• No results found

Interactie tussen soorteigenschappen en de aard van het landschap

Volwassen bruine kikkers

7 Integratie van de resultaten en aanbevelingen voor de praktijk

7.1 Interactie tussen soorteigenschappen en de aard van het landschap

Uit het literatuuronderzoek komt naar voren dat een verbinding niet alleen de uitwisseling tussen leefgebieden bevordert, maar dat bovendien de kolonisatiekans, de kans dat een gebied bezet is en de populatiedichtheden hoger zijn in verbonden leefgebieden. Hogere populatiedichtheden verminderen de kans op extinctie van een lokale populatie. Een hoge kolonisatiekans en een lage extinctiekans zijn beide belangrijk voor de overleving van soorten in netwerkpopulaties (metapopulaties). Hiermee is aangetoond dat verbindingen bijdragen aan de duurzame overleving van soorten in habitatnetwerken.

De resultaten uit hoofdstuk 2, 3 en 4 maken duidelijk dat veel soorten in meer of mindere mate gestuurd worden door de aard van het landschap. Bepaalde landschapselementen hebben de voorkeur terwijl andere landschapselementen worden vermeden. Door deze sturing is het mogelijk soorten door een vijandige matrix heen te geleiden door middel van een dispersiecorridor, die de stapstenen en de sleutelgebieden van een verbinding met elkaar verbindt: de zogenaamde Corridorverbinding.

De mate waarin soorten worden gestuurd is verschillend tussen soorten. Een positief effect van een dispersiecorridor is aangetoond voor uiteenlopende taxa: vlinders, zoogdieren, amfibieën, reptielen maar ook vogels en planten. In een experimentele studie op landschapsschaal (Tewksbury et al. 2002) is aangetoond dat een verbinding een positieve doorwerking heeft op meerdere trofische niveau’s: evertebraten, planten en vogels. Een open verbinding door gesloten bos stimuleerde niet alleen de uitwisseling van vlinders en vogels maar ook de plant-dier interacties werden gestimuleerd. Planten in door een corridor verbonden plekken werden vaker bezocht door insecten, met een hogere kans op bestuiving tot gevolg. Vervolgens vond in verbonden plekken meer uitwisseling van zaden door vogels plaats tussen de leefgebieden, wat een positief effect heeft op de verspreiding van planten.

Soortspecifieke eigenschappen spelen een rol, waardoor in hetzelfde landschap de ene soort sterk afhankelijk is van een dispersiecorridor terwijl een andere soort geen dispersiecorridor nodig heeft. De interactie tussen soorteigenschappen en de eigenschappen van het landschap bepaalt of een soort gebaat is bij een dispersiecorridor (figuur 22). Een algemene vuistregel is dat naarmate het landschap in de matrix sterker afwijkt van het optimale bewegingslandschap van een soort een dispersiecorridor noodzakelijk is. Voor sterk gespecialiseerde soorten, die maar een beperkte range van habitattypen accepteren, wordt dit punt snel bereikt. Deze soorten zullen in bijna alle cultuurlandschappen een dispersiecorridor nodig hebben. Naarmate de matrix intensiever wordt gebruikt zal de ruimtelijke samenhang verminderen voor een grotere groep soorten. In sterk verstedelijkte gebieden en intensieve agrarische gebieden met weinig groenblauwe dooradering, zijn daarom

dispersiecorridors voor een grotere groep soorten noodzakelijk (de verticale as in figuur 22). Naarmate de matrix vijandiger wordt zal een grotere groep soorten niet langer geneigd zijn de matrix in te gaan. Daarnaast zal de sterfte in de matrix toenemen, door het ontbreken van voedsel en schuilgelegenheden.

Ook de mate van versnippering van het leefgebied bepaalt wanneer een soort gebaat is bij een dispersiecorridor (de horizontale as in figuur 22). De mate van uitwisseling tussen leefgebieden is afhankelijk van de afstand tussen leefgebieden in relatie tot het dispersievermogen van de soort en de grootte van de populaties. Bij toenemende versnippering zal de succesvolle uitwisseling steeds verder afnemen, de sturende werking van een dispersiecorridor kan dan de fractie van de dieren die daadwerkelijk aankomt in een ander leefgebied doen toenemen. Dit komt enerzijds door de sturende werking van een dispersiecorridor, waardoor dieren in de goede richting worden geleid en anderzijds doordat de sterfte gedurende dispersie in een corridor minder groot is, dan in de matrix.

De dispersiehabitat specialisten zijn sterk afhankelijk van een dispersiecorridor en hebben bij een geringe versnippering van hun leefgebied en in weinig intensief gebruikte landschappen al een Corridorverbinding nodig (het lichtpaarse vlak in figuur 22).

