• No results found

DEEL 2: VELDWERK

7.3 Interpretatie en conclusie

De oppervlaktekartering heeft het beeld op basis van de CAI bevestigd en versterkt. Dat wil zeggen dat het onderzoeksgebied wordt gekenmerkt door vondsten uit de Romeinse tijd. In de CAI waren nog geen vondsten in het westen van het gebied bekend; de RAAP vondsten aldaar leveren wat dat betreft een meerwaarde. In hoofdstuk 4 (§ 4.2) werd opgemerkt dat de in het onderzoeks-gebied gevonden vogelfibula mogelijk wijst op vroegmiddeleeuwse begravingen, maar het totale gebrek aan oppervlaktevondsten uit deze periode maakt dit onwaarschijnlijk.

In het onderzoeksgebied zijn zeer veel dakpanfragmenten aanwezig. Met betrekking tot de ver-spreiding en aard hiervan is er een onderscheid te maken tussen: (1) grote concentraties met rela-tief grote stukken; (2) kleine concentraties met relarela-tief grote stukken en (3) meestal wat kleinere losse vondsten. Zoals reeds beschreven, bevinden de grote concentraties zich op twee hooggele-gen locaties: (1) ten westen van de ‘tumulus’; (2) in de wijngaard. De kleine concentraties en losse vondsten liggen ten zuiden van de wijngaard, op zacht glooiende hellingen of kleine kopjes.

Gezien het grote aantal en de hoge ligging (materiaal kan hier niet van elders zijn aangevoerd) zijn, kan worden verondersteld dat de grote hooggelegen concentraties wijzen op onderliggende Romeinse sites bestaande uit gebouwen met pannendaken. Misschien betreft het zelfs wel het hoofdgebouw van een villa. In dit verband is op het DHM, met enige moeite, een vage noordoost-zuidwest georiënteerde lijn zichtbaar ten oosten van de afgraving bij de ‘tumulus’ (zie figuur 48). Deze lijn, ca. 100 m lang, hangt mogelijk samen met – de omgrenzing van – een villa. Aan de andere kant, is de lijn haaks op een bestaande perceelsgrens (de oostkant van het Grootbos) gelegen; wellicht betreft het een oude perceelsscheiding.

De kleine concentraties op kopjes kunnen ook wijzen op gebouwen. Opvallend is dat de grote en kleine concentraties dakpanmateriaal meestal gepaard gaan met de vondst van Romeins aarde-werk, wijzende op huizen.

De herkomst van de kleine concentraties op hellingen is meer onzeker. Die kunnen immers het gevolg zijn van hellingerosie, dat wil zeggen zich ex situ in colluvium bevinden. Van de ver-spreide losse vondsten kan worden verondersteld dat deze het gevolg zijn van verploeging en hellingerosie.

Ook in inheems-Romeinse rurale contexten elders wordt zeer regelmatig bouwmateriaal in de vorm van dakpannen aangetroffen. Dit betekent niet automatisch dat dit afkomstig is van stenen gebou-wen. Ten eerste, moet worden bedacht dat steen alleen in de onderkant, als sokkels, verwerkt kan zijn geweest in gebouwen die verder uit hout/leem bestonden. Verder is er de mogelijkheid dat de aanwezigheid van dakpanresten op een vindplaats het resultaat is van secundaire verwerking in haardplaatsen, als vloerbedekking, wegversteviging of fundering in stiepen. Zo is het mogelijk dat vervallen of verlaten villasites werden geplunderd om dergelijk materiaal te verkrijgen (zie bijv. Vos, 2009). Dit hergebruik van dakpannen zou de soms geringe aantallen op vindplaatsen kunnen

Figuur 48. Uitsnede Digitaal Hoogtemodel (DHM) op locatie Romeins gebouw. Bron en eigendom DHM gege-vens: Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV).

verklaren. Tenslotte variëren de profielen van de dakpanflenzen soms, waardoor het niet mogelijk zou zijn er een sluitend dak mee te maken.

