hartstochtelijk weende en luide kreten uitstiet. De deur werd geopend; en, tot z'n
gedeeltelijke geruststelling, bemerkte hij, dat 'n man dien hij nog niet gezien had
voor Crescentius op de knieën lag, en luide om medelijden bad. De overige
gevangenen, in 'n kring geschaard, schenen erg begaan met z'n lot.
‘M'n beste broeder,’ zei Cyprianus, ‘wat beteekent dit?’
Crescentius lichtte den bisschop in over hun nieuwen gezel.
‘Hij vraagt,’ besloot de priester, ‘of er voor hem nog hoop is, en bidt en smeekt,
dat wij medelijden
De wijnhandelaars met hun wijnkruiken aan 'n juk hadden zich van afstand tot afstand opgesteld.
met hem zullen hebben. Nu Uw Hoogwaardigheid gekomen is, laat ik 't graag aan
U over om hem te troosten en te redden.’
‘M'n kinderen,’ sprak Cyprianus, ‘het schijnt, dat God op 't punt staat om uw
overwinning nog roemrijker te maken, door de kroon te schenken aan iemand die
ternauwernood gestreden heeft. Bidt 'n oogenblik Gods barmhartigheid af.’
Toen trok hij zich met den roover in 'n hoek terug, en na 'n half uur diende hij hem
het Doopsel toe. En omdat het dien dag juist negen jaar geleden was, dat de H.
Marcellinus den marteldood onderging, kreeg de nieuw-bekeerde den naam van dien
heilige. Dit was voor de gevangenen 'n geheel onverwachte troost en aanmoediging.
Trompetgeschal kondigde de komst van den landvoogd aan. Toen hij had plaats
genomen, liet hij Volero ontbieden. Deze kwam onmiddellijk.
‘Er zijn acht veroordeelden,’ zei hij op lusteloozen toon, ‘en ik wil niet meer dan
acht dieren in de arena. Wat zal het volk het liefst hebben?’
Volero stond 'n oogenblik in gedachten verdiept, alsof hij 'n berekening aan 't
maken was, en zei eindelijk: ‘Ik zou u aanraden, heer, om te nemen: drie leeuwen,
drie beren, en twee luipaarden.’
‘Goed,’ zei Galerius, ‘doe zooals je 't best vindt. Ik voel me minder goed dan
gewoonlijk; spaar mij dus alle noodelooze drukte en opwinding.’
Het amphitheater biedt thans 'n heel anderen aanblik. Alle rangen zitten tot in de
uiterste hoeken volgepakt, geschreven programma's worden verkocht, overal wordt
geroepen om water en lichte wijnen, noten worden gekraakt, en uien getapt in
overvloed. Men gaat weddenschappen aan: Wie het eerst verslonden, welk dier het
eerst losgelaten zal worden, of 't eerste slachtoffer 'n man zal zijn of 'n vrouw;
Toen trok hij zich met den roover in 'n hoek terug.
en sommige waaghalzen zetten honderd tegen één, dat er nu nog een zal afvallen.
‘Als dat gebeurt,’ zei Formis, de schoenlapper, die 'n groot stuk gebak bij wijze
van ontbijt aan 't verorberen was, en sprak met den mond vol, ‘als dat gebeurt, is het
de eerste maal, dat ik zooiets meemaak.’
Op dit oogenblik gaf de landvoogd 'n teeken, en de trompetten klonken voor de
tweede maal. Cyprianus nam nu afscheid. Hij maande hen aan, het schoone voorbeeld
te geven dat de H. Kerk van alle eeuwen van hen verwacht.
‘Tot in den hemel, dierbare broeders en zusters; tot over 'n paar dagen!’ zei hij.
Nog 'n laatst gebed te zamen, nog 'n laatste groet, en de deur viel dicht. De Heilige
begaf zich naar de plaats waarop z'n vaderlijk erfgoed hem recht gaf, om zooveel hij
kon de martelaars nog te kunnen aanmoedigen.
