• No results found

INTERNATIONALE VERDRAGSVERPLICHTINGEN EN MENSENRECHTEN

Egypte heeft vanaf 1981 een groot aantal internationale mensenrechtenverdragen gera-tificeerd. Daarbij werd steeds weer het voorbehoud gemaakt dat zij niet strijdig mochten zijn met ‘de sharia’. Dit gold hetzij voor het gehele verdrag, hetzij voor bepaalde artikelen. De ratificatie in januari 1982 van de ICCPR gebeurde met de volgende verklaring: “Taking into consideration the provisions of the Islamic Sharia and the fact that they

do not conflict with the text annexed to the instrument, we accept, support and ratifiy it.” Op deze verklaring volgden geen Objections van andere lidstaten.

De ratificatie in september 1981 van de CEDAW geschiedde met een tweetal voorbehouden: (a) Ten aanzien van gelijke rechten tussen mannen en vrouwen met betrekking tot huwelijk, huwelijkse relaties en scheiding (art. 16) stelde Egypte dat deze bepaling geen inbreuk mocht maken:

“to the Islamic Sharia’s provisions whereby women are accorded rights equivalent to those of their spouses so as to ensure a just balance between them. This is out of respect for the sacrosanct nature of the firm religious beliefs which govern marital relations in Egypt and which may not be called in question and in view of the fact that one of the most important bases of these relations is an equivalency of rights and duties so as to ensure complementary which guarantees true equality between the spouses. The provisions of the Sharia lay down that the husband shall pay bridal money to the wife and maintain her fully and shall also make a payment to her upon divorce, whereas the wife retains full rights over her property and is not obliged to spend anything on her keep. The Sharia therefore restricts the wife’s rights to divorce by making it contingent on a judge’s ruling, whereas no such restriction is laid down in the case of the husband.”

(b) Ten aanzien van het verbod en de bestrijding van discriminatie van vrouwen (art. 2): “The Arab Republic of Egypt is willing to comply with the content of this article, provided that such compliance does not run counter to the Islamic Sharia.”

Eén van deze voorbehouden, die leidden tot Objections van onder andere Nederland, luidt: “The Government of the Kingdom of the Netherlands considers that the reserva-tions made (…) by Egypt regarding article 2, article 9 and article 16, are incompatible with the object and purpose of the Convention (article 28, paragraph 2).”

De ratificatie in juni 1986 van de CAT gebeurde zonder voorbehouden.

Ondanks de gebondenheid aan de verdragen maakt Egypte zich schuldig aan uiteen-lopende vormen van mensenrechtenschendingen, variërend van mishandeling van arrestanten en gebrek aan een met voldoende waarborgen omgeven procesvoering tegen moslimextremisten tot aan (recentelijk) het vervolgen van homoseksuelen. Voor deze studie is echter relevant dat geen van deze mensenrechtenschendingen is geba-seerd op, dan wel wordt gerechtvaardigd met, de sharia.

Een ingewikkeld geval is dat van vrouwenbesnijdenis, een oud gebruik daterend uit Faraonische tijden. Volgens schattingen is hiervan sprake bij meer dan 95 procent van de vrouwen, zowel christenen als moslims. In de jaren negentig heeft de toenmalige

sheikh van de Azhar, een van de hoogste religieuze autoriteiten in Egypte, verklaard dat dit gebruik in overeenstemming is met de islam. Zijn opvolger, sheikh Tantawi, heeft vanaf 1996 echter uitdrukkelijk het tegendeel betoogd. Een ministerieel besluit van 1996 dat de toepassing van vrouwenbesnijdenis in ziekenhuizen en klinieken verbood, werd in de rechtszaal aangeklaagd als zijnde strijdig met de sharia, maar deze stelling is door het Administratief Hooggerechtshof nadrukkelijk verworpen (zie par. 1.5).

1.10 CONCLUSIE

De ontwikkeling van het Egyptische statelijke recht kan kort worden omschreven als een syncretisch geheel van Westerse rechtssystemen, waarbij de invloed van het islamitische recht materieel-rechtelijk beperkt is tot het familierecht en, volgens sommigen, het burgerlijk wetboek (dat overigens nauwelijks afwijkt van de andere inspiratiebron, de Franse Code Civil). Naast het statelijke recht is op het platteland ook gewoonterecht (urf) van toepassing.