De matige dispersiehabitat specialisten, vertonen wel een voorkeur voor bepaalde habitattypen maar deze is niet absoluut. Deze soorten hebben alleen bij het overbruggen van grotere afstanden in relatie tot hun dispersievermogen, en in intensiever gebruikte landschappen een Corridorverbinding nodig (het donkerpaarse vlak in figuur 22). Omdat de leefgebieden vaak sterk versnipperd zijn en onze agrarische gebieden relatief intensief gebruikt zijn en in toenemende mate verstedelijken, is dit in grote delen van Nederland het geval.

Uit de modelsimulaties van hoofdstuk 6 blijkt dat voor de matig gestuurde soorten niet alleen een dispersiecorridor belangrijk is, maar dat ook de sterfte in de matrix niet te hoog mag zijn. Een matrix met voldoende groenblauwe dooradering en voorzieningen bij infrastructurele barrières is nodig om ervoor te zorgen dat een deel van de dieren die de dispersiecorridor verlaten alsnog via de matrix een nieuw leef- gebied bereikt.

Voor de dispersiehabitat generalisten geldt dat zij niet worden gestuurd door bepaalde habitattypen. Deze soorten hebben over het algemeen geen dispersie- corridor nodig en zal een Stapsteenverbinding zal voldoende zijn. Echter wanneer het om grondgebonden soorten gaat zal ook voor deze groep een punt worden bereikt waarin de matrix niet langer doorlaatbaar is, bijvoorbeeld in sterk verstedelijkte gebieden.

In een modelstudie van Hudgens & Haddad (2003) is onderzocht wanneer verbindingszones nuttig zijn. In deze studie wordt eveneens geconcludeerd dat de interactie tussen soorteigenschappen en landschapskarakteristieken bepalend is voor het nut en noodzaak van verbindingen. Het positieve effect van een dispersiecorridor op de overleving van de soort neemt toe:

• naarmate de kans op sterfte in de dispersiecorridor laag is vergeleken met de matrix,

• er een sterke gebondenheid is aan de dispersiecorridor • naarmate de afstand tussen de leefgebieden toeneemt.

Figuur 22. De afhankelijkheid van een soort aan een Corridorverbinding is een interactie tussen soortspecifieke eigenschappen en de eigenschappen van het landschap. Een sterk aan bepaalde landschapselementen gebonden soort, een zogenaamde dispersiehabitat specialist, zal in veel landschappen een dispersiecorridor nodig hebben om een effectieve uitwisseling van individuen tussen leefgebieden mogelijk te maken. Naarmate de versnippering en de intensiteit van het landgebruik verder toenemen zullen ook minder uitgesproken dispersiehabitat specialisten een dispersiecorridor nodig hebben.

Dispersieghabitat generalisten Gematigde dispersiehabitat specilaisten Dispersiehabitat specialisten Eigenschappen landschap Eigenschappen soort Roerdomp Boomklever Stapsteenverbinding Stapsteenverbinding Das Bruine kikker Bosmuis Corridorverbinding

Gecombineerd met groen-blauwe dooradering in de matrix Stapsteenverbinding

gecombineerd met groen-blauwe dooradering in de matrix Boomkikker Hazelmuis Leefgebiedverbinding Corridorverbinding Voorbeelden soorten Leefgebied: sterk versnipperd

Matrix: landgebruik zeer intensief Leefgebied: matig versnipperd

Matrix: landgebruik matig intensief

Dispersieghabitat generalisten Gematigde dispersiehabitat specilaisten Dispersiehabitat specialisten Eigenschappen landschap Eigenschappen soort Roerdomp Boomklever Stapsteenverbinding Stapsteenverbinding Das Bruine kikker Bosmuis Corridorverbinding

Gecombineerd met groen-blauwe dooradering in de matrix Stapsteenverbinding

gecombineerd met groen-blauwe dooradering in de matrix Boomkikker Hazelmuis Leefgebiedverbinding Corridorverbinding Voorbeelden soorten Leefgebied: sterk versnipperd

Matrix: landgebruik zeer intensief Leefgebied: matig versnipperd

Matrix: landgebruik matig intensief

Figuur 23 De relatie tussen soorteigenschappen en de eigenschappen van het landschap bepaalt welke voorzieningen er nodig zijn voor de uitwisseling tussen leefgebieden.

middel

laag hoog

Toename versnippering leefgebied

Toename intensiteit landgebruik

middel

hoog Matige Dispersiehabitat

Specialist

Sterke Dispersiehabitat Specialist