‘Die kerel is de oorzaak van al het kwaad van de Christenen,’ zei de schoenlapper
tot z'n buurman, toen de Heilige plaatsnam op het podium. Anderen hadden hem ook
opgemerkt, want opeens steeg de kreet omhoog, die op alle rangen herhaald werd:
‘Cyprianus voor de leeuwen!’ Cyprianus boog zich voorover naar z'n diaken, en
fluisterde hem iets in 't oor. Zij die dichtbij zaten zagen, dat hij glimlachte.
Ondertusschen was de cipier 'n toespraak aan 't houden tot de veroordeelden.
‘Jullie zullen me volgen en je plaatsen rustig innemen,’ zei hij. ‘Ik zal jullie zoo
gelijk mogelijk in twee rijen opstellen, dat staat beter. Jij mocht daar wel 'n beetje
meer van weten, Domitianus; je hebt 't hier dikwijls genoeg gezien. Kom, kom, houd
er den moed in, man! Als 'n oude kennis van je mocht ik lijden, dat je in beter
gezelschap kon sterven.’
‘Zeg zoo iets niet,’ zei Marcellinus, ‘ik ben ook Christen, en wensch als Christen
te sterven.’
‘Jij 'n Christen!’ spotte de cipier. ‘Nou maar, dìè is goed! 'k Zou haast gelooven,
dat ik nu aan de beurt kom!.... 't Tweede teeken is gegeven, 't is tijd, we moeten
vooruit. Ik ben een menschlievend persoon, en daar om wil ik je nog 'n raad geven:
Houdt je
handen niet voor je omhoog, zooals de meeste menschen doen; het zou je lijden
alleen verlengen, vooral als je 'n beer treft. Houdt ze achter je, of waar je wilt, maar
weest zoo wijs en biedt geen weerstand.’
‘Hij wil ons om één of andere reden 'n goeden raad geven,’ zei Crescentius. ‘Ik
voor mij hoop dien raad op te volgen. Wij gaan naar het Vaderhuis: hoe eerder wij
daar aanlanden, hoe beter.’
‘Opgepast!’ riep de cipier. ‘Voorwaarts! Marsch!’
Uitbundig handgeklap en gejuich begroette hun verschijnen in de arena. Het wedden
werd nu bijna algemeen. 'k Zou denken, dat op Fidena's afval wel het minst werd
ingezet, want hij toonde 'n buitengewone kalmte: bij het betreden van het strijdperk
maakte hij 'n groot kruis, en knikte en wuifde tegen bekenden onder de toeschouwers.
De veroordeelden waren aldus opgesteld: Marcellinus voorop. Dan volgden:
Zoricus en z'n zuster Septimia; de twee slavinnen, Metas en Zosima; Crescentius en
Fidenus; Rutilia eindelijk sloot den stoet.
Volero was op z'n post. En plotseling, als door 'n schok, verstomde alle leven en
beweeg, en heerschte 'n diepe, doodsche stilte. Het groote schouwspel ging beginnen,
dat voelde men; en niets daarvan mocht gemist worden.
'n Gekraak en gepiep als het draaien van 'n zwengel en het luik van de middelste
kooi ging omhoog. 'n Ontzaglijke leeuw sprong naar buiten, en, blijkbaar verblind
door 't felle licht en verrast door de menschenmassa, hurkte hij 'n oogenblik neer.
Met z'n staart geeselde hij z'n flanken en het zand van de arena. Toen, met 'n
geweldigen sprong en 'n gebrul als van 'n donder, wierp hij zich op Fidenus. De oude
man sloeg neer als door den bliksem getroffen, en ik betwijfel, of hij wel iets gevoeld
heeft tusschen het
oogenblik van den aanval en dat waarop z'n ziel het lichaam verliet. Het ondier sleepte
In document
V. van Gisbergen, De hoeve van Aptonga. Verhaal uit den tijd van den H. Cyprianus, bisschop van Carthago · dbnl
(pagina 108-114)