• No results found

8 Aanbevelingen voor verder onderzoek

Bijlage 1 Interview met Dhr M Kroonen

Inleiding

Mark Kroonen is bedrijfsleider van proefbedrijf PAV-ZON te Vredepeel (Vredeweg 1, 5816 AJ Vredepeel, 0478-546257) en heeft sinds 1989 ervaring met eggen in het kader van BSO onderzoek. Het bedrijf bevindt zich op veldpodzol (jonge ontginningsgrond) met leemarm en zwaklemig zand (Hn21), die qua stuif- en droogtegevoeligheid representatief is voor de zuidoostelijke zandgronden. Dit interview werd op 19 juni 1997 uitgevoerd in samenwerking met Bas Damen (student) en Dr.ir. Jan K. Kouwenhoven (LU, vakgroep Agrotechniek & -Fysica), met als doelen:

< Het toetsen van de relevantie van het lopende laboratoriumonderzoek aan eggen aan de hand van vragen over zijn werkwijze bij afstelling en keuze van het bewerkingstijdstip.

< Zicht krijgen op het verloop en de duur van het leerproces en de daarbij ervaren knelpunten. < Het inventariseren van belangrijk geachte aanpassingen van het grondbewerkings- en teeltsys-

teem, om onkruiddruk te verminderen, neveneffecten te compenseren of de werking van curatieve maatregelen te verbeteren.

< Het inventariseren van vragen voor verder onderzoek en techniekverbetering.

Gewassen

Suikerbieten worden in paperpots geplant, zodat men meteen kan schoffelen om evaporatie te remmen. Na 7-10 dagen zijn de bieten voldoende verankerd om te kunnen eggen.

In maïs wordt het grote aantal benodigde bewerkingen als een drempel ervaren. Men probeert nu om het aantal bewerkingen te beperken. In de praktijk doet men dat door een combinatie met lage doseringen. De zaaidiepte is vergroot naar 5 cm.

Als erwt in een groot stadium gevoelig wordt voor eggen gaat men over op schoffelen. Oppervlakkige wortels zijn belangrijk voor de vochtvoorziening, maar ondiep schoffelen is erg moeilijk. Vanwege de vroege oogst zijn zaden van zwarte nachtschade nog niet ontwikkeld, maar bij een normaal oogsttijd- stip zou handmatig wieden noodzakelijk zijn. Dit systeem is nu praktijk-rijp.

In aardappel egt men twee maal voor opkomst, daarna gebruikt men lage doseringen Basagran. Na twee jaar was dit eenvoudige systeem al praktijk-rijp.

Grondsoort, grondbewerking en mechanisatie

In verband met vochtvoorziening en doorwortelbaarheid voor vnl. schorseneer en biet wordt 25-30 cm diep geploegd met aan elke schaar een woeler. Gelijktijdig wordt met een vorenpakker zonder

verkruimelrol een zo grof mogelijk zaaibed gemaakt om het stuifgevaar te beperken. Ploegkwaliteit en een vlakke uitgangssituatie zijn erg belangrijk omdat oneffenheden niet door zaaibedbereiding kunnen worden gecorrigeerd. Kroonen merkte op dat bij gebruik van de vorenpakker de planten losser staan dan bij wiel-aan-wiel verdichten. Bij het zaaien zijn brede lagedrukbanden gemonteerd, ook bij bieten. Vooral bij bieten spelen trekkersporen een belangrijke rol bij het nauwkeurig sturen van de schoffel- machine.

Men is overgestapt van V-schoffels naar kantschoffels omdat met name melganzevoet in de rij gedrukt wordt en daar weer aanslaat. Bovendien zijn er geen bladbeschermers meer nodig. In bieten en maïs gebruikt men V-schoffels om aan te aarden. Doorgaans laat men een strook van 7 cm onbewerkt,

maar een kundig chauffeur kan de onbewerkte zone tot 4 cm beperken. Besturing wordt niet als een probleem ervaren. De row-crop cultivator en de rolcultivator werken volgens Kroonen te diep en worden alleen gebruikt als de onkruidbezetting echt uit de hand is gelopen.