Sinds de jaren zeventig is er grote politieke druk om de sharia in te voeren. De wetge-vingsprojecten die in die tijd zijn opgestart op initiatief van zowel de president als de islamitische Azhar-universiteit zijn echter een zachte dood gestorven. Wel bepaalt de grondwet sedert 1980 dat ‘de beginselen van de sharia de rechtsbron voor wetgeving’ zijn. Dit betekent niet dat is overgegaan tot de codificatie van islamitisch recht, maar dat nieuwe wetgeving is getoetst aan de beginselen van de sharia. Dit heeft echter niet geleid tot wetgeving die noemenswaardig anders is dan Westerse regelgeving. Op het gebied van familierecht – het islamitische domein bij uitstek – heeft de grond-wettelijke sharia-bepaling zelfs tot ‘progressieve’ wetgeving geleid. Voorstanders van hervormingen van het familierecht weten namelijk dat de islamistische oppositie zal proberen om de invoering van progressieve wetgeving te blokkeren door zich te beroe-pen op artikel 2 van de grondwet. Daarom proberen de hervormingsgezinden haar de wind uit de zeilen te nemen door de hervormingen als ‘islamitisch’ te presenteren. De

khul-hervorming van 2000 is hier een goed voorbeeld van. Door gebruik te maken

van de sharia heeft de Egyptische regering geprobeerd om hervormingen naar de bevolking toe als islamitisch te verantwoorden, terwijl ze diezelfde hervormingen naar de internationale gemeenschap toe als progressief presenteert. Het presenteren van ‘progressieve’ wetgeving als zijnde in overeenstemming met de sharia betekent overi-gens niet dat dergelijke hervormingen automatisch de goedkeuring van de publieke opinie verkrijgen, noch dat rechtbanken de implementatie ervan makkelijk accepteren (Sonneveld 2006, te verschijnen).

Op grond van deze ontwikkelingen zou men kunnen concluderen dat er een compro-misvorm is gevonden tussen sharia en Westers recht. Dat betekent echter niet dat er sprake is van een nieuwe rechtsvorm. Het belangrijkste element lijkt vooral te zijn dat

recht en rechtsspraak ‘eigen’ zijn – en dat is in de ogen van velen islamitisch. Soms betekent dat dat er authentieke islamitische regels worden toegepast (dit is bijvoor-beeld het geval bij het ‘islamitisch bankieren’), maar vaker wordt op bestaand recht een islamitisch label geplakt. Maar authentiek of symbolisch, Egypte gebruikt het islamitische recht voornamelijk voor aanpassingen aan eigentijdse en nieuwe situaties, mede door de internationale druk om zich te conformeren aan internationale verdra-gen. Het moderne wetboek van koophandel van 1999 wordt geacht conform de sharia te zijn; de financiële instrumenten van het islamitische bankieren voorzien – meer dan de ‘Westerse’ bankstructuren – in de behoeften van de derdewereldconsument; de vrouw heeft sinds 2000 de meest ruime echtscheidingsbevoegdheid ooit. Wetgeving die aanleiding heeft gegeven tot misbruik van islamitische rechtsvormen – zoals de verkettering van Nasr Abu Zayd – is snel hersteld.

NOTEN

1 De auteurs bedanken de heer Badouin Dupret voor zijn commentaar en suggesties.

2 Salafiya of salafisme (letterlijk: ‘voorouders’) was een zeer liberale vorm van islam, maar heeft een eeuw later het karakter van ultra-conservatisme gekregen onder meer doordat het is verbonden met het Wahhabisme.

3 Die tot op heden voortduurt, slechts kort onderbroken in de periodes 1964-1967 en 1980-1981.

4 Zie voor Constitutioneel Hooggerechtshof: Arrest nr. 7, jaar 8, 15 mei 1993; Bernard (1999: 116); Dupret (1997: 96-113).

5 Arrest nr. 3, 18 mei 1996.

6 Arrest nr. 5257/43, 28 december 1997.

7 Arresten nrs. 475, 478, 481, 5 augustus 1996; Berger and Dupret 1998.

8 Een scheiding waarbij ze ten overstaan van een rechter dient te bewijzen dat ze wettelijk geaccep-teerde gronden heeft voor een scheiding.