Volgens Gazenbeek (in voorbereiding) echter, is het in de meeste gevallen wel aannemelijk dat de vondst van dakpannen wijst op dakbedekking. Ten eerste merkt hij op dat dakpanresten vrijwel in alle rurale nederzettingen voorkomen, ook in nederzettingen die ver verwijderd liggen van de ver-onderstelde herkomstgebieden (zoals villae). Ten tweede zouden de relatief geringe hoeveelheden op veel sites het gevolg van hergebruik zijn. Ten derde is uit onderzoek van dakpannen op Voor-burg (een Romeinse havenstad in Nederland) gebleken dat tegulae met verschillende flensvormen naast elkaar gebruikt werden.

Waarschijnlijk ligt de waarheid ergens in het midden, waarbij sommige dakpanvondsten wijzen op gebouwen met pannendaken, maar waar in andere contexten het gaat om secundair gebruikt materiaal. De hoeveelheid vondsten lijkt ons in dat verband cruciaal: bij zeer grote hoeveelheden (groot) materiaal ligt het voor de hand gebouwen met dakpan bedekking te veronderstellen, maar bij slechts kleine hoeveelheden kunnen we ook denken aan hergebruik.

Tenslotte, moeten we ook rekening houden met de mogelijke aanwezigheid van een Romeinse weg, die de verschillende huisplaatsen en/of nederzettingen in het onderzoeksgebied met elkaar verbond. De ligging van de Romeinse hoofdweg tussen Maastricht en Tongeren is niet bekend, maar algemeen aangenomen wordt dat deze ter hoogte van de huidige Tongersesteenweg ligt. Het is te verwachten dat er vanaf deze weg een route naar de sites in het onderzoeksgebied liep. De meest voor de hand liggende locatie voor deze secundaire weg is een zeer smalle lichte verhoging die het gebied vanaf het zuidwesten doorkruist, en uitkomt op de huidige wijngaard in het noorden. Dit is in ieder geval de locatie van een weg die nog is te zien op de kaarten van Dépôt de la Guerre uit 1849 en Vandermaelen uit 1850 (zie figuren 23 en 24). Op de Ferrariskaart uit 1777 staat deze weg niet aangeduid, maar wel een bochtige weg die van het noordwesten naar het midden van het onderzoeksgebied loopt (zie figuur 22). Omdat deze weg geen duidelijke verbinding vormt tussen de Romeinse vindplaatsen in het zuiden en noorden van het gebied, lijkt dit een minder waarschijnlijke voorloper van een Romeinse weg.

8 Geofysisch onderzoek

Door Joep Orbons, ArcheoPro

8.1 Inleiding

Het geofysisch onderzoek, uitgevoerd door ArcheoPro in april 2013 (Orbons, 2013), bestond uit een testfase, waarbij drie verschillende methoden (elektrisch weerstandsonderzoek; elektromagnetisch onderzoek en magnetometrisch onderzoek) werden toegepast op een testgebied van 1 ha. Bedoe-ling was de meest succesvolle techniek in te zetten in een groter gebied (4.5 ha), waar op basis van het bureauonderzoek en veldwerk (prospectie) archeologische vindplaatsen werden verwacht.

De locatie van het testgebied (zie kaartbijlage 5) werd ingegeven door de aanwezigheid van een archeologische vindplaats uit de Romeinse tijd, gelegen op een kleine verhoging (RAAP vondsten 112 t/m 120). De vondsten bestaan uit scherven en dakpanfragmenten. Het feit dat deze op een kleine verhoging zijn gelegen betekent dat het mogelijk om in situ materiaal gaat; vondsten op een verhoging kunnen immers niet via hellingerosie als colluvium daar terecht zijn gekomen. De verho-ging bevindt zich in het oosten van het testgebied; in het noordwesten bevindt zich een helling.