Op deze grond heeft Kroonen voorkeur voor de neteg boven de veertandeg, vanwege de eenvoudige constructie en de goede aanpassing aan oneffenheden, waardoor er nooit enkele tanden te diep werken. Stabiliteit en een overal gelijke werkdiepte zijn erg belangrijk, maar laten te wensen over. De steunwielen zouden verder naar buiten toe verplaatst moeten worden, maar in verband met verschil- lende rij-afstanden zijn de mogelijkheden beperkt.

Eginstelling

De gewastolerantie is richtinggevend voor de egintensiteit. Deze wordt binnen het perceel gevarieerd tijdens het rijden d.m.v. rijsnelheid en werkdiepte (hefinrichting). Bij het veranderen van deze

instellingen stapt Kroonen niet of nauwelijks van de trekker om het resultaat te beoordelen. Hoewel hij wel achterom kijkt, werk hij vooral door te anticiperen op de grondtoestand, onkruidbezetting en gewasontwikkeling die hij vóór de trekker ziet. Zandgrond is erg heterogeen: In vaste grond geeft hij meer druk, terwijl op een droge kop langzamer gereden moet worden, vooral na 2-3 voorafgaande bewerkingen.

Beperkte indringing van tanden in verslempte grond wordt verholpen door een zware ketting voor op het egnet te leggen of door de eg voorover te laten lopen (topstang verkorten). Dhr. Kress, ontwikke- laar en fabrikant van o.m. neteggen (Kress & Co Gmbh, Osterbachstrasse 10 D-74196 Neuenstadt- Stein, Duitsland, tel. +49 6264 531) , is langs geweest en werkt aan aanpassingen, zoals verlengde tanden voorin. Kress heeft ook een video met een close-up van bewegingen van tanden in een egnet in slow-motion.

Hoewel de grondtoestand geen invloed heeft op de keuze van het egtijdstip, heeft Kroonen voorkeur voor samenhangende, vochtige grond. Na 2-3 maal eggen liefst een regenbui. Soms wordt een volgende bewerking in tegengestelde richting uitgevoerd omdat het gewas minder bedekt raakt doordat planten weer terug omhoog gebogen worden.

Egtijdstip

De tactiek van Kroonen is: onkruid klein houden en de groei remmen totdat je een geschikte weerssituatie treft waarbij het definitief wordt opgeruimd. Daarom bepaalt vooral het stadium en de verwachte groeisnelheid (m.n. temperatuur) het tijdstip van bewerking en is de neerslagverwachting van ondergeschikt belang. Daags voor verwachte regen wordt zelfs nog geëgd, omdat het onkruid na drie of vier dagen (na de regenperiode) al te groot kan zijn. Omdat onkruid geremd wordt doe je volgens hem nooit iets voor niets, alleen probeer je het aantal bewerkingen te beperken. Dat laatste is een belangrijk doel, waarvoor binnen het geïntegreerd systeem nog mogelijkheden bestaan.

Eggen rond het middaguur en bij schraal weer levert het beste resultaat. Verder is de invloed van weer op de mate van groeiremming a.g.v. eggen voor Kroonen nog tamelijk ondoorzichtig en speelt dit geen rol bij de keuze van het egtijdstip (dag). De suggestie dat bedekking effectiever zou zijn bij nat weer en ontworteling bij droog was voor hem aannemelijk, maar hij had die link zelf nog niet gelegd. Hij streeft dan ook niet specifiek naar ontworteling dan wel bedekking, afhankelijk van het verwachte weer.

Kroonen kon niet zeggen of de (vermeende) weersafhankelijkheid te wijten was aan de onzekerheid van de weersvoorspelling of aan de onzekerheid van de groeiremming cq. plantreactie bij een bepaald weertype.

Kroonen merkte op dat bij de eerste keer eggen bedoeld was voor de voorlopers van de vroeg kiemende onkruiden, maar dat de tweede kiemingsgolf vaak gelijkmatiger is als gevolg van de eerste egbewerking.