LITERATUUR

Badran, M. (1995) Feminists, Islam and nation: Gender and the making of modern

Egypt, Cairo: The American University In Cairo Press.

Bälz, K. (1999) ‘The Egyptian Supreme Constitutional Court and the ‘battle over the veil’ in state-run schools’, in B. Dupret (ed.) Legal pluralism in the Arab world, The Hague: Kluwer Law International.

Berger, M. (1999) Inleiding recht en bestuur in Egypte, Leiden: CNWS.

Berger, M. (2003) ‘Apostasy and public policy in contemporary Egypt: An evaluation of recent cases of Egypt’s Highest Courts’, Human Rights Quarterly 25, 3. Berger, M.S. (2006) Klassieke sharia en vernieuwing, WRR Webpublicaties nr. 12,

Amsterdam: Amsterdam University Press.

Berger, M. and B. Dupret (1998) ‘Jurisprudence Abu Zeid. Extraits des arrêts du Tribunal d’Instance de Giza, de la Cour d’Appel du Caire, traduits vers le français et de la Cour de Cassation, traduits vers l’anglais’, Droit d’Egypte: Histoire et

Sociologie, Égypte Monde Arabe, Cairo: CEDEJ.

Botiveau, B. (1994) ‘La politique législative à l’égyptienne’, Politiques législatives:

Égypte, Tunésie, Algérie, Maroc, Cairo: CEDEJ.

Brown, N.J. (1997) The rule of law in the Arab world: Courts in Egypt and the Gulf, Cambridge: Cambridge Middle East Studies.

Brugman, J. (1960) De betekenis van het Mohammedaanse recht in het hedendaagse

Egypte, [Leiden: s.n.], Proefschrift Universiteit Leiden.

Dabbous, D. (2001) ‘I pronounce you still man and wife: Nawal Al Saadawi’s invol-untary divorce proceedings come to an end’, Cairo Times 5, 22 (2-8 augustus). Elektronische versie: http://www.cairotimes.com/news/saadawi2.html, 2 juli 2003. Dupret, B. (1997) ‘A propos de la Constitutionnalité de la Sharia’, Islamic Law and

Society 4, 1.

Esposito, J.L. (1982) Women in Muslim family law, New York: Syracuse University Press. Haddad, Y. (1994) ‘Muhammad Abduh pioneer of Islamic reform’, in A. Rahnema (ed.)

Pioneers of Islamic revival, London: Zed Books.

Hill, E. (1987) ‘Al-Sanhuri and Islamic Law’, Cairo Papers in Social Science 10, 1. Hourani, A. (1970) Arabic Thought in the Liberal age 1798-1939, Oxford: Oxford

University Press.

Jansen, J.J.G. (1997) The dual nature of Islamic fundamentalism, London: Hurst and Company.

Karam, A.M. (1998) Women, Islamisms and the state: Contemporary feminisms in

Egypt, New York: St. Martin’s Press.

Kruijs Voorberge, N. (1987) ‘De nieuwe Egyptische Wet op het Personeel Statuut’, in

Recht van de Islam 5, Groningen: RIMO.

Mortimer, E. (1982) Faith and power. The politics of Islam, London: Faber & Faber. Öhrnberg, K. (1995) ‘Al-Tahtawi’, in EI2, 8: 523-524.

van het islamitische recht’, in Recht van de islam 5, Groningen: RIMO. Reid, D.M. (1981) ‘Lawyers and politics in the Arab world 1880-1960’, in Studies in

Middle Eastern History, 5, Minneapolis.

Shaham, R. (1997) Family and the courts in Modern Egypt, A study based on

deci-sions by the Sharia Courts, 1900-1955, Leiden: Brill.

Singerman, D. (2005) ‘Rewriting divorce in Egypt: Reclaiming Islam, legal activism and coalition politics’, in Remaking Muslim politics: Pluralism, contestation,

democratization, Princeton: Princeton University Press.

Sonneveld, N. (2005) Aanslagen, gezichtsluiers en democratische hervormingen in

Egypte: Hoe Mubarak steeds populairder werd, unpublished paper.

Sonneveld, N. (2006, te verschijnen) ‘Four years of khul in Egypt: The practice of the courts and daily life’, in M. Badran (ed.) Islam and gender in Africa, Leiden: Brill. Zulficar, Mona (te verschijnen) The Islamic marriage contract in Egypt: An