterwaarden, Provincie Gelderland. 2e herziene druk. Utrecht.

Berendsen, H.J.A., K.M. Cohen, E. Stouthamer, 2007: The use of GIS in reconstructing the

Holocene paleogeography of the RhineMeuse delta, The Netherlands. International Journal of

GIS, 21, 589‐602.

Botman, A. & M. Benjamins, 2007: De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de

gemeente Buren. ADC Heriage, Amersfoort.

Cohen, K.M., E. Stouthamer, H.J. Pierik, A.H. Geurts, 2012a: Digitaal Basisbestand Paleogeografie

van de RijnMaas Delta. Dept. Fysische Geografie. Universiteit Utrecht. Digitale Dataset.

Cohen K.M., E. Stouthamer 2012b: vernieuwd digitaal basisbestand paleogeografie van de Rijn-Maas delta. Beknopte toelichting bij het Digitaal Basisbestand Paleogeografie van de Rijn‐Rijn-Maas Delta. Dept. Fysische Geografie. V1.1 – Dec 2012 ‐ with a summary in English. Universiteit /Utrecht.

Bosch, J.H.A., 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNO-rapport, NITG 05-043-A).

Bureau Militaire Verkenningen, 1871, 1874, 1899, 1921: Ochten, blad 509, 1:25.000.

Cohen, K.M., E. Stouthamer, H.J. Pierik, A.H. Geurts, 2012: Digitaal Basisbestand Paleogeografie

Kadaster, 1811-1832: Oorspronkelijke aanwijzende tafel der grondeigenaren en der ongebouwde

en gebouwde vaste eigendommen, Lienden sectie D blad 2.

Normalisatie-Instituut, Nederlands, 1989: Geotechniek, classificatie van onverharde grondmonsters

NEN 5104, Delft.

Rijks Geologische Dienst: Geologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000, blad nr 39, Tiel west. Haarlem.

SIKB, 2010: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) Landbodems. Gouda.

Stichting voor Bodemkartering, 1972: Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, blad 39 Oost

Rhenen.

Stichting voor Bodemkartering, 1973: Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, toelichting bij

de kaartbladen 39 West en Oost Rhenen.

Stichting voor Bodemkartering, 1986: Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000,

blad 39 Tiel.

Topografische Dienst Nederland, 1958, 1966 1977, 1985, 1990: Topografische Kaart van

Nederland, schaal 1:50.000, Rhenen Veenendaal 39E.

Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1990: Grote Historische Atlas van Nederland, deel 3

Oost-Nederland 1830-1855, Groningen.

Geraadpleegde websites

http://archis2.archis.nl http://www.ahn.nl/viewer http://www.bodemdata.nl http://www.watwaswaar.nl

Lijst van afbeeldingen en tabellen