Onkruidgevoeligheid

Voordat de kiembladen ontvouwen zijn is onkruid gevoelig. In aardappelen durft men iets langer te wachten omdat veel meer grond kan worden verplaatst. Gewassen staan steviger in vochtige of “aangewaterde”, stabiele grond. Kiemplanten van nachtschade staan vaak in bosjes bij elkaar, waardoor ze elkaar beschermen en dus minder gevoelig zijn. Volgens Kroonen is bedekking erg belangrijk (waarschijnlijk voor groeiremming).

Onkruiden die van grote diepte kunnen opkomen zijn lastig (veelknopigen zoals kleefkruid en zwaluwtong). Perzikkruid en viltige duizendknoop zijn iets minder lastig, maar stug. Wortelonkruiden als akkermunt, melkdistel, veenwortel en kweek zijn een probleem bij volledig mechanische

bestrijding. Schoffelen gebeurt alleen bij droog weer, vaak gevolgd door een egbewerking die losgesneden onkruid naar boven haalt.

Acceptatie door de praktijk

Het meest gehoorde bezwaar tegen mechanische onkruidbestrijding is het grote aantal bewerkingen. Mensen uit waterwingebieden zijn zoekende, maar makkelijk overdraagbare en bedrijfszekere technieken worden door een grotere groep al snel opgepikt (eggen in aardappelen, gecombineerd systeem in maïs). Met het oog op de MJPG-doelstellingen worden bepaalde bouwstenen wel of niet opgenomen: een eenvoudige middelenbesparing in het ene gewas levert meer gebruiksruimte in een ander gewas op. Voorlichting gebeurt door open dagen en bezoeken van studieclubs. Motivatie en houding van de boeren is doorslaggevend voor het slagen van een bestrijdingssysteem, dat geldt ook voor een voornamelijk chemisch systeem.

Bij eco-teeltsystemen zonder zaadontsmetting en met gelimiteerde bemesting is een zeer ongelijkma- tig gewas (open plekken en stadiumverschillen) een belangrijk nadeel voor mechanische onkruid- bestrijding.

Onderzoekbehoeften

Kroonen noemt als eerste de behoefte aan verfijning / verbetering van de machines, om bij een verscheidenheid aan gegeven omstandigheden de maximaal haalbare effectiviteit te behalen. Slagvaardigheid bij vastere grond, verbetering van schoffels (type en uitvoering), stuursystemen voor een hogere capaciteit en een goed balanceersysteem voor eggen noemde hij wenselijk. Bestrijdings- technieken in de rij mogen meer aandacht krijgen. Hij noemt als voorbeeld branden in winterpeen, met als voordelen het niet roeren van de grond en de vochtiger toplaag.

Vanuit het oogpunt van een proefbedrijf hebben vooral technische verbeteringen de nadruk. Hierbij speelt mee dat er wat de uitvoering en teelt betreft toch altijd situatie-afhankelijke compromissen worden gesloten (bijvoorbeeld ondergroei van klaver in bepaalde gevallen). Een aangepaste techniek moet deze compromissen werkbaar maken. Onderzoek naar de weersafhankelijkheid van de

groeiremming, naar verankering van planten afhankelijk van (evt. heterogene) zaaibedeigenschappen is volgens hem wel nuttig, maar het zou niet als eerste bij hem opkomen. Mijn indruk is dat er ook inherente vragen zijn of mogelijkheden tot verbetering die waarschijnlijk niet vanuit de praktijk zullen worden aangedragen. Bijvoorbeeld: Het feit dat paperpots worden toegepast duidt erop dat men beducht is voor eggen in gevoelige stadia. Dit wordt als een gegeven beschouwd, waaraan het bestrijdingssysteem wordt aangepast. Daarom lijkt een rechtstreekse samenwerking tussen funda- mentele onderzoekers en praktijkonderzoek perspectiefvol. Dat bleek ook uit dit gesprek, waarin we veel van elkaar hebben geleerd.